RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Beschikking : 20 februari 2004
Zaaknummer : 89927 / HA RK 04-10
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[Naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Naam verweerster] BV,
gevestigd te Born, gemeente Sittard-Geleen,
verweerster,
procureur mr. A.P.A. Snijders.
1. Het verloop van de procedure
De procureur van verzoeker heeft bij de griffie van deze rechtbank een verzoek ingediend, strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek, zulks onder overlegging van producties.
Daarop heeft de rechtbank een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald en bepaald dat verzoeker verweerster tegen die dag en dat tijdstip dient op te roepen bij exploot, dan wel aangetekend schrijven.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Partijen hebben daarbij onder overlegging van pleitnotities hun standpunten naar voren gebracht.
Na afloop van de behandeling heeft de rechtbank mondeling een beschikking gegeven en bepaald dat de schriftelijke uitwerking daarvan heden zou worden gegeven.
2.1 Bij beschikking van 13 januari 2004 heeft de rechtbank naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van thans verweerster, partijen in kennis gesteld van haar voornemen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 1 februari 2004, zulks onder toekenning aan verzoeker van een door thans verweerster te betalen vergoeding op de voet van artikel 7:685 lid 8 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) van € 85.000,--. Voorts heeft de rechtbank bij die beschikking thans verweerster in de gelegenheid gesteld haar verzoek uiterlijk binnen twee weken na die dag in te trekken.
2.2 Bij schrijven van 26 januari 2004 heeft verweerster medegedeeld dat zij haar vorenbedoelde verzoek intrekt. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker het onderhavige verzoek ingediend.
2.3 Verzoeker stelt dat verweerster haar verzoekschrift niet heeft ingetrokken met de bedoeling het dienstverband voort te zetten, maar enkel in een poging om onder betaling van de ontbindingsvergoeding uit te komen. In dat verband is het volgens verzoeker tekenend dat verweerster bij brief van 16 januari 2004 al een ontslagvergunning heeft aangevraagd bij het CWI. Daaruit kan volgens hem niet anders worden geconcludeerd dan dat verweerster slechts tijd probeert te rekken, en niet om de arbeidsrelatie te herstellen.
2.4 Verder heeft verzoeker nog aangevoerd dat verweerster, onder andere ter voorkoming van de betaling van een vergoeding aan verzoeker, het voornemen heeft om haar bedrijf te ontmantelen en vervolgens failliet te laten gaan.
2.5 Ten slotte heeft verzoeker nog gesteld dat hij door verweerster wederom niet is opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders, te weten de vergadering van 23 januari 2004, ondanks het feit dat verzoeker, anders dat tijdens de vorige algemene vergadering van aandeelhouders, toen niet ziek was.
2.6 Verzoeker heeft op grond van het vorenstaande verzocht dat de rechtbank bij beschikking, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsrelatie tussen partijen zo spoedig mogelijk ontbindt wegens gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW, en wel wegens veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, onder toekenning aan verzoeker van een ontbindingsvergoeding ten bedrage van niet minder dan € 85.000,--, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, met veroordeling van verweerster in de kosten van deze procedure.
2.7 Het verzoek wordt door verweerster weersproken, waartoe wordt verwezen naar het verweerschrift en het verhandelde ter zitting.
3.1 Uit hetgeen partijen schriftelijk en mondeling naar voren gebracht hebben volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een zodanige verstoring van de arbeidsverhouding dat een zinvolle voortzetting geheel uitgesloten is. Dit is een verandering in de omstandigheden die een gewichtige reden voor dadelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst vormt.
3.2 De rechtbank heeft ter terechtzitting meegedeeld dat zij voornemens is de ontbinding per 20 februari 2004 uit te spreken onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid ten gunste van verzoeker en ten laste van verweerster.
3.3 Bij de toemeting van de vergoeding handhaaft de rechtbank de gronden zoals vervat in haar beschikking in de eerdere tussen partijen plaatsgevonden hebbende ontbindingsprocedure zaaknummer 87333/ HA RK 03-169. Sedertdien heeft verweerster door verzoeker als bestuurder en aandeelhouder bewust niet uit te nodigen voor een algemene vergadering van aandeelhouders, door hem niet tot de uitoefening van de functie van bestuurder toe te laten en door doen van een ontslagvergunningsverzoek zich dermate negatief ten opzichte van verzoeker opgesteld dat daarin een reden is gelegen de hoogte van de vergoeding aan dit onredelijk en deels onbehoorlijk gedrag aan te passen. De rechtbank passeert de stelling dat verweerster onvoldoende over middelen beschikt omdat het overgelegde bescheid op generlei wijze blijk geeft van verificatie door een accountant en de overige argumenten geen feitelijke grondslag hebben.
3.4 De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij een billijke vergoeding acht het bedrag van € 105.000,-- bruto. Verzoeker heeft daarop desgevraagd meegedeeld het verzoek niet te willen intrekken, zodat de rechtbank kan overgaan tot het geven van een eindbeschikking.
3.5 De rechtbank oordeelt dat verweerster, mede op grond van haar houding jegens verzoeker, als de in het ongelijk gestelde partij moet worden verwezen in de proceskosten.
3.6 Al wat partijen overigens nog hebben aangevoerd leidt niet tot een andere beslissing.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW met ingang van 20 februari 2004;
veroordeelt verweerster tot betaling aan verzoeker van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:685 lid 8 BW ten bedrage van € 105.000,-- bruto;
veroordeelt verweerster in de kosten van deze procedure, tot aan deze beschikking aan de zijde van verzoeker begroot op € 1.276,-- aan vast recht en € 1.542,-- voor salaris procureur;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Groen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT