ECLI:NL:RBMAA:2003:AM3300

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84000 / KG ZA 03-183
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.M. Adelmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Perikelen rond hertrouwen en ouderlijke boedelverdeling

In deze zaak heeft eiser, [Eiser], gedaagde, [Gedaagde], gedagvaard in kort geding. De procedure begon op 16 juni 2003, waarbij eiser zijn vordering toelichtte met verwijzing naar ingezonden producties. Gedaagde voerde verweer aan de hand van pleitaantekeningen en ook zij verwees naar producties. Na enkele schorsingen en een nieuwe behandeling op 8 juli 2003, vroegen beide partijen om vonnis. De zaak draait om de vraag of eiser hertrouwd is zonder het maken van huwelijksvoorwaarden, wat volgens gedaagde haar vordering opeisbaar zou maken. Eiser stelt dat hij wel degelijk huwelijksvoorwaarden heeft gemaakt en dat de vordering van gedaagde niet opeisbaar is.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet hertrouwd is zonder het maken van huwelijksvoorwaarden. De huwelijksvoorwaarden, die op 14 december 2001 zijn opgesteld, zijn in werking getreden op de huwelijksdatum van 8 augustus 2002, ongeacht de latere inschrijving in het openbaar huwelijksregister. Gedaagde kan niet als derde worden aangemerkt in de zin van bescherming door inschrijving, omdat zij op de hoogte was van de huwelijksvoorwaarden. De vordering van gedaagde is dus niet opeisbaar.

De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en beveelt gedaagde om het conservatoir beslag op te heffen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 22 juli 2003.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT, SECTOR CIVIEL
Zaaknummer : 84000 / KG ZA 03-183
Datum uitspraak: 22 juli 2003
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding in kort geding van 6 juni 2003,
procureur: mr. E.R.Th.A. Luijten,
tegen:
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. A.J.J. Kreutzkamp (toevoeging aangevraagd).
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eiser ([M.]) heeft gedaagde ([K.]) gedagvaard in kort geding. Ten dienende dage, 16 juni 2003, heeft [Eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding. Hij heeft zijn vordering onder verwijzing naar op voorhand ingezonden producties nader doen toelichten.
1.2 [Gedaagde] heeft aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand ingezonden producties.
1.3 [Eiser] heeft gerepliceerd en [Gedaagde] heeft gedupliceerd.
1.4 Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het geding voor korte tijd geschorst.
1.5 Na de hervatting is de zaak desverzocht voor de duur van een week aangehouden.
1.6 Bij brief en faxbericht van 23 juni 2003 met bijlagen heeft [Eiser] om vonnis verzocht.
1.7 [Gedaagde] heeft daarop bij faxbericht van 26 juni 2003 gereageerd en om voortzetting van de behandeling verzocht.
1.8 Na nog een reactie van [Eiser] bij fax van 1 juli 2003 is op 8 juli 2003 een nieuwe behandeling bepaald.
1.9 Op die zitting hebben partijen - [Gedaagde] aan de hand van een pleitnota - hun standpunten andermaal toegelicht. [Eiser] heeft nog stukken overgelegd.
1.10 Na een schorsing hebben partijen ten slotte vonnis gevraagd.
1.11 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Op 24 september 1999 is in de gemeente [G. ] overleden de echtgenote van [Eiser[V. ].
2.2 [Gedaagde] is een dochter uit een vorig huwelijk van de overledene.
2.3 Bij testament van 6 januari 1994 heeft mevrouw [V. ] een ouderlijke boedelverdeling gemaakt waarbij, kort gezegd, al haar vermogensbestanddelen werden toebedeeld aan haar echtgenoot [Eiser] en aan haar kinderen (waaronder dus [Gedaagde]) een vordering in contanten, gelijk aan ieders netto erfdeel, opeisbaar bij [Eiser]'s overlijden.
2.4 Buiten het geval van [Eiser]'s overlijden werden de aan de kinderen toebedeelde vorderingen ook dan opeisbaar als [Eiser] zou "hertrouwen zonder het maken en handhaven van huwelijksvoorwaarden, inhoudende de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en van verrekenbedingen, met uitzondering van die ten aanzien van onverteerde inkomsten."
2.5 Op 14 december 2001 hebben [Eiser] en een zekere [mevrouw C. ] een akte huwelijksvoorwaarden ten overstaan van notaris mr. H.L.G.L.M. Joosten te [G. ] doen verlijden. Bij deze akte werd iedere gemeenschap van goederen uitgesloten.
2.6 [Eiser] en mevrouw [C. ] zijn op 8 augustus 2002 in het huwelijk getreden.
2.7 Voormelde huwelijksvoorwaarden zijn op 20 september 2002 geregistreerd in het openbaar huwelijksregister ter griffie van de rechtbank te Maastricht.
2.8 [Gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [Eiser] op 8 augustus 2002 is hertrouwd zonder het maken van huwelijksvoorwaarden, wat volgens [Gedaagde] meebrengt dat haar vordering op [Eiser] - door [Gedaagde] begroot op € 56.007,28 - opeisbaar is geworden. Zij heeft [Eiser] vruchteloos gesommeerd tot betaling van dat bedrag over te gaan.
2.9 Na daartoe verkregen verlof en begroting van haar vordering op € 70.000,- inclusief kosten en rente, heeft [Gedaagde] op 17 april 2003 conservatoir beslag doen leggen op het woonhuis van [Eiser] aan [het adres]. Bij dagvaarding van 22 april 2003 heeft [Gedaagde] de bodemzaak bij deze rechtbank aanhangig gemaakt.
2.10 Stellende dat de vordering van [Gedaagde] niet opeisbaar is, en het erfdeel van [Gedaagde] bovendien veel lager is dan het gevorderde bedrag, te weten € 22.801,-, heeft [Eiser] in dit geding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [Gedaagde] te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis het in haar opdracht op (lees:) 17 april 2003 gelegde conservatoir beslag op de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres], te doen opheffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat [Gedaagde] geen gehoor geeft aan dit vonnis;
- [Gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.11 [Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 Een voldoende spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak. [Eiser] heeft er onmiskenbaar belang bij om vrijelijk over zijn vermogensbestanddelen te kunnen beschikken.
3.2 De in deze zaak centraal staande vraag is of de situatie, zoals uitgeschreven onder 2.4, zich hier voordoet. Kortweg: is [Eiser] hertrouwd zonder het maken van huwelijksvoorwaarden?
3.3 [Gedaagde] heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Leunend op de derdenbescherming van artikel 1: 116 lid 1 BW haakt zij daartoe aan bij de na het huwelijk gelegen datum waarop de huwelijksvoorwaarden in het openbaar huwelijksregister zijn ingeschreven.
3.4 Ten onrechte evenwel. De huwelijksvoorwaarden, aangegaan op 14 december 2001, zijn in werking vanaf de huwelijksdatum (8 augustus 2002). Daaraan doet (dus) niet af dat die voorwaarden eerst nadien in het openbaar huwelijksregister zijn ingeschreven. Die inschrijving is enkel van belang voor derden die van die voorwaarden onkundig waren en die tot aan het moment van inschrijving worden beschermd. [Gedaagde] valt niet als een derde in deze zin aan te merken.
3.5 Het moet er dus voor worden gehouden, anders dan [Gedaagde] stelt, dat [Eiser] niet is hertrouwd zonder het maken van huwelijksvoorwaarden. Dat brengt mee dat de vordering van [Gedaagde] op [Eiser] niet opeisbaar is.
3.6 Voorts heeft [Eiser] nog betoogd dat de huwelijksvoorwaarden, naar wordt verstaan, kracht van authenticiteit missen. Daaraan wordt ten grondslag gelegd (a) dat de overlegde akte niet door [Eiser] en mevrouw [C. ] is ondertekend en (b) [Gedaagde] in de maanden juli en augustus 2002 telefonisch van de instrumenterend notaris Joosten of diens kandidaat heeft vernomen dat [Eiser] de akte huwelijksvoorwaarden nog niet had ondertekend dan wel er geen huwelijksvoorwaarden waren gemaakt.
3.7 Ad a. Dit betoog berust op een misvatting. Het originele, door partijen ondertekende exemplaar van de akte (de minuut) blijft in beginsel onder de berusting van de notaris (vgl. artikel 38 lid 1 Wet op het Notarisambt (WNA) en artikel 38 lid 1 WNA (oud)). Aan de comparanten worden in de regel alleen afschriften uitgegeven.
3.8 Ad b. Ook deze stelling snijdt geen hout. Dat de notaris of diens kandidaat zich in voormelde zin zou hebben uitgelaten is, nog afgezien van hun eigen verklaringen daaromtrent, onaannemelijk gelet op de registratie door de notaris van de akte op 20 december 2001 bij de inspecteur te Roermond (vide de brief 23 juni 2003 mr. Luijten, laatste pagina bijlage 2), welke registratiedatum door [Gedaagde] niet is betwist.
3.9 Ten slotte nog dit. Om haar (hiervoor besproken) stellingen kracht bij te zetten of juist voor het geval geen ervan doel mocht treffen, heeft [Gedaagde] er tussen de regels door - en in haar laatste stuk met zoveel woorden (onder het kopje "boedelvermenging") - aandacht voor gevraagd dat het, gelet op de wijze waarop [Eiser] met zijn geld omgaat, hoogst twijfelachtig is of haar vordering nog wel iets waard is als zij op enig moment (wel) opeisbaar wordt.
3.10 Deze stelling, die door [Eiser] is betwist en waarvan de juistheid in het midden kan blijven, kan [Gedaagde] geen soelaas bieden. Inherent aan het stelsel van de ouderlijke boedelverdeling zoals hier aan de orde, is dat de langstlevende binnen zekere grenzen met de boedel kan omspringen zoals hem goeddunkt. Die grenzen moeten daar worden getrokken waar de niet-opeisbaarheid door de verzorgingsbehoefte van de langstlevende niet wordt geschraagd. Dat díe grenzen zijn bereikt of overschreden is gesteld noch gebleken.
3.11 Het vorenoverwogene moet leiden tot toewijzing van de gevraagde voorziening. Voor handhaving van het beslag is geen plaats. De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
3.12 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [Gedaagde] verwezen in de kosten van het geding.
4. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
Beveelt [Gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het in haar opdracht op 17 april 2003 gelegde conservatoir beslag op de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres], te doen opheffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [Gedaagde] hiermee in gebreke blijft, de dwangsommen maximerend tot € 30.000,-;
Veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van dit geding aan de zijde van [Eiser] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 989,16, waarvan € 205,- wegens verschuldigd vast recht, € 703,- voor salaris procureur en € 81,16 aan explootkosten;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter open-bare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
RQ