ECLI:NL:RBMAA:2003:AN4505

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-008440-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • [rechters]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzet- en schuldheling en verduistering

In de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij in de periode van 6 augustus 2002 tot en met 24 augustus 2002 in de gemeente [H] een hoeveelheid geld had verworven, voorhanden had gehad en/of had overgedragen, heeft de rechtbank Maastricht op 29 oktober 2003 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzet- en schuldheling, alsook van verduistering. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat het geld een door misdrijf verkregen goed betrof. Het geld was namelijk door [N] op de postbankrekening van [medeverdachte] gestort, en zowel de verdachte als [medeverdachte] hadden het geld niet door misdrijf verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte pas bij het opnemen van de tegoeden van de rekening zich het geld wederrechtelijk had toegeëigend, en dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [SP] behandeld. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet in haar vordering kon worden ontvangen, omdat de verdachte vrijgesproken werd van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten die de verdachte had gemaakt ter verdediging tegen de vordering, begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 oktober 2003.

Uitspraak

Parketnummer: 03/008440-02
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatumplaats en -datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2003.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 6 augustus 2002 tot en met 24 augustus 2002 in de gemeente [H], in elk geval in Nederland, (telkens) een hoeveelheid geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 6 augustus 2002 tot en met 24 augustus 2002 in de gemeente [H], in elk geval in Nederland, (telkens) een hoeveelheid geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2002 tot en met 1 november 2002 te [H] opzettelijk een geldbedrag van euro 33.850,00, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende[SP], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gebruiker van en/of als gerechtigde op het [gironummer] in de periode van 6 augustus 2002 tot en met 24 augustus 2002 van voornoemd gironummer had opgenomen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende:
In het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt de verdachte verweten dat hij wist c.q. had moeten vermoeden dat het geld een door misdrijf verkregen goed betrof. Het betreffende geld was echter door [N] op de postbankrekening van [medeverdachte] gestort. Zij noch verdachte hadden het derhalve door misdrijf verkregen. Pas bij het opnemen van de tegoeden van de postbankrekening heeft hij samen met [medeverdachte] zich het geld wederrechtelijk toegeëigend. Hij wist immers dat [N] ten onrechte het geld op de postbankrekening van [medeverdachte] had gestort. De verdachte dient derhalve van de tenlastegelegde feiten onder 1 primair en subsidiair te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiaire feit acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich het geldbedrag van € 33.850, -- heeft toegeëigend in de periode van 29 augustus 2002 tot en met 1 november 2002. Hij heeft dit bedrag immers al voor de tenlastegelegde periode van de postbankrekening met het [gironummer] afgehaald. De toeëigening vond plaats op het moment dat verdachte het geld gepind heeft. Ook van dit meer subsidiaire feit dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [SP] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
De verdachte zal ten aanzien van de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Gelet op deze omstandigheden kan de benadeelde partij reeds daarom niet in haar vordering worden ontvangen.
BESLISSINGEN:
De rechtbank
-verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
- verklaart de benadeelde partij [SP] in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [SP] voornoemd in de kosten, door
verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door [rechters], in tegenwoordigheid van [griffier], en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2003.