2. Het geschil
2.1
Partijen hebben gedurende twaalf jaar een relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum+plaats] een zoontje geboren, genaamd: [J.].
De man heeft [J.] bij akte van 29 mei 2002 erkend.
2.2
Medio november 2003 is de relatie tussen partijen beëindigd. De vrouw is toen uit de woning van partijen vertrokken en woont sindsdien bij haar ouders in.
Nadat partijen uiteen zijn gegaan, zijn zij, in afwachting van een op verzoek van partijen door de rechtbank te bepalen omgangsregeling, via bemiddeling door Maatschappelijk werk een voorlopige omgangsregeling overeengekomen, luidende:' dat [J.] door de week bij de man woont en in het weekeinde (vanaf vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur) bij de vrouw. Door de week heeft de vrouw het recht om [J.] nog een dag bij zich te hebben; deze dag wordt niet vastgelegd maar wordt afhankelijk van de omstandigheden onderling geregeld'.
2.3
De vrouw heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:253b BW het eenhoofdig gezag over [J.].
De man heeft op 22 januari 2004 onder zaaknummer 89486 / FA RK 04-69 een verzoek bij deze rechtbank ingediend. Hierin verzoekt hij primair om hem alleen met het gezag over [J.] te belasten en subsidiair om beide ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. De man verzoekt daarin verder te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [J.] bij hem zal zijn.
2.4
Stellende dat zij onder dwang met de onder 2.2 genoemde regeling accoord is gegaan en dat conform de zojuist genoemde regeling tot heden slechts tweemaal omgang heeft plaatsgevonden en voorts aanvoerende dat de vrouw het eenhoofdig gezag over het kind uitoefent vordert de vrouw om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de man te gebieden terstond na betekening van dit vonnis de minderjarige [J.], geboren te [geboorteplaats+datum] af te geven aan de vrouw op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of deel daarvan dat de man nalaat aan dit vonnis te voldoen;
b. met machtiging aan de vrouw ter afgifte van het kind de hulp in te roepen van de sterke arm;
c. de man te veroordelen in de kosten van dit geding waaronder het salaris van de procureur.
2.5
De vordering wordt door de man weersproken.
Zakelijk weergegeven komt zijn verweer op het volgende neer.
In de vrienden- en kennissenkring van partijen is medio 2003 een goede vriend van partijen vermoord. Daardoor is het gezin in roerig vaarwater terechtgekomen. Drank en drugs zijn toen een rol gaan spelen in het gezin. Partijen hebben zich uiteindelijk gewend tot Maatschappelijk Werk en daar is onder meer vanwege de labiele toestand waarin de vrouw is komen te verkeren en zij te kennen had gegeven weer te willen gaan zwerven, besproken om het gezag over [J.] aan de man toe te kennen en dat partijen zich daartoe tot de daarvoor bevoegde rechterlijke instantie zouden wenden.
Doordat de vrouw medio november 2003 de relatie heeft beëindigd en zij uit de woning is vertrokken is het daar niet van gekomen. [J.] is bij de man gebleven en bij Maatschappelijk Werk is toen alleen nog de onder 2.2 reeds weergegeven omgangsregeling tussen partijen afgesproken.
Nadat de omgang enkele keren overeenkomstig de gemaakte afspraak heeft plaatsgevonden en de man heeft geconstateerd dat het kind onverzorgd en steeds erg opgewonden en in oververmoeide toestand bij hem terugkeerde, heeft de man, nadat hij vruchteloos diverse pogingen had ondernomen om dit met de vrouw te bespreken, teneinde de omgang bijvoorbeeld iedere dag zonder overnachtingen te laten plaatsvinden, de omgang gefrustreerd, toen hem duidelijk was geworden dat al zijn voorstellen voor de vrouw onacceptabel waren.
De man is van mening dat de vrouw niet in staat is [J.] naar behoren te verzorgen en op te voeden. Hij heeft zich daarom en in het belang van [J.] thans met het onder 2.3 vermelde verzoek tot de rechtbank gericht.
De man lijkt het zinvol de beslissing in dit kort geding aan te houden nu er een bodemprocedure loopt. Hij meent dat onder deze omstandigheden, ingekaderd in dit kort geding, aan de Raad voor de Kinderbescherming al kan worden gevraagd met spoed een onderzoek in te stellen en dat de resultaten daarvan ook gebruikt kunnen worden voor de in de bodemzaak te nemen beslissing.