ECLI:NL:RBMAA:2003:AO1050
Rechtbank Maastricht
- Raadkamer
- A.M.A. Eijck
- E.W.A. van den Berg
- M.J.M. Goessen
- Rechtspraak.nl
Inbewaringstelling verdachte na hoger beroep tegen afwijzing door rechter-commissaris
Op 8 december 2003 heeft de rechtbank Maastricht in raadkamer uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een verdachte, na hoger beroep tegen de afwijzing van deze vordering door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had op 24 november 2003 de vordering tot inbewaringstelling afgewezen, omdat er volgens hem geen ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden. De officier van justitie ging hiertegen in beroep, stellende dat er wel degelijk sprake was van ernstige bezwaren en vrees voor herhaling. De rechtbank moest zich in deze zaak buigen over de vraag of zij ex nunc (op basis van de huidige feiten) of ex tunc (op basis van de feiten ten tijde van de beslissing van de rechter-commissaris) diende te oordelen.
De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling terecht had afgewezen, omdat deze niet zelfstandig feiten uit het dossier mocht verzamelen en kwalificeren. De officier van justitie had de verantwoordelijkheid om de feiten nauwkeurig te omschrijven. De rechtbank benadrukte dat het doel van hoger beroep is om onjuiste beslissingen te corrigeren en dat er ruimte moet zijn voor nieuwe feiten en argumenten. Daarom besloot de rechtbank om de vordering tot inbewaringstelling te heroverwegen op basis van de stukken die nu voorhanden waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de inbewaringstelling van de verdachte bevolen, omdat er ernstige bezwaren waren en vrees voor herhaling bestond. Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de rechters, en is een belangrijke uitspraak in het kader van voorlopige hechtenis en de rol van de rechter-commissaris.