ECLI:NL:RBMAA:2003:AN9048

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
85633 / KG ZA 03-293
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.M. Adelmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van erfdienstbaarheid van overpad in kort geding

In deze zaak, die op 2 september 2003 door de Rechtbank Maastricht is behandeld, hebben eisers gedaagde gedagvaard in kort geding met als doel een verbod op het maken van inbreuk op hun recht van erfdienstbaarheid. Eisers, bestaande uit vijf personen, zijn eigenaren van panden aan [adres] en stellen dat zij sinds 1967 gebruik maken van een pad dat loopt tussen de percelen [nummer 37 en 39], dat hen toegang biedt tot hun garages. Gedaagde, eigenaar van het aangrenzende pand, heeft in mei 2003 het pad geblokkeerd, waardoor eisers niet langer met een auto bij hun garages kunnen komen. Eisers vorderen dat gedaagde wordt verboden om het pad te blokkeren en dat hij binnen twee werkdagen de belemmeringen opheft, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 2 september 2003
Zaaknummer: 85633 / KG ZA 03-293
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis in kort geding gewezen in de zaak van:
1. [Eisers sub 1],
wonende te [Woonplaats],
eiser sub 1,
2. [Eiser sub 2],
wonende te [Woonplaats],
eiser sub 2,
3. [Eiser sub 3],
wonende te [Woonplaats],
eiser sub 3,
4. [Eiseres sub 4],
wonende te [Woonplaats],
eiseres sub 4,
5. [Eiser sub 5],
wonende te [Woonplaats],
eiser sub 5,
procureur mr. W.G.M.M. van Montfort;
tegen:
[Gedaagde],
wonende te [Woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. M.D.H. Kalse.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eisers hebben gedaagde gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 27 augustus 2003, hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader hebben doen toelichten. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van een pleitnota.
1.2 Gedaagde heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
1.3 Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
1.4 Vervolgens is het geding voor enige tijd geschorst. Na de hervatting hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Eiser sub 1 heeft de blote eigendom van het pand aan [adres]. Eisers sub 2 tot en met 5 zijn de eigenaars van het pand aan [adres]. Gedaagde is eigenaar van het pand aan [adres].
2.2 Tussen de panden [nummer 37 en 39] is een pad (door eisers ook "inrit" genoemd) gelegen. Dit pad loopt deels over de eigendom van gedaagde en deels over gemeentegrond. Het pad leidt onder meer tot enkele achter de woningen gelegen garages. Een van die ga-rages is eigendom van eisers sub 2 tot en met 5.
2.3 Sedert 1967 wordt van genoemd pad, dat destijds is verhard, met regelmaat door (de rechtsvoorganger(s) van) eisers sub 2 tot en met 5 gebruik gemaakt om met een auto bij de garage te komen.
2.4 In mei 2003 heeft gedaagde het pad inzoverre geblokkeerd dat niet meer met een auto over het pad gereden kan worden om bij de garage(s) te komen.
2.5 Stellende dat zulks onrechtmatig is omdat zowel door verkrijgende als bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan om met een auto over het tussen de bedoelde panden gelegen pad naar de daarachter gelegen garages te kunnen rijden, hebben eisers gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren, zonder borgtocht, niettegenstaande iedere daartegen gerichte voorziening:
1. gedaagde met onmiddellijke ingang te verbieden inbreuk te maken op het recht van erfdienstbaarheid en in het bijzonder gedaagde te verbieden de inrit, gelegen tussen de percelen [37 en 39] te blokkeren, althans de doorgang met de auto tot garages van de aan deze inrit grenzende percelen onmogelijk te maken;
2. gedaagde te bevelen binnen twee werkdagen na betekening van het in deze te wijzen (lees:) vonnis de belemmeringen door de bloembakken, de beton- en ijzerpalen en het parkeren van de auto van gedaagde op te heffen waardoor de inrit wordt vrijgemaakt van blokkades en voor de toekomst de doorgang van de inrit voor auto's vrij wordt gehouden, op straffe van een dwangsom ad € 500,- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
3. kosten rechtens, waaronder te bepalen dat gedaagde de wettelijke rente verschuldigd is vanaf veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
2.6 Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 Een voldoende spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
3.2 Partijen zijn het erover eens dat de vraag of er ten behoeve van de erven van eisers (heersend erf) en ten laste van het erf van gedaagde (lijdend erf) een erfdienstbaarheid van overpad door verjaring is ontstaan, moet worden beoordeeld naar het vóór 1 januari 1992 geldende recht, oud recht dus.
3.3 Het oude recht kende niet de mogelijkheid van het ontstaan van erfdienstbaarheden door bevrijdende verjaring. Hierop stuit reeds het beroep van eisers op bevrijdende verjaring af.
3.4 Het ontstaan door verkrijgende verjaring was slechts mogelijk ten aanzien van voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheden (artikel 744 BW oud). Een erfdienstbaarheid van pad moet worden geschaard onder het bepaalde in artikel 724 lid 3 BW oud. Voor het uitoefenen van (het bezit van) het recht van pad is steeds een menselijk handelen nodig om als voortdurend en onafgebroken te kunnen worden aangemerkt. Daarom kan er in beginsel van verkrijgende verjaring geen sprake zijn.
3.5 Eisers hebben betoogd dat in deze zaak een uitzondering op die regel moet worden aanvaard. Daartoe hebben zij aansluiting gezocht bij de zaak die beslist werd in HR 27 september 1996, NJ 1997, 496. Het ging in die zaak om een situatie waarin twee deuren aanwezig waren in de buitenmuur van het heersend erf, die beide op het lijdend erf uitkwamen en waarbij duidelijk was dat de eigenaar van het heersend erf van die deuren slechts gebruik kon maken door zich over het lijdend erf te begeven. In een recenter arrest voegde de Hoge Raad hier nog aan toe dat dit een "bijzondere situatie" betrof die "veeleer (werd) gekenmerkt door het moeten dulden van de permanente aanwezigheid van deuren die op het lijdend erf uitkomen, dan door de omstandigheid dat het feitelijk gebruik van beide deuren noodzakelijk met het betreden van het lijdend erf gepaard ging." (HR 24 september 1999, NJ 2000, 18).
3.6 Welnu, het behoeft geen betoog dat een dergelijke bijzondere situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet. De omstandigheid dat het litigieuze pad in 1967 is geasfalteerd, zoals eisers in dit verband hebben benadrukt, maakt dit niet anders. Zulks kan niet met de a-typische feiten uit het arrest van 1996 op één lijn kan worden gesteld.
3.7 Afrondend kan het betoog van eisers geen doel treffen. Mitsdien kan onbesproken blijven de vraag welk belang eiser sub 1 bij deze procedure heeft. Gebleken is immers dat deze niet met een auto van het meergenoemde pad gebruik pleegt te maken omdat hij op de bedoelde locatie geen garage heeft. Maar wat hiervan ook zij, de gevraagde voorzieningen moeten worden geweigerd.
3.8 Eisers worden verwezen in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding aan de zijde van gedaagde gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 205,- wegens verschuldigd vast recht en € 703,- voor salaris procureur;
Verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ