ECLI:NL:RBMAA:2004:AO2683

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03 / 771 BESLU ZWA
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing Flora- en Faunawet voor Faunabeheereenheid Zuid-Limburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 26 januari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting De Faunabescherming en Gedeputeerde Staten van Limburg. De zaak betreft een ontheffing die door verweerder is verleend aan de Faunabeheereenheid Zuid-Limburg (FBE Z-L) op basis van artikel 68 van de Flora- en Faunawet (Ffw). Deze ontheffing was bedoeld voor het doden van roeken en spreeuwen in het werkgebied van de wildbeheereenheid Voerendaal en op gronden die in gebruik zijn bij een particulier. De ontheffing was geldig van 7 maart 2003 tot en met 15 november 2004, met de mogelijkheid tot uitbreiding naar andere wildbeheereenheden.

Eiseres, Stichting De Faunabescherming, heeft bezwaar gemaakt tegen de ontheffing en beroep ingesteld nadat verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak versneld en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten schriftelijk toe te lichten. Tijdens de zitting op 2 september 2003 is het onderzoek geschorst om verweerder de kans te geven aanvullende gegevens in te dienen. Na ontvangst van deze gegevens hebben partijen schriftelijk commentaar geleverd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte de ontheffing had verleend voor het doden van zwarte kraaien en kauwen, aangezien de ontheffing enkel betrekking had op roeken en spreeuwen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en eiseres in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed dient te worden door de provincie Limburg. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om bij het verlenen van ontheffingen de juiste procedures te volgen en de betrokken partijen goed te informeren over de reikwijdte van dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr. AWB 03/771 BESLU ZWA
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
Stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen, eiseres,
en
Gedeputeerde Staten van Limburg, verweerder.
Datum bestreden besluit: 20 mei 2003.
Kenmerk: 2003/21614.
Behandeling ter zitting: 2 september 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen verweerders besluit om aan de Faunabeheereenheid Zuid-Limburg een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Flora- en Faunawet te verlenen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij beschikking van 6 juni 2003 heeft de rechtbank het verzoek van eiseres om het beroep versneld te behandelen toegewezen.
De Faunabeheereenheid Zuid-Limburg is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan de partijen gezonden. De Faunabeheereenheid Zuid-Limburg heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is ter zitting gevoegd behandeld met de beroepen met de registratienummers 03/767, 03/768, 03/769, 03/770 en 03/772 op 2 september 2003. Op deze zitting is eiseres verschenen bij haar gemachtigde mevrouw A.P. de Jong, secretaris van eiseres. Verweerder is op deze zitting verschenen bij gemachtigden de heer mr. J.J.M. Pouw en de heer L.J.J. Heijkers, ambtenaren der provincie. De faunabeheereenheden zijn niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft op deze zitting het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere gegevens die aan het bestreden besluit ten gronslag hebben gelegen in te dienen. Nadat deze gegevens door de rechtbank waren ontvangen en doorgezonden, hebben eiseres respectievelijk de Faunabeheereenheden schriftelijk commentaar gegeven op voormelde gegevens. Op dit commentaar van de andere partijen hebben vervolgens eiseres en verweerder nog schriftelijk commentaar geleverd. De door een partij ingezonden stukken zijn in kopie aan de andere partijen gezonden.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven om in deze zaak zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarop de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN.
Bij besluit van 7 maart 2003 heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid Zuid-Limburg (hierna: de FBE Z-L) een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Flora-en Faunawet (hierna: Ffw) verleend.
De ontheffing geldt (in beginsel) voor het werkgebied van de wildbeheereenheid Voerendaal voor het doden van roeken en voor de gronden die in gebruik zijn bij de heer [gebruiker] te [plaats] voor het doden van spreeuwen, maar kan worden uitgebreid tot het werkingsgebied van andere wildbeheereenheden die vallen onder de FBE Z-L.
De ontheffing is verleend voor de periode 7 maart 2003 tot en met 15 november 2004. Met schriftelijke toestemming van de FBE Z-L kan de ontheffing worden doorgeschreven naar jachtaktehouders en houders van een valkeniersakte.
Aan het gebruik van de ontheffing is de voorwaarde verbonden dat dit tenminste 24 uur tevoren bij de FBE Z-L wordt gemeld en dat de FBE Z-L de melding doorstuurt naar verweerder.
De ontheffing is gepubliceerd in de Staatscourant van 18 maart 2003 (Stcrt. 2003, 54).
Eiseres heeft bij schrijven van 21 maart 2003 bezwaar gemaakt tegen een ontheffing die verweerder op 7 maart 2003 zou hebben verleend aan de FBE Z-L voor het doden van zwarte kraaien en kauwen. Het bezwaar is bij schrijven van 18 april 2003 aangevuld. Eiseres is door de Awb-commissie als bedoeld in artikel 7 van de Procedureverordening Limburg 2000 in de gelegenheid gesteld om op het bezwaar te worden gehoord. Deze commissie heeft op 7 mei 2003 aan verweerder advies uitgebracht over de op het bezwaar te nemen beslissing.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, in navolging van het advies van de Awb-commissie, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Eiseres heeft in beroep gesteld dat verweerder de FBE Z-L ten onrechte een ontheffing voor het doden van zwarte kraaien en kauwen heeft verleend.
De rechtbank is, niettegenstaande hetgeen partijen hebben aangevoerd, niet gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen waarbij aan de FBE Z-L een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw is verleend voor het doden van zwarte kraaien en kauwen. De ontheffing die zich bij de gedingstukken bevindt en die kennelijk het onderwerp van geschil is tussen partijen, is beperkt tot het doden van roeken en spreeuwen.
Verweerder heeft zowel in het verweerschrift als ter zitting met betrekking tot deze ontheffing gesteld:
Bij de beoordeling van de aanvrage om ontheffing is uitgegaan van de op dat moment bij verweerder bekende gebieden. Indien in andere gebieden van deze ontheffing gebruik gemaakt moet worden, zullen eerst de benodigde gegevens aan verweerder beschikbaar gesteld moeten worden. Na accordering door verweerder geldt dan voor dat gebied de ontheffing en de hiervoor beschreven beperkingen.
Deze uitleg door verweerder van zijn besluit van 7 maart 2003 strookt niet met dat besluit. Verweerder geeft aan het besluit van 7 maart 2003 een ruimere uitleg dan in het besluit kan worden gelezen. In het besluit wordt ontheffing verleend voor het wildbeheergebied van de wildbeheereenheid Voerendaal en de gronden van de heer [gebruiker] te [plaats] en alleen voor het doden van roeken en spreeuwen. Zodra ten aanzien van andere wildbeheereenheden of diersoorten aan de voorwaarden van artikel 68 van de Ffw is voldaan, kan ook voor bestrijdingshandelingen in die gebieden en ten aanzien van die diersoorten een ontheffing worden verleend. Anders dan verweerder meent, is de rechtbank van oordeel dat verweerder alsdan opnieuw een besluit dient te nemen, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In het besluit van 7 maart 2003 is zodanige ontheffing, anders dan partijen kennelijk menen, nog niet verleend.
Nu het door eiseres in bezwaar aangevochten besluit geen betrekking had op zwarte kraaien en kauwen, had verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Verweerder heeft eiseres ten onrechte in haar bezwaar ontvangen. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven. De rechtbank zal zelf een nieuwe beslissing op het bezwaar nemen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om verweerder in deze zaak te veroordelen tot vergoeding van de reiskosten die eiseres in verband met de aanwezigheid van haar gemachtigde ter zitting heeft gemaakt, nu verweerder reeds in de zaak met registratienummer 03/767 daartoe is veroordeeld. Van overige proceskosten is niet gebleken.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. verklaart eiseres in haar bezwaar tegen het besluit van 7 maart 2003 niet-ontvankelijk;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 wordt vergoed door de provincie Limburg.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2004
door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Zweipfenning w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 26 januari 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.