ECLI:NL:RBMAA:2003:AO1048
Rechtbank Maastricht
- Raadkamer
- A.M.A. Eijck
- E.W.A. van den Berg
- M.J.M. Goessen
- Rechtspraak.nl
Inbewaringstelling verdachte na hoger beroep van de officier van justitie tegen afwijzing
Op 8 december 2003 heeft de rechtbank Maastricht in raadkamer uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een verdachte, na hoger beroep van de officier van justitie tegen de afwijzing van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had op 24 november 2003 de vordering tot inbewaringstelling afgewezen, omdat er volgens hem onvoldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden. De officier van justitie was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in, waarbij hij de rechtbank verzocht om de beslissing van de rechter-commissaris te vernietigen.
De rechtbank overwoog dat de rechter-commissaris, hoewel hij de vordering tot inbewaringstelling had afgewezen, niet zelfstandig het strafbare feit had moeten kwalificeren. De rechtbank benadrukte dat het aan de officier van justitie is om de verweten gedragingen zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris op goede gronden de vordering had afgewezen, maar dat er ook sprake was van ernstige bezwaren tegen de verdachte en vrees voor herhaling.
Uiteindelijk besloot de rechtbank om de inbewaringstelling van de verdachte te bevelen, gelet op de ernstige bezwaren en de vrees voor herhaling. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de rechters, en de griffier was ook aanwezig bij de behandeling. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de rol van de rechter-commissaris en de officier van justitie in het proces van voorlopige hechtenis verduidelijkt.