ECLI:NL:RBMAA:2003:AM3289

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005411-03
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • [rechters]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens overval en openlijke geweldpleging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 1 oktober 2003 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een overval op een tankstation en openlijke geweldpleging. De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van een hoeveelheid geld en strippenkaarten, waarbij hij bedreiging met geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van het tankstation. Daarnaast werd de verdachte verweten openlijk geweld te hebben gepleegd tegen een andere persoon op straat. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend bewezen schuldig aan beide feiten, waarbij de bedreiging met geweld en het openlijk geweld leidde tot lichamelijk letsel voor de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat de gewelddadige aard van de misdrijven een zware straf rechtvaardigde. De slachtoffers ondervonden aanzienlijke gevolgen van de daden van de verdachte, waaronder lichamelijk letsel en psychische schade. De rechtbank kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waarbij de immateriële schade voor de slachtoffers werd vastgesteld op respectievelijk €650 en €1180,40. De rechtbank legde ook verplichtingen op aan de verdachte met betrekking tot de betaling van deze schadevergoedingen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005411-03
Datum uitspraak: 1 oktober 2003
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte]
geboren te [[geboorteplaats]] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Huis van Bewaring Overmaze te [M.].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2003 te [M.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 3454 euro) en/of 242 , in elk geval een aantal, strippenkaarten (ter waarde van ongeveer 1635 euro) en/of 21, in elk geval een aantal, telefoonkaarten (opwaardeerkaarten) (ter waarde van ongeveer 460 euro) en/of een aantal postzegels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 1] en/of (een) andere persoon/personen heeft/hebben gezegd: "Ga liggen" en/of daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond;
2.
hij op of omstreeks 8 april 2003 te [M.] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de [H.], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of het een of meermalen slaan van die [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer 2] met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt en/of die [slachtoffer 2] een of meermalen heeft geslagen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 26 mei 2003 te [M.] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 3454 euro) en 242 strippenkaarten (ter waarde van ongeveer 1635 euro) en 21 telefoonkaarten (opwaardeerkaarten) (ter waarde van ongeveer 460 euro) en een aantal postzegels, toebehorende aan [tankstation], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en een andere persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader tegen die [slachtoffer 1] en een andere persoon heeft/hebben gezegd: "Ga liggen" en een mes heeft/hebben getoond;
2.
hij op 8 april 2003 te [M.] met een ander op of aan de openbare weg, te weten de [H.], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en het meermalen slaan van die [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer 2] met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt en die [slachtoffer 2] meermalen heeft geslagen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en sub 2º van het Wetboek van Strafrecht;
Ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste en tweede lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het gewelddadige karakter van de bewezen verklaarde feiten en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Daarbij heeft de rechtbank gelet op de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft na de overval op het tankstation waar zij werkte drie weken niet kunnen werken en is nu aangewezen op aangepast werk, waarbij zij geen kassawerk meer kon doen. Zij schrikt nog van mensen die een zonnebril of een integraalhelm dragen. Zij mist de contacten met de klanten.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] werd zonder aanleiding op klaarlichte dag geconfronteerd met openlijke geweldpleging jegens zijn persoon waarvan hij hevige pijn heeft ondervonden en gedurende geruime tijd gevoelens van angst.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte ter zake van soortgelijke feiten niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank acht behandeling van verdachte in verslavingskliniek [A. te S.] of in een soortgelijke inrichting noodzakelijk. Zij is van oordeel dat voor een dergelijke behandeling eerst aan de orde komt nadat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft ondergaan van hierna te noemen duur. Gezien de ernst van de feiten is deze duur aanmerkelijk langer dan die van de voorlopige hechtenis.
De op te leggen straf en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 24c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer 1]], [adres slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]] door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 650,--.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht ter zake van de volgende schadeposten:
- doktersnota € 62,40;
- stoomkosten jas en trui € 18,--;
- beschadigde jas, waarvan de schade door de rechtbank geschat wordt op een bedrag van € 100,--.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 1000,-- tot heden.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van het smartengeld zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank heeft de immateriële schade naar billijkheid vooralsnog vastgesteld op een voorschotbedrag van € 1000,--. Eventuele vervolgschade kan momenteel niet worden ingeschat.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers [slachtoffer 1]] en [slachtoffer 2], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partijen, aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHTTIEN maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ZES maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Reclassering Nederland, Ressort 's-Hertogenbosch, Arrondissement [M.], te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook wanneer dit inhoudt opname in verslavingskliniek [A.] of in een soortgelijke instelling;
- geeft aan voornoemde instelling opdracht aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]] te betalen een bedrag van € 650,-- (zegge: ZESHONDERDVIJFTIG euro);
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1]] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]] te betalen een bedrag van € 650,--, (zegge: ZESHONDERDVIJFTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]] voormeld bedrag van € 650,--, heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 650,--, heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]] komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 1180,40 (zegge: EENDUIZENDEENHONDERDTACHTIG euro en VEERTIG eurocent);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige af;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige ten aanzien van de immateriele schade niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering in zoverre slechts bij de burgelijk rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1180,40 (zegge: EENDUIZENDEENHONDERDTACHTIG euro en VEERTIG eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voormeld bedrag van € 1180,40 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 1180,40 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door [rechters], in tegenwoordigheid van [griffier], en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2003.