ECLI:NL:RBMAA:2003:AL1842

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 03/1267 WW44 VV en 03/1261 WW44 Z FEE
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor lichtmasten bij tenniscomplex SLTC te Sittard

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 24 september 2003 uitspraak gedaan over de bouwvergunning die is verleend voor het plaatsen van zes lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de banen 6 tot en met 9 van tenniscomplex SLTC te Sittard. Verzoekers, bestaande uit [A] en 12 anderen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen, dat op 6 maart 2003 de bouwvergunning heeft verleend. De verzoekers stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand, en dat de lichtmasten het aanzien van het monumentale stadspark zouden verstoren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de tennisbaan reeds aanwezig was ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan en dat het gebruik van de tennisbanen past binnen de bestemming recreatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de lichtmasten, hoewel 15 meter hoog, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, aangezien zij als een 'ander bouwwerk' kunnen worden aangemerkt dat qua aard en afmeting passend is bij de bestemming. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het welstandsadvies, dat positief was, door de burgemeester en wethouders kon worden overgenomen, omdat er geen tegenadvies was overgelegd door de eisers.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van de verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren om de bouwvergunning te weigeren, aangezien de vergunning alleen geweigerd kan worden op basis van de in de Woningwet genoemde weigeringsgronden. De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak deed in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nrs.: AWB 03 / 1267 WW44 VV + 03 / 1261 WW44 Z FEE
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van deze wet in het geding tussen:
[A] en 12 anderen te Sittard, eisers
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen, gevestigd te Sittard, verweerder.
Datum bestreden besluit: 29 juli 2003.
Kenmerk: 2003/126831.
Behandeling ter zitting: 17 september 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE PROCDURE
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 29 juli 2003 (verzonden 5 augustus 2003) heeft verweerder het door verzoekers (en anderen) op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 6 maart 2003 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 maart 2003 heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het plaatsen van zes lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de banen 6 tot en met 9 van tenniscomplex SLTC aan de [A-straat], op het perceel kadastraal bekend als Sittard, sectie G, nummer 2480 ged..
Tegen het besluit van 29 juli 2003 hebben eisers bij schrijven van 27 augustus 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Door middel van een op 9 september 2003 ontvangen schrijven hebben verzoekers zich voorts tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is tennisvereniging SLTC (hierna: vergunninghouder) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83, dan wel artikel 8:42, van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan eisers en aan vergunninghouder gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank op 17 september 2003 alwaar verzoekers [A], [B], [C], [D], [E] en [F] in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer M.W.G. Rutten en de heer J.S. Bruinsma. Vergunninghouder heeft zich doen vertegenwoordigen door [voorzitter].
II. OVERWEGINGEN
II.1 In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter is zowel in de uitnodiging voor de zitting als ter zitting zelve uitdrukkelijk gewezen. Na kennisneming van de stukken en de behandeling van het verzoek ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De voorzieningenrechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
II.2 Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft verweerder aan de heer [G], bestuurslid van SLTC, een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van zes lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de banen 6 tot en met 9 van tenniscomplex SLTC aan de [A-straat] te Sittard, op het perceel kadastraal bekend als Sittard, sectie G, nummer 2480 ged..
Verzoekers hebben zich met dit besluit niet kunnen verenigen en hebben daartegen een bezwaarschrift op grond van de Abw ingediend bij verweerder.
Naar aanleiding van dit bezwaarschrift zijn verzoekers op 22 mei 2003 in de gelegenheid gesteld hun bezwaarschrift toe te lichten ten overstaan van de bezwarencommissie Sittard-Geleen (hierna: de commissie), een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. De commissie voornoemd heeft vervolgens op 19 juni 2003 geadviseerd. Overeenkomstig het advies van deze commissie heeft verweerder bij het thans bestreden besluit de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers (en anderen) hebben zich met dit besluit niet kunnen verenigen en hebben daartegen bij schrijven van 27 augustus 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank. In beroep is - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd:
- De lichtmasten zullen het aanzien van het monumentale stadspark verstoren en de flora en fauna rond het stadspark zullen onder de verlichting lijden.
- De vergunning is in strijd met het bepaalde in artikel 189, tweede lid, van het bestemmingsplan.
- De goedkeuring door de welstandscommissie is discutabel nu de aangeleverde informatie zeer summier was.
- Het verlenen van een bouwvergunning is in strijd met de Wet milieubeheer.
- Het plaatsen van bouwwerken in het gebied binnen 1 meter vanaf de insteek van de Geleenbeek is in strijd met de regels van het Waterschap.
- Het bestuur van vergunninghouder houdt zich regelmatig niet aan de milieuwet, enerzijds door het uitblijven va investeringen in aanpassingen en anderzijds door het feit dat het bestuur het gedrag van de leden niet in de hand heeft.
II.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht een bouwvergunning heeft verleend voor het plaatsen van zes lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de banen 6 tot en met 9 van tenniscomplex SLTC aan de [A-straat] te Sittard.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
II.4 Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Artikel 44 van de Woningwet, zoals dat luidde tot 1 januari 2003, bepaalt dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien het bouwplan waarvoor zij wordt gevraagd in strijd is met – zakelijk weergegeven – het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de bouwverordening, de redelijke eisen van welstand, of wanneer een ingevolge de Monumentenwet benodigde vergunning ontbreekt.
Het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd ligt binnen het bestemmingsplan “Baenje-Casino-Park”. Op het perceel rust de bestemming “recreatie”. Van het begrip “recreatie” is geen omschrijving opgenomen bij de begripsbepalingen in artikel 1 van de planvoorschriften.
Volgens Van Dale dient onder dit begrip te worden verstaan: ontspanning, vrijetijdsbesteding.
Ter zitting is medegedeeld dat de tennisbaan reeds aanwezig was ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan. Gelet op hetgeen ter zitting is besproken is de voorzieningenrechter niet tot de overtuiging gekomen dat het gebruik van de tennisbanen niet past binnen de bestemming recreatie. Voor zover daarnaast eventueel activiteiten plaats vinden die niet binnen de bestemming ‘recreatie’ passen, dient zulks aangemerkt te worden als een handhavingskwesie die buiten het bereik van deze procedure valt. Hetzelfde geldt voor zover eisers hebben gesteld dat aan de vergunning verbonden voorwaarden door vergunninghouder c.q. haar leden worden overtreden.
II.4.1 Art. 19 van de planvoorschriften bepaalt:
1. De op de bestemmingskaart als recreatie aangegeven gronden zijn bestemd voor recreatie.
2. Op deze gronden mag generlei bebouwing worden opgericht, met uitzondering van de bij de
bestemming qua aard en afmeting passende andere bouwwerken.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2, kunnen Burgemeester en Wethouders vrijstelling verlenen tot
het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen die dienstbaar zijn aan de bestemming dier
gronden, met dien verstande, dat:
de goothoogte minimaal 2 m zal en maximaal 7½ m mag bedragen.
Onder een ‘ander bouwwerk’ als genoemd in het tweede lid van artikel 19 van de planvoorschriften dient ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften te worden verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
De planvoorschriften geven geen nadere omschrijving van het begrip ‘gebouw’. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Woningwet dient onder ‘gebouw’ te worden verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Gelet op het voorgaande dienen lichtmasten te worden aangemerkt als een ander bouwwerk. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 19 van de planvoorschriften dient een dergelijk bouwwerk qua aard en afmeting te passen bij de bestemming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient een lichtmast bij een tennisbaan als een qua aard en afmeting bij de bestemming passend bouwwerk aangemerkt te worden. Dat de masten in geding 15 m hoog zijn, maakt dit niet anders. Het oprichten van zes lichtmasten is derhalve niet in strijd met het bestemmingsplan.
II.4.2 Door eisers is gesteld dat het bouwplan in strijd zou zijn met redelijke eisen van welstand.
De Woningwet voorziet in de instelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen voor het uitbrengen van adviezen over ingediende bouwplannen. De advisering door deze commissie moet worden gezien als een waarborg voor een verantwoorde en – in zekere mate – geobjectiveerde beoordeling van de welstandsaspecten. Hoewel burgemeester en wethouders niet aan het welstandsadvies gebonden zijn, mogen zij er in beginsel doorslaggevende betekenis aan toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of de derde-belanghebbende een andersluidend advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit wordt slechts anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet – of niet zonder meer – aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen. In het onderhavige geval is evenwel van dergelijke gebreken niet gebleken. Nu van de zijde van eisers geen andersluidend advies is overgelegd heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter het welstandsadvies – inhoudende een voorstel om uit oogpunt van welstand met het plan akkoord te gaan - dan ook over kunnen nemen.
II.4.3 Nu een bouwvergunning alleen geweigerd kan worden indien zich een van de in artikel 44 van de Woningwet –limitatief en imperatief– genoemde weigeringsgronden voordoen en gesteld noch gebleken is dat een van de andere overige in artikel 44 genoemde weigeringsgronden aan de orde is, was verweerder gehouden tot het verlenen van de gevraagde vergunning over te gaan.
II.4.4 Met betrekking tot het door eisers gedane beroep op artikel 3:25 van de Awb overweegt de voorzieningenrechter dat deze bepaling onderdeel uitmaakt van de bepalingen met betrekking tot de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedures. Deze bepalingen zijn alleen van toepassing op de totstandkoming van besluiten wanneer een wettelijk voorschrift zulks bepaalt of het bestuursorgaan daartoe uitdrukkelijk heeft besloten. Nu voor wat betreft de aanvraag van een bouwvergunning noch krachtens een wettelijk voorschrift, noch ingevolge een besluit van verweerder, de bepalingen met betrekking tot de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van toepassing zijn verklaard, is het bepaalde in artikel 3:25 van de Awb in de thans ter beoordeling voorliggende zaak niet aan de orde.
II.4.5 Eisers hebben zich voorts beroepen op het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDV). Het bepaalde in dit artikel heeft echter betrekking op de voorbereiding van een leefmilieuverordening. Nu hiervan in casu geen sprake is, doet ook het bepaalde in artikel 11 van de WSDV niet ter zake.
II.4.6 Tot slot hebben eisers verwezen naar het bepaalde in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a), van de Monumentenwet. In tegenstelling tot hetgeen door eisers naar voren is gebracht is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Nog afgezien van deze onvolledige lezing door eisers is voorgaande bepaling niet van toepassing omdat de tennisbaan niet is aangemerkt als een beschermd monument.
II.5 Nu uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan en het bestreden besluit daardoor niet langer onderwerp vormt van een door de rechtbank te beslissen geschil, bestaat er, gelet ook op artikel 8:85, tweede lid, van de Awb, geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
Mitsdien wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:84 en 8:86 van de Awb, beslist als aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2003 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Ferwerda w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 24 september 2003
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.