RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 16 december 2003 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 88196 / KG ZA 03-456
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BUDÉ HOLDING MEERSSEN-MAASTRICHT B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Maastricht,
eiseres sub 1,
procureur mr. P.J.M. Brouwers;
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PALLETFABRIEK ZUID LIMBURG B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres sub 2,
procureur mr. P.J.M. Brouwers;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. HOUTHANDEL [Naam van gedaagde],
gevestigd te Berg en Terblijt, gemeente Valkenburg aan de Geul, kantoor houdende te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
gedaagde,
procureur mr. J.J.H.S. Thomassen.
1. Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagde gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 10 december 2003, hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding.
Na een korte schorsing hebben eisers hun vorderingen met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader doen toelichten. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. Eisers hebben nog een stuk overgelegd.
Gedaagde heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Vervolgens is het geding andermaal voor enige tijd geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de mogelijkheden van een minnelijke regeling te verkennen. Na de hervatting is gebleken dat dit niet tot resultaat had geleid.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.1 Eiseres sub 1 - hierna: Budé - exploiteert onder meer bouwmarkten en drijft een houthandel. Gedaagde - [B.] - exploiteert een productiebedrijf van pallets.
2.2 Eind 1990 / begin 1991 zijn deze partijen een samenwerkingsverband aangegaan en hebben zij eiseres sub 2 - hierna: PZL - opgericht. Partijen hebben ieder evenveel aandelen genomen en zijn gelijkelijk in het bestuur vertegenwoordigd. [Gedaagde] zou (tot 1995: door Budé aangeleverde; vanaf 1995: zelf ingekochte) houtproducten verwerken tot pallets voor PZL en Budé onderhield de contacten met de afnemers en nam de administratieve werkzaamheden van PZL voor haar rekening. PZL bracht de pallets op de markt.
2.3 Budé stelt thans dat [Gedaagde] tussen hen gemaakte afspraken, daarin bestaande dat [Gedaagde] de pallets aan PZL tegen kostprijs zou leveren, heeft geschonden (door tegen aanmerkelijk hogere prijzen te leveren), met als gevolg dat PZL en daarmee Budé zijn benadeeld, en heeft tegen die achtergrond, na daartoe vruchteloos te hebben gesommeerd, gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] te veroordelen:
a. om binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan ieder der eisers afzonderlijk verantwoording erover af te leggen en te bewijzen dat de aan PZL in rekening gebrachte verkoopprijzen vanaf de oprichting van PZL in 1991 tot heden steeds de kostprijs van [Gedaagde] zijn geweest;
b. primair om binnen 21 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis ieder der eisers inzage te verstrekken in al haar administratieve bescheiden sedert de oprichting van PZL in 1991, en subsidiair om bedoelde inzage te verstrekken aan een op meerdere door eisers aan te wijzen registeraccountants;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere overtreding van dit gebod, vermeerderd met een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat de overtreding van dit gebod voortduurt, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.4 [Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1 Budé wenst, kort samengevat, rekening en verantwoording van [Gedaagde]. Als grondslag voor die vordering wordt aangevoerd dat Budé en [Gedaagde] afspraken met betrekking tot de levering van pallets aan PZL hebben gemaakt, waaraan [Gedaagde] zich niet heeft gehouden. [Gedaagde] zou zich met name niets hebben aangetrokken van de afspraak "tegen kostprijs" te leveren. Budé beroept zich op een rapportage van accountants van Deloitte & Touche van 13 oktober 2003, welke onder meer de jaarcijfers van [Gedaagde] over 1997, 1998 en 1999 hebben bekeken en concluderen dat [Gedaagde] "aan PZL een aanzienlijk hogere prijs in rekening heeft gebracht dan de werkelijke kosten." In dat verband wijst Budé ook op een in haar ogen onverklaarbare groei van het eigen vermogen van de houdstermaatschappij van [Gedaagde] sedert 1997.
3.2 [Gedaagde] betwist de stellingen van Budé. Voor rekening en verantwoording bestaat geen enkele grond. [Gedaagde] heeft zich immers aan de afspraken gehouden. Zij voert aan dat partijen ieder jaar opnieuw uitvoerig hebben onderhandeld over de prijzen welke [Gedaagde] PZL in rekening mocht brengen. Volgens haar werd vervolgens steeds een vaste prijs afgesproken, waarbij rekening werd gehouden met een component "overige kosten". Die betreffende prijzen zijn door [Gedaagde] gehanteerd. Van een kostprijs in de betekenis die Budé daaraan hecht, namelijk het berekenen van louter de werkelijke kosten, kan volgens [Gedaagde] geen sprake zijn. [Gedaagde] vindt steun voor haar standpunt in een schrijven van BDO Accountants van 9 december 2003.
3.3 Tegenover de hiervoor samengevat weergegeven stellingname, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van schending van afspraken door [Gedaagde]. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat het door [Gedaagde] aanvankelijk incompleet overgelegde en door Budé aangevulde stuk, gedateerd 3 februari 1995 en getiteld "Aanhangsel bij de acte inzake samenwerkingsafspraken (…)", het document is waarop partijen het debat ter zitting hebben toegespitst. Aan dat stuk, dat de neerslag vormt van diverse tussen partijen gemaakte afspraken, waaronder financiële, menen immers beide partijen steun voor hun onderscheiden standpunten te kunnen ontlenen. De voorzieningenrechter kan deze knoop niet ontwarren. Het bedoelde stuk, dat op meer dan een gedachte hinkt, geeft niet a prima vista uitsluitsel over de kwestie waarover partijen uiteen liggen. Beide lezingen lijken in het stuk te kunnen worden ingepast. Voor het overige staan de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar. Bij deze stand van zaken leent de kwestie zich niet voor beslechting in kort geding. Een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden zal uitkomst moeten bieden, waarvoor een bodemprocedure de aangewezen weg vormt.
3.4 Nu de stelling die aan de gewenste rekening en verantwoording ten grondslag is gelegd - er is sprake van schending van afspraken door [Gedaagde] - niet aannemelijk is geworden, kunnen de daartoe strekkende voorzieningen niet worden toegewezen. Budé en PZL worden verwezen in de proceskosten.
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt Budé en PZL in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van [Gedaagde] begroot op € 205,- aan vast recht en € 703,- voor salaris procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ