RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 26 februari 2004
Zaaknummer: 89820 / KG ZA 04-47
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.L.B. VASTGOED B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres in conventie,
procureur mr. B.K. Louws;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Naam eiseres in conventie, gedaagde in reconventie] B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
procureur mr. B.K. Louws;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RABO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
procureur mr. J.L.H. Holthuijsen.
1. Het verloop van de procedure
Eiseressen (hierna vooralsnog aangeduid als BLB en [L. Groep]) hebben gedaagde (hierna: Rabo) gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 12 februari 2004, hebben BLB en [L. Groep] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader hebben doen toelichten. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
Rabo heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. Aansluitend heeft Rabo een voorwaardelijke eis in reconventie tegen [L. Groep] ingesteld.
[L. Groep] heeft tegen de reconventionele vordering (deels) verweer gevoerd.
Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.1 BLB en [L. Groep] zijn projectontwikkelaars. Beide vennootschappen zijn, via een houdstermaatschappij, in handen van de heer [L.]. Ook Rabo beweegt zich op het gebied van de projectontwikkeling.
2.2 Op 20 december 2001 hebben BLB en Rabo een samenwerkingsovereenkomst gesloten, die erop neerkomt dat zij voor gezamenlijke rekening en risico een project te Voerendaal zullen ontwikkelen, bestaande uit de bouw van een parkeergarage, een winkelcentrum en circa veertig appartementen (hierna: project Voerendaal).
2.3 Met Limvast Beheer B.V. - eveneens een door de heer [L.] beheerste vennootschap - heeft Rabo op 16 december 2002 een soortgelijke samenwerkingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst zag op de ontwikkeling van een parkeergarage, een parochiezaal, een winkelruimte, 15 appartementen en acht stadswoningen te Maastricht (hierna: project Maastricht).
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt hieronder voornamelijk nog in enkelvoud gesproken over ["L"], waarmee de voorzieningenrechter dan (een of meer van) de vennootschappen BLB, [L. Groep] en Limvast Beheer bedoelt aan te duiden. Waar dat zinvol is, zal nader worden gedifferentieerd.
2.4 De samenwerking tussen Rabo en [L.] met betrekking tot de genoemde projecten is begin november 2003 op initiatief van Rabo beëindigd. [L.] zou de projecten Voerendaal en Maastricht voortzetten. De onroerende zaken die van het project Voerendaal deel uitmaken (zie petitum) zouden ultimo 2003 door Rabo aan [L.] worden overgedragen en [L.] zou met Rabo afrekenen.
2.5 Omdat [L.] niet tot betaling van alle door Rabo gewenste bedragen wenste over te gaan, noch daarvoor afdoende zekerheid wilde stellen, heeft Rabo haar leveringsplicht met betrekking tot de onroerende zaken van het project Voerendaal opgeschort. In het spoor daarvan heeft Rabo bij brief van haar raadsman van 20 januari 2004 doen weten dat zij de "beëindigingsovereenkomst" ontbond. Rabo wenst bijgevolg - achterliggende gedachte: "De heer [L.] heeft zijn kans (…) gehad", pleitnotitie Rabo punt 56 - zelf de projecten voort te zetten.
2.6 Stellende dat de opschorting en ontbinding van de beëindigingsovereenkomst door Rabo geen effect hebben gesorteerd, heeft [L.] gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Rabo te veroordelen om de (lees:) beëindigingsovereenkomst tussen partijen na te komen, in die zin dat Rabo verplicht is om binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de levering van het onroerend goed, kadastraal bekend als Voerendaal [X 1111, X 2222, X 3333, X 4444, X 5555, X 6666, X 7777, X 8888], onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat Rabo hiermede in gebreke blijft, met veroordeling van Rabo in de kosten van deze procedure.
2.7 Rabo heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
In voorwaardelijke reconventie
2.8 Onder de voorwaarde dat de conventionele vordering toegewezen zou worden, en zij het gelijk voorshands niet aan haar zijde vindt, heeft Rabo de vordering in reconventie ingesteld. Rabo heeft benadrukt dat in dat (vanuit Rabo's optiek: onverhoopte) scenario [L. Groep] gehouden is haar verplichtingen na te komen. Daartoe behoort volgens Rabo, onder meer, betaling van het door haar op € 2.627.698,88 becijferde bedrag, het stellen van een bank(afroep)garantie, overname van de lopende contracten met derden en vrijwaring van Rabo in dat verband.
2.9 Bijgevolg heeft Rabo gevorderd, zoals gezegd voorwaardelijk, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat en op alle dagen en uren:
1. [L. Groep] te veroordelen aan Rabo een bedrag te voldoen van € 2.627.698,88, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het instellen van deze eis tot aan de dag der algehele voldoening;
2. indien de voorzieningenrechter niet het gehele sub 1 gevorderde bedrag voorshands toewijsbaar mocht achten, [L. Groep] te veroordelen voor het niet toegewezen gedeelte zekerheid te stellen door dit bedrag in depot te (doen) storten op een geblokkeerde rekening onder de instrumenterend notaris;
3. [L. Groep] te veroordelen ofwel ten behoeve van [P.] Beheer B.V. te Heerlen en de heer en mevrouw [P.] een bankafroepgarantie van een door de Nederlandsche Bank toegelaten instelling te verstrekken voor een bedrag van € 49.915,82, zulks ter vervanging van de door Rabobank Nederland verstrekte bankafroepgarantie onder nummer GA112019CRP, ofwel laatstgenoemde originele bankgarantie aan Rabo te (doen) retourneren ter finale kwijting van de uit die bankgarantie voortvloeiende verplichtingen;
4. te bepalen dat Rabo niet gehouden zal zijn haar medewerking te verlenen aan de juridische levering van de litigieuze onroerende zaken te Voerendaal totdat [L. Groep] integraal zal hebben voldaan aan het in dezen te wijzen vonnis ten aanzien van het gevorderde sub 1 tot en met 3 in voorwaardelijke reconventie;
5. [L. Groep] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de sub 61 van de pleitnota genoemde (en als productie 21 overgelegde) lopende overeenkomsten met derden ten aanzien van het project Voerendaal over te nemen en, voor zover daartoe de instemming of medewerking van deze derden verkregen dient te worden, zich ervoor in te spannen dat dezen hun toestemming of mede-werking verlenen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of deel van een dag dat [L. Groep] in gebreke mocht blijven integraal aan de in dezen uit te spreken veroordeling te voldoen, en voorts Rabo te vrijwaren tegen alle aanspraken van bedoelde derden uit hoofde van de genoemde overeenkomsten, de uitvoering daarvan en/of tekortkomingen in de nakoming van de verbintenissen die uit deze overeenkomsten voortvloeien, en
6. BLB en [L. Groep] hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
2.10 [L. Groep] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1 De omstandigheid dat het project Voerendaal, zoals tussen partijen in confesso is, door de meningsverschillen van partijen stil is komen te liggen, wat om voor de hand liggende redenen onwenselijk is, brengt reeds een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen met zich.
3.2 Kern van de zaak is de vraag of Rabo haar leveringsverplichting met betrekking tot de in het petitum vermelde onroerende zaken terecht heeft opgeschort en of de daarop voortbouwende ontbinding effect heeft gehad. Alvorens die vragen te beantwoorden is het zinvol stil te staan bij de (vorm en met name) inhoud van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de beëindiging van de samenwerking met betrekking tot de projecten Voerendaal en Maastricht.
3.3 Die afspraken zijn in betrekkelijk rudimentaire vorm neergeslagen in een aantal brieven / faxen, zoals partijen die eind november en december 2003 aan elkaar hebben gezonden. Uit deze schrijvens kan worden gedestilleerd dat:
- [L.] de projecten Voerendaal en Maastricht voortzet,
- waarbij levering van de onroerende zaken betreffende het project Voerendaal aan [L.] uiterlijk 31 december 2003 plaatsvindt (voor wat het project Maastricht betreft was [L.] reeds eigenaar van de daarbij behorende onroerende zaken, dus te dien aanzien hoefde geen eigendomsoverdracht plaats te vinden),
- en door [L.] met Rabo uiterlijk 31 december 2003 wordt afgerekend, waartoe partijen aanknopen bij artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomsten (voor zover van belang luidende: "… door betaling van (…) 50% van de tot dan toe gemaakte plankosten.").
3.4 Tot zover de gemaakte afspraken. In confesso is voorts dat waar het de hoogte van de af te rekenen bedragen betreft, partijen het niet eens zijn geworden. Rabo becijferde haar vordering op [L.], gelet op de overgelegde correspondentie, op € 2.392.061,38 voor wat betreft het project Voerendaal en op € 235.637,05 voor wat betreft het project Maastricht. [L.] daarentegen kwam niet verder dan een bedrag van € 1.764.845,28.
3.5 Welnu, tegen deze achtergrond is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, voor beantwoording van de vraag of Rabo haar leveringsplicht met betrekking tot de meergenoemde onroerende zaken rechtsgeldig kon opschorten, niet beslissend of [L.] zich vóór ommekomst van de gestelde termijn onvoorwaardelijk tot de door Rabo gepropageerde opvatting heeft bekeerd. Nodig maar ook voldoende acht de voorzieningenrechter, dat [L.] zich voor het verstrijken van 31 december 2003 bereid heeft verklaard, al ware het onder protest, de door Rabo betreffende het project Voerendaal becijferde vordering te voldoen.
3.6 Aangenomen kan worden dat dit het geval is. Als door [L.] gesteld en door Rabo niet bestreden moet als voorshands vaststaand worden aangenomen, en brengt een redelijke en op de feiten van de zaak afgestemde uitleg ook mee, dat in het faxbericht van 31 december 2003 van de raadsvrouwe van [L.] aan Rabo wordt aangeboden - aan Rabo moet worden toegegeven: rijkelijk laat - ten minste de gepretendeerde vordering voor wat betreft het project Voerendaal te voldoen. Bij deze stand van zaken was Rabo naar het oordeel van de voorzieningenrechter gehouden de levering van de onroerende zaken ter zake van het project Voerendaal doorgang te laten vinden.
3.7 Het daartegen in stelling gebrachte verweer van Rabo dat de projecten Voerendaal en Maastricht "gekoppeld" waren, en zelfs dusdanig dat het niet (geheel) voldoen van de pretense vordering nopens het project Maastricht Rabo de mogelijkheid bood haar medewerking tot levering van de onroerende zaken ter zake van het project Voerendaal op te schorten, snijdt geen hout. Reeds omdat bij de projecten Voerendaal en Maastricht verschillende contractspartijen betrokken waren, kunnen deze projecten bezwaarlijk op één hoop worden geveegd. Het feitelijk substraat van de zaak biedt verder (te) weinig aanknopingspunten voor een ander oordeel. Weliswaar kan Rabo worden toegegeven dat de correspondentie over de ontvlechting deels is gevoerd ten name van [L. Groep], en partijen aldus (enige) afstand lijken te nemen van de onderliggende rechtsverhouding, maar dat brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter (nog) niet mee dat partijen, zoals ook [L.] betoogt, zich daarvan geheel hebben willen losmaken. Dat ligt ook daarom weinig voor de hand, omdat zij, waar het de beëindiging van hun relatie betreft, juist uitdrukkelijk bij bepalingen uit de samenwerkingsovereenkomsten aansluiting hebben gezocht. Het faxbericht van 29 december 2003 van Rabo (pagina 2, tweede alinea) is al evenmin koren op de molen van Rabo. In dat schrijven noemt Rabo met zoveel woorden BLB en Limvast Beheer als de bij de beëindigingsovereenkomst betrokken partijen. Dit bezegelt voorshands het lot van dit verweer. Dat dit op een "verschrijving" berust, zoals Rabo dit ter zitting afdeed, komt de voorzieningenrechter immers weinig aannemelijk voor.
3.8 Andere stellingen waarop Rabo de opschorting van haar leveringsplicht op 31 december 2003 - in theorie - had kunnen doen rusten (bijvoorbeeld artikel 6: 264 BW), worden, mocht Rabo zich daarop beroepen, tardief voorgedragen. Het aanbod van [L.], gedaan bij faxbericht van 31 december 2003, behelsde een betaling deels in contanten, en voor een ander deel zou de pretense vordering worden afgedekt door middel van zekerheidstelling. Uit het verhandelde ter zitting heeft de voorzieningenrechter opgemaakt dat Rabo van dit aanbod alleen daarom niet geporteerd was, omdat er niet (ook) een mouw werd gepast aan het secureren van de pretense vordering betreffende project Maastricht (zie ook pleitnotitie Rabo punt 31). Nu dat voor Rabo de enige (overigens niet valide gebleken) reden was om tot opschorting over te gaan, moeten andere - denkbare - grondslagen in deze zaak buiten beschouwing blijven.
3.9 Het vorenoverwogene leidt voorshands tot de slotsom dat er geen gegronde redenen zijn (aangevoerd) om de leveringsverplichting ten aanzien van de meergenoemde onroerende zaken op te schorten. Of de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst, die hierop voortbouwt, doelt treft, staat of valt met de waardering van het opschortingsrecht en is daarom al geen beter lot beschoren. Het moet er deswege voor worden gehouden dat deze overeenkomst nog existeert en Rabo in verzuim verkeert. De overeenkomst dient aldus nog door Rabo nagekomen te worden. De gevraagde voorzieningen liggen dan op de wijze als in het dictum te bepalen voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de dwangsommen zullen worden gemaximeerd. In de te treffen voorziening is om praktische redenen reeds rekening gehouden met enkele in reconventie ingestelde vorderingen, waarover aanstonds meer.
3.10 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Rabo verwezen in de proceskosten.
In voorwaardelijke reconventie
3.11 De voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld, is vervuld.
3.12 Partijen liggen uiteen over de vraag welke bedragen moeten worden afgerekend en dus over de uitleg van artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomsten, en dan met name op het stuk van de te vergoeden plankosten. Deze discrepantie hangt samen met het feit dat [L. Groep] voor ogen staat dat (slechts) de helft van de gemaakte plankosten vergoed dient te worden, terwijl Rabo meent dat de voortzettende partij de gehele plankosten zal moeten dragen. Partijen staan wat dit betreft lijnrecht tegenover elkaar. Welke opvatting de juiste is, kan niet aanstonds uit de letter van de overeenkomst worden afgeleid. Zulks verdient, ofschoon de voorzieningenrechter niet wil verhelen dat de zienswijze van Rabo hem op het eerste gezicht aanspreekt, een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden, aan de hand waarvan de vraag zal moeten worden beantwoord wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten en uit elkaars verklaringen mochten begrijpen. Voor een dergelijk onderzoek is in kort geding geen plaats.
3.13 Maar wat hiervan ook zij, [L. Groep] heeft zich ter zitting bereid verklaard om voorshands goeddeels aan de wensen van Rabo tegemoet te komen. Zij is bij voortzetting van de projecten Voerendaal en Maastricht bereid om aan Rabo een bedrag van € 1,75 miljoen te betalen en voor een bedrag van € 0,75 miljoen vervangende zekerheid te stellen in de vorm van storting in depot bij een notaris. Dit is voor de voorzieningenrechter aanleiding, gelet ook op de omstandigheid dat de door Rabo gepropageerde opvatting omtrent de afrekening hem niet onaannemelijk voorkomt, en bovendien rekening houdend met het feit dat het [L.]-concern, zoals enerzijds gesteld en anderzijds niet bestreden, er financieel niet goed voorstaat, om dienovereenkomstig te beslissen. De voorzieningenrechter verstaat daarbij, en zal ook in het dictum opnemen, dat [L. Groep] heeft bedoeld dat het betreffende depotbedrag wordt uitgekeerd aan degene die door partijen eensluidend daartoe wordt aangewezen, dan wel aan degene die daartoe bij in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis wordt aangewezen.
3.14 Er zijn termen de tot de zo-even genoemde bedragen toe te wijzen vorderingen onder 1 en 2, op na te melden wijze ook op te nemen in de veroordeling in conventie. Voor wat betreft de petita onder 3 en 5 - bij de vordering onder 4 heeft Rabo geen belang meer gezien de beslissing in conventie, waarin dit element is verwerkt - heeft [L. Groep] zich gerefereerd, zodat deze vorderingen, niet zijnde in strijd met de wet, kunnen worden toegewezen. De vordering onder 3 zal ook in het dictum in conventie worden ingelast. Er zijn termen de aan de vordering onder 5 verbonden dwangsom te matigen en te maximeren. Voor hoofdelijke veroordeling in de kosten (petitum onder 6) is geen plaats nu de vordering in reconventie uitsluitend is gericht tegen [L. Groep]. [L. Groep] zal, als overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de kosten worden verwezen.
veroordeelt Rabo om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, en onder de voorwaarde dat [L. Groep] aan het dictum in reconventie onder I, II en III inmiddels uitvoering heeft gegeven, haar medewerking te verlenen aan de levering van de onroerende zaken, kadastraal bekend als gemeente Voerendaal, nummers [X 1111, X 2222, X 3333, X 4444, X 5555, X 6666, X 7777, X 8888], zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat Rabo hiermede in gebreke blijft, waarbij de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd tot € 150.000,-;
veroordeelt Rabo in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van BLB en [L. Groep] begroot op € 205,- aan vast recht, € 703,- voor salaris procureur en € 70,40 aan explootkosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
I. veroordeelt [L. Groep] aan Rabo een bedrag te voldoen van € 1.750.000,-;
II. veroordeelt [L. Groep] een bedrag van € 750.000,- in depot te storten op een geblokkeerde rekening onder de instrumenterend notaris, met dien verstande dat dit bedrag wordt uitgekeerd aan degene die door partijen eensluidend daartoe wordt aangewezen, dan wel aan degene die daartoe bij in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis wordt aangewezen;
III. veroordeelt [L. Groep] ofwel ten behoeve van [P.] Beheer B.V. te Heerlen en de heer en mevrouw [P.] te Heerlen een bank-afroepgarantie van een door de Nederlandsche Bank toegelaten instelling te stellen voor een bedrag van € 49.915,82, zulks ter vervanging van de door Rabobank Nederland verstrekte bankafroepgarantie onder nummer GA112019CRP, ofwel laatstgenoemde originele bankgarantie aan Rabo te (doen) retourneren ter finale kwijting van de uit die bankgarantie voortvloeiende verplichtingen;
IV. veroordeelt [L. Groep] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de lopende overeenkomsten met derden ten aanzien van het project Voerendaal over te nemen (een overzicht daarvan is door Rabo als productie 21 in deze zaak overgelegd), en voor zover daartoe de instemming of medewerking van deze derden verkregen dient te worden, zich ervoor in te spannen dat dezen hun toestemming of medewerking verlenen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag of deel van een dag dat [L. Groep] in gebreke mocht blijven hieraan te voldoen, waarbij de te verbeuren dwangsommen aan een maximum van € 150.000,- worden verbonden, en voorts Rabo te vrijwaren tegen alle aanspraken van bedoelde derden uit hoofde van de genoemde overeenkomsten, de uitvoering daarvan en/of tekortkomingen in de nakoming van de verbintenissen die uit deze overeenkomsten voortvloeien;
veroordeelt [L. Groep] in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van Rabo begroot op € 703,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Lampe, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ