ECLI:NL:RBMAA:2003:AO1050

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/005800-03
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling verdachte na hoger beroep tegen afwijzing door rechter-commissaris

Op 8 december 2003 heeft de rechtbank Maastricht in raadkamer uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een verdachte, na hoger beroep tegen de afwijzing van deze vordering door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had op 24 november 2003 de vordering tot inbewaringstelling afgewezen, omdat er volgens hem geen ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden. De officier van justitie ging hiertegen in beroep, stellende dat er wel degelijk sprake was van ernstige bezwaren en vrees voor herhaling. De rechtbank moest zich in deze zaak buigen over de vraag of zij ex nunc (op basis van de huidige feiten) of ex tunc (op basis van de feiten ten tijde van de beslissing van de rechter-commissaris) diende te oordelen.

De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling terecht had afgewezen, omdat deze niet zelfstandig feiten uit het dossier mocht verzamelen en kwalificeren. De officier van justitie had de verantwoordelijkheid om de feiten nauwkeurig te omschrijven. De rechtbank benadrukte dat het doel van hoger beroep is om onjuiste beslissingen te corrigeren en dat er ruimte moet zijn voor nieuwe feiten en argumenten. Daarom besloot de rechtbank om de vordering tot inbewaringstelling te heroverwegen op basis van de stukken die nu voorhanden waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de inbewaringstelling van de verdachte bevolen, omdat er ernstige bezwaren waren en vrees voor herhaling bestond. Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de rechters, en is een belangrijke uitspraak in het kader van voorlopige hechtenis en de rol van de rechter-commissaris.

Uitspraak

RECHTBANK TE MAASTRICHT
Beschikking in de zaak van:
parketnummer: 03/005800-03
verdachte: [verdachte]
geboren: [geboorteplaats en -datum verdachte]
wonende: [adres]
De procedure
Op 24 november 2003 heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, de vordering inbewaringstelling van verdachte afgewezen op grond van de navolgende overweging:
De rechter-commissaris wijst de inbewaringstelling af, omdat uit het voorliggende dossier niet blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
Uit het proces-verbaal, met name gelet op hetgeen is gerelateerd op pagina 20 en volgende, blijkt niet van ernstige bezwaren jegens verdachte. Blijkens het dossier werd verdachte niet - voorafgaande aan het oplopen van het letsel door verbalisant [G] - aangehouden door de verbalisant [G].
Op 1 december 2003 heeft de officier van justitie appèl ingesteld tegen deze beslissing en vernietiging gevorderd van de omstreden beschikking van de rechter-commissaris, voor zover behelzende de afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling.
Op 4 december 2003 heeft de raadkamer de officier van justitie en de raadsman van verdachte hieromtrent gehoord. Verdachte heeft middels zijn raadsvrouw te kennen gegeven niet ter zitting te verschijnen.
De overwegingen
De officier van justitie is primair van mening dat de rechter-commissaris op grond van het bepaalde in artikel 78 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering op grond van de feiten, zoals die blijken uit het hem ter beschikking staande strafdossier, zelfstandig het strafbare feit had dienen te kwalificeren aangezien hij niet gebonden is aan de letterlijke tekst van de vordering bewaring.
De rechtbank kan de officier van justitie hierin niet volgen.
Artikel 78 lid 2 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter-commissaris, indien hij overgaat tot het in bewaring stellen van de verdachte, in zijn bevel zo nauwkeurig mogelijk het strafbare feit ten aanzien waarvan de verdenking is gerezen omschrijft. De rechter-commissaris is daarbij, gelet op de inhoud van artikel 63 lid 1 Wetboek van Strafvordering, gebonden aan de vordering van de officier van justitie, aangezien in dit artikel wordt bepaald dat de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie dient te beslissen. Dit brengt met zich dat het aan de officier van justitie is de verweten gedraging zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven en te kwalificeren.
Hoewel de rechter-commissaris in het bevel bewaring het strafbare feit zo nauwkeurig mogelijk dient te omschrijven en daarbij eventuele onduidelijkheden in de vordering van de officier van justitie dient te herstellen en indien noodzakelijk de verweten gedraging anders dient te kwalificeren, brengt artikel 78 lid 2 Wetboek van Strafvordering naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat van de rechter-commissaris verwacht kan worden dat hij zelfstandig uit het strafdossier feitelijke gedragingen dient te verzamelen en deze vervolgens kwalificeert.
Dit zou een miskenning zijn van de rol van de rechter-commissaris aangezien hij in dat geval de taak zou dienen te verrichten die krachtens de wet aan de officier van justitie is opgedragen.
De rechter-commissaris heeft derhalve op goede gronden de vordering bewaring afgewezen.
Subsidiair is de officier van justitie van mening dat in hoger beroep eerdere misslagen kunnen worden gecorrigeerd en dat in hoger beroep, op grond van analoge toepassing van artikel 67b Wetboek van Strafvordering, de vordering bewaring kan worden gewijzigd en uitgebreid met een subsidiair en meer subsidiair feit.
De vraag die dient te worden beantwoord is of de rechtbank in hoger beroep op grond van het haar ter beschikking staande dossier (ex nunc) dient te oordelen of op grond van het aan de rechter-commissaris ter beschikking staande dossier (ex tunc).
De rechtbank stelt voorop dat het doel van hoger beroep is het voorleggen van een, naar de mening van een procespartij, onjuiste beslissing aan een hoger rechtscollege waarbij naar het oordeel van de rechtbank ruimte dient te bestaan voor het corrigeren van misslagen en het aanvoeren van nieuwe feiten, omstandigheden en argumenten. De rechtbank ziet bevestiging van dit oordeel in artikel 448 lid 1 Wetboek van Strafvordering waarin is bepaald dat de rechtbank niet enkel kan bevelen hetgeen overeenkomstig de wet door de rechter-commissaris had behoren te geschieden (ex tunc) maar ook over hetgeen overeenkomstig de wet behoort te geschieden (ex nunc).
Dit brengt ook met zich dat, hoewel artikel 67b lid 1 Wetboek van Strafvordering in het onderhavige geval niet van toepassing is aangezien er geen sprake is van een al aangevangen tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, het in strijd met het hiervoor omschreven doel van hoger beroep zou zijn de officier van justitie niet toe te staan de vordering bewaring te wijzigen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank derhalve recht doen op grond van de stukken die haar thans ter beschikking staan, waaronder de gewijzigde vordering bewaring.
Anders dan de rechter-commissaris is de raadkamer, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat naast de ernstige bezwaren die tegen verdachte bestaan met betrekking het subsidiair tenlaste gelegde, er ook sprake is van een grond voor de voorlopige hechtenis, namelijk de vrees voor herhaling, nu verdachte blijk heeft gegeven van een groot gebrek aan normbesef door zijn gedragingen toen aldaar.
Het recht
Gelet op de desbetreffende wetsartikelen;
De beschikking
De raadkamer beveelt de inbewaringstelling van verdachte.
Deze beschikking is aldus gewezen op 8 december 2003 door de raadkamer van de rechtbank
te Maastricht, samengesteld uit mr. A.M.A Eijck, voorzitter, mr. E.W.A. van den Berg en
mr. M.J.M. Goessen, rechters.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de rechters, alsmede door de griffier die bij
de behandeling ter terechtzitting tegenwoordig is geweest.