ECLI:NL:RBMAA:2003:AL7598

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1487 AW
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking functiebeschrijving en geschil over werkzaamheden van hoofdagente bij regiopolitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 18 september 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een hoofdagente bij de regiopolitie, en de Korpsbeheerder van de Politieregio. Eiseres had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar functiebeschrijving, die was gebaseerd op onjuiste informatie. De rechtbank oordeelde dat er een discrepantie bestond tussen de formeel opgedragen en de feitelijk verrichte werkzaamheden van eiseres. Eiseres had eerder verzocht om functieonderhoud, omdat haar werkzaamheden niet meer overeenkwamen met haar organieke functie. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming van verweerder onvoldoende was gemotiveerd en dat de intrekking van de functiebeschrijving niet gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de kosten van de procedure aan eiseres werden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige voorbereiding en motivering bij besluiten die de rechtspositie van ambtenaren raken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 02 / 1487 AW
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
en
de Korpsbeheerder van de Politieregio [regio], gevestigd te [plaats], verweerder.
Datum bestreden besluit: 30 augustus 2002.
Kenmerk: 2002RBB982.
Behandeling ter zitting: 7 augustus 2003.
I. PROCESVERLOOP.
Bij besluit van 6 maart 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 augustus 2000 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 mei 2002 heeft deze rechtbank het beroep, geregistreerd onder AWB 01 / 490 AW, gegrond verklaard, het besluit van 6 maart 2001 vernietigd en verweerder opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 30 augustus 2002 heeft verweerder het bezwaar van eiseres (opnieuw) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiseres op 7 oktober 2002 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn aan eiseresses gemachtigde gezonden.
De rechtbank heeft voorts de processtukken uit het beroep onder registratienummer AWB 01 / 490 AW aan het dossier toegevoegd. Dit is partijen bij de uitnodiging voor de zitting meegedeeld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 augustus 2003, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.F. Baltussen, advocaat te Zoetermeer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P.H. Hendrix en F. Gunther.
II. OVERWEGINGEN.
II.1. De feiten
Eiseres is werkzaam als hoofdagente bij de regiopolitie en aangesteld in de functie van medewerker basispolitiezorg in het district [district], basiseenheid [district]-Noord. Eiseres wordt bezoldigd volgens salarisschaal 7 van het Besluit bezoldiging politie.
Op 18 november 1999 heeft eiseres verzocht om functieonderhoud omdat zij de feitelijk opgedragen werkzaamheden niet langer in overeenstemming acht met de haar opgedragen organieke functie. Ter adstructie heeft eiseres een verslag van een gesprek tussen […], coördinator uitvoering, en eiseres van 17 april 1997 bijgevoegd.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de korpschef eiseres bij brief van 20 juni 2000 de vastgestelde functiebeschrijving van Aanspreekpunt toezichthouders / Wijkagent toegezonden. Tevens is eiseres het voornemen tot waardering op niveau salarisschaal 8 meegedeeld.
Eiseres heeft tegen dit voornemen geen bedenkingen ingediend.
Bij besluit van 31 augustus 2000 heeft de waarnemend korpschef namens verweerder aan eiseres meegedeeld dat besloten is genoemde functiebeschrijving in te trekken op grond van de bij de opstelling ervan gehanteerde onjuiste informatie.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij schrijven van 26 september 2000 bezwaar gemaakt, aangevuld bij brief van 1 februari 2001. Eiseres heeft afgezien van de mogelijkheid over het bezwaar te worden gehoord.
Verweerder, namens deze de korpschef, heeft bij bestreden besluit van 6 maart 2001 het bezwaar ongegrond verklaard en -conform een inmiddels opgesteld waarderingsrapport d.d. 6 maart 2001- een functiebeschrijving Medewerker basispolitiezorg / begeleider toezichthouders met inschaling op niveau salarisschaal 7 vastgesteld, welke op eiseres van toepassing is verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 mei 2002 het beroep van eiseres gegrond verklaard omdat -kortgezegd- in de gedingstukken geen kenbare, concrete aanwijzingen liggen met betrekking tot de relevante verschillen in de werkzaamheden van eiseres ten opzichte van haar collega’s [collega 1] en [collega 2], die beiden zijn ingedeeld in schaal 8. Hierdoor mist het bestreden besluit in ieder geval een duidelijke, kenbare motivering. Voorts is opgemerkt dat “in dit verband kan de rechtbank verder niet nalaten haar verbazing uit te spreken over de gemakkelijke wijze waarop verweerder bij brief van 31 augustus 2000 een eerdere brief van 20 juni 2000 heeft ingetrokken, met een niet onderbouwde, suggestieve opmerking aan het adres van eiseres”.
Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, doch bij het thans bestreden besluit van 30 augustus 2002 het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Eiseres heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen opnieuw beroep doen instellen bij de rechtbank. Aangevoerd is -zakelijk weergegeven- dat verweerder ook in het onderhavige besluit niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er sprake is van een relevant verschil in werkzaamheden tussen haar en haar beide collega’s. Eiseres blijft derhalve bij haar bezwaren zoals gericht tegen het oorspronkelijke besluit van 31 augustus 2000.
Gevorderd wordt een gegrondverklaring van het beroep met vernietiging van het bestreden besluit. Eiseres verzoekt de rechtbank zelf in de zaak te voorzien. Daarnaast wordt verzocht om een veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
II. 2. De beoordeling
In dit geding dient de vraag beantwoord te worden of het bestreden besluit van 30 augustus 2002 in stand kan worden gelaten.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het eerste punt van geschil betreft de vraag of verweerder gerechtigd was tot intrekking van het besluit van 22 juni 2000, betreffende de vaststelling van de functiebeschrijving “Aanspreekpunt toezichthouders / Wijkagent”.
Verweerder heeft zijn besluit tot intrekking van de functiebeschrijving gebaseerd op
a. formeel aspect, te weten dat de functiebeschrijving niet is opgemaakt aan de hand van functie-informatie die is verstrekt door het bevoegde gezag. Met de wel geraadpleegde coördinator toezichthouders bestaat geen gezagsrelatie;
b. inhoudelijk aspect, te weten dat de door de coördinator toezichthouders verstrekte informatie slechts betrekking heeft op het taakaccent “begeleiding toezichthouders”, de ingetrokken functiebeschrijving was derhalve onvolledig. Bovendien kwamen in deze beschrijving taakelementen voor die niet door eiseres zijn verricht en waartoe zij ook niet is aangewezen.
Ad a. Ten aanzien van het formeel aspect overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de gedingstukken kan als vaststaand worden aangenomen, dat eiseres haar gemotiveerd verzoek om functieonderhoud d.d. 18 november 1999 heeft gericht aan [korpschef], de korpschef van de Regiopolitie [regio]. Het verzoek is vervolgens ter nadere toelichting toegestuurd aan de afdeling Personeelszaken van het district [district] en verder behandeld [medewerker], senior medewerker stafbureau Personeel. Bij brief van 2 maart 2000 heeft de medewerker personeelszaken, namens de korpschef, aan eiseres meegedeeld dat de coördinator toezichthouders, [cöordinator], is verzocht aan de hand van de functiebeschrijving zoals die is opgemaakt voor [collega 1] aan te willen geven in hoeverre deze werkzaamheden ook van toepassing zijn op eiseres. De ontvangen informatie van deze coördinator over de functie-inhoud van eiseres is vervolgens verwerkt in de functiebeschrijving. Vervolgens is de functiebeschrijving ondertekend door zowel eiseres, de coördinator alsmede door de korpschef en vastgesteld op 22 juni 2000 (hierna: besluit van 22 juni 2000).
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de medewerker personeelszaken het verzoek om informatie omtrent de functie-inhoud van eiseres aan de coördinator toezichthouders [district]-Centrum en niet aan de chef basiseenheid [district]-Noord heeft voorgelegd, bezwaarlijk aan eiseres kan worden tegengeworpen. Niet valt in te zien dat eiseres hierop enige invloed heeft gehad nu zij haar verzoek heeft ingediend bij de korpschef, het verzoek kennelijk namens de korpschef aan de coördinator is voorgelegd en de tot stand gekomen functieomschrijving in ieder geval door de korpschef persoonlijk is geaccordeerd. De omstandigheid dat tussen de chef [district]-Noord en de coördinator toezichthouders [district]-Centrum geen gezagsrelatie bestaat, acht de rechtbank dan ook niet een zodanige bijzondere omstandigheid om het eiseres aangaande begunstigende besluit in te trekken. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de coördinator toezichthouders [district]-Centrum, hoewel niet bevoegd, feitelijk gezien niet de meest gerede persoon zou zijn om de inhoud van de feitelijke werkzaamheden van eiseres te beschrijven. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat gelet op een ongedateerde en verder niet aangeduide notitie deze omissie van de personeelsmedewerker achteraf aan het licht is gekomen toen de chef van de basiseenheid van vakantie terugkeerde. Echter, opgemerkt dient te worden dat de aanvraag van eiseres al is ingediend in november 1999 en dat het besluit eerst zeven maanden later is genomen. Het uit de stukken blijkende suggestieve verwijt aan het adres van eiseres dat zij bewust de directe chef in zijn vakantie heeft gepasseerd, acht de rechtbank dan ook onbegrijpelijk. Ook het in het bestreden besluit afgezwakte verwijt dat eiseres abusievelijk de conceptbeschrijving niet heeft voorgelegd aan de chef basiseenheid, kan de rechtbank niet volgen nu, zoals hierboven is vastgesteld, de (onjuiste) procedurele gang van zaken niet is veroorzaakt door eiseres.
Ad b. Ten aanzien van het inhoudelijke aspect van de intrekking wordt als volgt overwogen.
De rechtbank stelt voorop dat uit de stukken niet blijkt dat door eiseres een functiebeschrijving is ingebracht, zodat door verweerder ook niet kan zijn uitgegaan van een door eiseres opgestelde onjuiste beschrijving.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het onderliggende feitencomplex, vaststaat dat sprake is van een discrepantie tussen de formeel opgedragen werkzaamheden en de feitelijke werkzaamheden van eiseres. Niet is in geschil dat de chef van de basiseenheid [district]-Noord gaat over de eiseres formeel opgedragen werkzaamheden. Dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden afwijken komt tot uitdrukking in de eerste functiebeschrijving en wordt ondersteund door informatie van de coördinator toezichthouders [district]-Centrum, zijnde de feitelijk leidinggevende van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming nog altijd onvoldoende blijk geeft waarom de opvatting van eiseres en de beschrijving van de coördinator zonder meer ter zijde kan worden geschoven. De door de coördinator verstrekte informatie was immers voor de korpschef voldoende om tot de eerste functiebeschrijving over te gaan. Voorts is door verweerder ook niet ontkend dat het begeleiden van toezichthouders een substantieel deel van de werkzaamheden van eiseres betrof in de periode hier van belang.
Deze nader vereiste motivering van verweerder dient mede in het licht te worden gezien van de functionarissen in [district]-Centrum, die in schaal 8 zijn ingedeeld. De rechtbank vermag niet in te zien dat verweerder ten aanzien van de politieregio Limburg-Zuid niet één consistent beleid voert in die zin dat bij dezelfde werkzaamheden de inschaling na functieonderhoud niet afhankelijk kan zijn van de vraag of de beoordeling door de chef van de basiseenheid [district]-Noord of door de chef van de basiseenheid [district]-Centrum heeft plaatsgevonden. Ook in het kader van het gelijkheidsbeginsel kan dit niet zonder meer worden gerechtvaardigd. Hierbij wordt opgemerkt dat het de rechtbank nog altijd niet aannemelijk voorkomt, althans door verweerder onvoldoende is gemotiveerd, dat de openbare ordeproblematiek in [district]-Centrum ten opzichte van [district]-Noord zodanig anders zou zijn dat hierin een afdoende verklaring voor een hogere inschaling is gelegen. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat ook in de basiseenheid [district]-Noord sprake is van verslavingsproblematiek en verhoogde criminaliteit, hetgeen niet is weerlegd. Voorts acht de rechtbank van belang dat evenmin is weersproken dat de functie van gebiedsgebonden functionaris eerst in 2000 is ingevoerd, terwijl de verzoeken om functieonderhoud van zowel eiseres als van [collega 1] zien op de daaraan voorafgaande periode. De rechtbank concludeert dat nog altijd onvoldoende is gemotiveerd dat ten aanzien van eiseres de eerste functiebeschrijving is ingetrokken.
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de overige punten van geschil die zien op de nieuwe functiebeschrijving.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat uit de stukken niet blijkt dat de waarnemend korpschef namens de korpsbeheerder bevoegd was om bij besluit van 31 augustus 2000 een door de korpschef genomen besluit in te trekken.
Ten overvloede merkt de rechtbank voorts nog op dat, anders dan mogelijk uit eerdergenoemde uitspraak voortvloeit, verweerder bij besluit van 31 augustus 2000 enkel het besluit tot vaststelling van de functiebeschrijving d.d. 22 juni 2000 heeft ingetrokken. Met het voornemen van 20 juni 2000 om de functie te waarderen op schaal 8 is, hoewel hiertegen geen bedenkingen zijn ingediend en eiseres bij brief van 8 augustus 2000 heeft verzocht op korte termijn een beslissing te nemen, niets gedaan.
Gelet op het voorgaande ontbeert het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 lid 1, van de Awb.
De rechtbank ziet geen aanleiding te voldoen aan het verzoek van eiseres om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, lid 4, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank overweegt daartoe dat de bevoegdheid van de rechtbank om met toepassing van bedoeld artikel zelf in de zaak te voorzien niet in de rede ligt bij een vernietiging wegens een motiveringsgebrek. De lange duur van de procedure kan geen zelfstandige reden zijn om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake 2 punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,-- wordt vergoed door verweerder;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,-- wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door verweerder aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. I.H.J. van Neer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2003
door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. I. van Neer w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 22 september 2003
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht