ECLI:NL:RBMAA:2003:AN4505
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- [rechters]
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van opzet- en schuldheling en verduistering
In de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij in de periode van 6 augustus 2002 tot en met 24 augustus 2002 in de gemeente [H] een hoeveelheid geld had verworven, voorhanden had gehad en/of had overgedragen, heeft de rechtbank Maastricht op 29 oktober 2003 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzet- en schuldheling, alsook van verduistering. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat het geld een door misdrijf verkregen goed betrof. Het geld was namelijk door [N] op de postbankrekening van [medeverdachte] gestort, en zowel de verdachte als [medeverdachte] hadden het geld niet door misdrijf verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte pas bij het opnemen van de tegoeden van de rekening zich het geld wederrechtelijk had toegeëigend, en dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [SP] behandeld. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet in haar vordering kon worden ontvangen, omdat de verdachte vrijgesproken werd van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten die de verdachte had gemaakt ter verdediging tegen de vordering, begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 oktober 2003.