RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Zaak/rolnr.: 121593 CV EXPL 02-4248
Vonnis van de kantonrechter d.d. 23 april 2003
DE PUBLIEKRECHTELIJKE RECHTSPERSOON DE GEMEENTE HEERLEN, zetelend te Heerlen,
opposante in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde mr. C.J. Schoute te Heerlen,
verschijnende bij G.J.B.M. Oude Nijhuis, gerechtsdeurwaarder,
DE GEZAMENLIJKE ERVEN VAN DE OP [datum overlijden] OVERLEDEN [naam overledene], laatstelijk gewoond hebbende te Heerlen,
geopposeerden in conventie, gedaagden in reconventie,
gemachtigde G.C.W. Leenders te Heerlen,
verschijnende bij G.J.B.M. Oude Nijhuis, gerechtsdeurwaarder.
Er heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan procesverbaal is opgemaakt.
De inhoud hiervan geldt als hier herhaald.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
in conventie en reconventie:
1. Uit de respectieve standpunten van partijen is het volgende gebleken:
De gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen der gemeente Heerlen heeft [naam overledene], op [datum overlijden] aldaar overleden, de volgende aanslagen gemeentelijke belastingen opgelegd:
d.d. 31 maart 1995 1995 f 525,60
d.d. 31 maart 1996 1996 f 572,60
d.d. 17 mei 1997 1997 f 678,80
d.d. 31 maart 1998 1998 f 754,50
d.d. 28 februari 1999 1999 f 836,80
d.d. 28 februari 2000 2000 f 920,--.
Tegen deze aanslagen zijn door [overledene] geen rechtsmiddelen aangewend.
De gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen heeft de aanslagen over 1995 en 1996 desgevraagd aan [overledene] kwijtgescholden. Er is geen kwijtschelding van de aanslagen over 1997, 1998 en 1999 verzocht. [overledene] heeft wel kwijtschelding van de aanslag over 2000 gevraagd, waarop deze ambtenaar bij beslissing van
8 september 2000 het verzoek daartoe niet ontvankelijk heeft verklaard en bij beslissing van 17 november 2000 het daartegen gericht bezwaar heeft afgewezen, welk standpunt in latere correspondentie is gehandhaafd.
De erven [overledene] hebben zijn nalatenschap beneficiair aanvaard.
De gemeente is op vordering van de erven bij vonnis van 16 oktober 2002 bij verstek veroordeeld aan hen € 2.182,49 met de wettelijke rente over € 805,85 vanaf 1 mei 2002 en over € 1.052,96 vanaf 6 maart 2002 alsmede de proceskosten te betalen met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Tegen dit vonnis heeft de gemeente verzet ingesteld.
2. De erven hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd de gemeente bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 2.190,61 met de wettelijke rente over
€ 805,85 vanaf 1 mei 2002 en over € 1.052,96 vanaf 6 maart 2002 en proceskosten.
Daaraan leggen zij in hoofdlijnen ten grondslag:
De gemeenteraad heeft op 2 november 1999 op voorstel van het college van burgemeester en wethouders het belastingbeleidsplan 2000-2005 vastgesteld, waarvan publicatie in het gemeenteblad 1999 nummer 166 heeft plaatsgevonden. Daarin is onder meer vermeld:
d. kwijtschelding gemeentelijke belastingen:
Het bestaande beleid van het verlenen van kwijtschelding van de woonlasten zal worden voortgezet. Uitgangspunt zal zijn aan zoveel mogelijk belastingplichtigen, die recht hebben op gehele of gedeeltelijke kwijtschelding, deze daadwerkelijk te verlenen.
Aan dit beleidsplan ontleende erflater een in rechte te beschermen vertrouwen en rechtszekerheid dat de aanslag over 2000 zou worden kwijtgescholden. Er is aldus € 805,85 door hem onverschuldigd aan de gemeente voldaan.
De gemeente dient dit bedrag aan de erven terug te betalen met de wettelijke rente vanaf
1 mei 2002 alsmede aan hen € 1.052,96 kosten van de gemachtigde met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2002 en € 331,80 incassokosten te vergoeden.
3. De gemeente wijst de vordering van de hand, waartoe zij in hoofdlijnen aanvoert:
Haar vertegenwoordiger heeft zich op of omstreeks 24 september 2002 zowel telefonisch als per fax tot de griffie gewend met het verzoek om op de rolzitting, waartegen is gedagvaard, uitstel te verlenen voor het indienen van verweer en correspondentie aan hem in persoon te richten. Dat verzoek is niet gehonoreerd, waardoor er ten onrechte bij verstek vonnis jegens haar is gewezen.
Zij beroept zich op het niet tijdig gebruik maken van de door haar geschapen rechtsgang, waardoor de besluitvorming ter zake de gemeentelijke belastingen inclusief het weigeren van kwijtschelding van de aanslag over 2000 formele rechtskracht heeft verkregen, die in het verstekvonnis is miskend. Daarbij wordt aangetekend dat niet de burgerlijke doch fiscale rechter bevoegd zou zijn te oordelen. Er is aldus niet zonder grond € 805,85 geïncasseerd, zodat er geen sprake is van onverschuldigde betaling.
Haar college van burgemeester en wethouders heeft dan ook op 6 november 2002 besloten in verzet te komen tegen het verstekvonnis, waartoe bij verzetdagvaarding van 8 november 2002 is overgegaan.
De gemeente vordert bij repliek in oppositie veroordeling van de erven tot terugbetaling van het door haar inmiddels ingevolge het verstekvonnis voldane bedrag.
4. De inleidende dagvaarding voldoet niet aan artikelen 111 lid 2 aanhef jo 45 lid 2 sub b Rv, want vermeldt niet de namen, voornamen en woonplaatsen van de natuurlijke personen op wier verzoek de betekening geschiedt. Dit levert een gebrek op dat met nietigheid wordt bedreigd (HR NJ 1991-762). Nu niet aannemelijk is dat de gemeente die hierop niet heeft gewezen door dit gebrek onredelijk is benadeeld, wordt hieraan op de voet van artikel 66 lid 1 Rv voorbijgegaan.
In het dossier bevindt zich geen schriftelijke verzoek van de gemeente om haar op de rolzitting, waartegen is gedagvaard, uitstel te verlenen voor het indienen van verweer. In het midden kan worden gelaten of daarom telefonisch is verzocht, nu aan telefonische mededelingen of verzoeken door of vanwege een partij krachtens artikel 1.5 van het in de sector kanton toepasselijke landelijk reglement voor de civiele rol van de kantongerechten slechts gevolg wordt verbonden, indien de mededeling of het verzoek onverwijld gevolgd is door een schriftelijke bevestiging die evenwel ontbreekt. Dat de gemeente niet op de inleidende dagvaarding rechtsgeldig in het geding is verschenen, wordt haar daarom aangerekend.
De erven leggen de vraag voor of de gemeente door kwijtschelding van de aanslag over 2000 te weigeren in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. In het door de gemeente hierover ingenomen standpunt wordt miskend dat noch bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, Invorderingswet of Algemene wet bestuursrecht noch bij of krachtens enige andere wettelijke regeling een beroepsmogelijkheid is gegeven tegen de beslissing van de gemeenteambtenaar belast met de invordering van de gemeentelijke belastingen op een verzoek tot kwijtschelding en zodanig beroep ook niet bestaat doordat de gemeente zelf een voorziening heeft geschapen. Dit brengt mee dat de erven, anders dan de gemeente aanvoert, zich ter zake van het weigeren van deze kwijtschelding zonder meer tot de burgerlijke rechter kunnen wenden (HR NJ 2001-68).
Krachtens artikel 231 lid 1 Gemeentewet geschieden de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
De in artikel 26 Invorderingswet 1990 bedoelde kwijtschelding wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen ex artikel 255 lid 1 Gemeentewet verleend door de in voormeld artikel 231 lid 2 sub c bedoelde gemeenteambtenaar belast met de invordering daarvan.
Ingevolge artikel 3 lid 3 Invorderingswet 1990 treedt de ontvanger, die inzake rijksbelastingen bevoegd is, als zodanig in rechte op in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak. Gelet op de tekst van en de toelichting bij dit artikel moet worden aangenomen dat in alle rechtsgedingen voorvloeiende uit de uitoefening door de ontvanger van zijn taak, uitsluitend de ontvanger kan worden gedagvaard (HR NJ 2003-213).
Krachtens artikel 231 lid 2 aanhef en sub c Gemeentewet gelden voor de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen de bevoegdheden en de verplichtingen van de ontvanger, zodat de erven niet de gemeente doch deze ambtenaar hadden moeten dagvaarden.
In conventie dient de gemeente derhalve van de jegens haar bij het verstekvonnis uitgesproken veroordeling te worden ontheven en behoren de erven alsnog in hun vordering niet
ontvankelijk te worden verklaard met gehele compensatie van de proceskosten nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.
Nu de eis in reconventie krachtens artikel 137 Rv dadelijk bij het antwoord moet worden ingesteld, moet de gemeente in haar eerst bij repliek in oppositie jegens de erven ingestelde vordering eveneens niet ontvankelijk worden verklaard met haar veroordeling als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. Dat de erven tot terugbetaling van het door de gemeente inmiddels krachtens het verstekvonnis voldane bedrag gehouden zijn, ligt overigens in het onderhavige op tegenspraak gewezen vonnis besloten.
Ontheft de gemeente van de haar bij het op 16 oktober 2002 tussen partijen gewezen verstekvonnis opgelegde veroordeling;
Verklaart de erven in hun vordering niet ontvankelijk;
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
Verklaart de gemeente in haar vordering niet ontvankelijk;
Veroordeelt de gemeente in de aan de zijde van de erven gerezen proceskosten, welke worden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. B.A.J. Broekman, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.