ECLI:NL:RBMAA:2004:AO5442

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/005752-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de SOV-maatregel wegens onvermogen tot deelname aan het programma

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 3 februari 2004 uitspraak gedaan over het verzoek van de veroordeelde tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de SOV-maatregel. De veroordeelde, die in de Penitentiaire Inrichting De Schie te Rotterdam verblijft, heeft psychische problemen die hem belemmeren om het aangeboden resocialisatieprogramma succesvol af te ronden. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende rapporten, waaronder een advies van de directeur van de SOV en een rapport van een psychiater, die bevestigen dat de veroordeelde niet in staat is om het programma te voltooien. De officier van justitie heeft gepleit voor voortzetting van de maatregel, maar de rechtbank oordeelt dat de verdere tenuitvoerlegging niet langer vereist is. De rechtbank wijst erop dat de SOV-maatregel is bedoeld om ernstige overlast door verslaafden te verminderen en hen te helpen bij hun terugkeer in de maatschappij. Echter, in dit geval zijn de psychische stoornissen van de veroordeelde zodanig dat hij een intensievere behandeling nodig heeft dan binnen de huidige inrichting kan worden geboden. De rechtbank heeft daarom besloten de SOV-maatregel te beëindigen, met toepassing van artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005752-01
RECHTBANK MAASTRICHT
De rechtbank te Maastricht, meervoudige raadkamer voor strafzaken.
BESLISSING
Gegeven naar aanleiding van het op 18 maart 2003 door veroordeelde ingediende verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de SOV-maatregel, ter griffie binnengekomen d.d. 24 april 2003, van:
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats en -datum veroordeelde]
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting De Schie te Rotterdam,
hierna te noemen: [veroordeelde]
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het vonnis van deze rechtbank van 7 mei 2002, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat aan [veroordeelde] de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van twee jaren werd opgelegd;
- het op 20 mei 2003 ter griffie van de rechtbank te Maastricht binnengekomen bericht d.d. 16 mei 2003 van [L], directeur SOV, gericht aan de officier van justitie te Maastricht, inhoudende een advies omtrent de wenselijkheid of mogelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de aan [veroordeelde] opgelegde SOV-maatregel;
- het op 16 april 2002 ter griffie binnengekomen rapport van 13 april 2002 van dr. [K], psychiater te Maastricht.
Het verzoek is behandeld op 27 januari 2004.
De officier van justitie heeft in raadkamer zijn standpunt als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht kenbaar gemaakt, namelijk dat de tenuitvoerlegging van de maatregel moet worden voortgezet.
De rechtbank heeft voorts als getuige-deskundige gehoord dhr. [S], klinisch pedagoog, verbonden aan de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Wolvenplein. De getuige-deskundige heeft als zijn mening kenbaar gemaakt dat de veroordeelde niet in staat is het aangeboden programma tot een goed einde te brengen. Daarbij is, aldus deze deskundige, geen sprake van de onwil van de zijde van de veroordeelde maar van een tekort schieten van capaciteiten. Met name de psychische problemen van veroordeelde vormen een belemmering voor het succesvol afronden van het programma. De deskundige adviseert veroordeelde over te plaatsen naar een behandelkliniek, echter gezien het feit dat de SOV maatregel voor de duur van twee jaren is opgelegd op 7 mei 2002, lijkt het niet mogelijk dat veroordeelde vóór 7 mei 2004 een resocialisatieprogramma afrondt.
De veroordeelde en diens raadsman hebben gepleit voor beëindiging van de tenuitvoerlegging.
Met betrekking tot het aangevoerde overweegt de rechtbank het navolgende:
De maatregel van SOV kent twee hoofddoelstellingen, te weten:
1. het terugdringen van ernstige overlast als gevolg van door drugsverslaafden gepleegde strafbare feiten;
2. het oplossen, althans beheersbaar maken, van de individuele problematiek van verslaafde
delinquenten ten behoeve van hun terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van recidive.
Zowel deze ernstige overlast als de gevolgen van de verslaving rechtvaardigen volgens de Memorie van Toelichting de invoering van een maatregel die verslaafden gedurende een langere tijd uit de vrije maatschappij plaatst in een inrichting die specifiek bestemd is voor hun opvang. De rechtvaardiging daarvan is niet gelegen in de ernst van de begane delicten afzonderlijk maar in de door criminaliteit veroorzaakte overlast enerzijds en het belang van de drugsverslaafde bij een geïntegreerd zorgaanbod anderzijds.
Naar het oordeel van de rechtbank is in casu het vervullen van de tweede hierboven genoemde doelstelling niet haalbaar door oorzaken in hoofdzaak buiten hem zelf gelegen. Veroordeelde behoeft immers, gezien de psychische stoornissen waaraan hij lijdt zoals omschreven in het bericht van de directeur SOV voornoemd, een meer intensieve behandeling dan binnen de locatie Wolvenplein geboden kan worden.
De rechtbank overweegt ten slotte dat veroordeelde te kennen heeft gegeven ervan op de hoogte te zijn dat hij psychiatrische of psychologische behandeling behoeft. Aan behandeling binnen de locatie Wolvenplein zal hij echter geen medewerking verlenen.
Volgens de rechtbank is deze houding bij veroordeelde onder meer te wijten aan het ontbreken van een tijdige reactie op eerdervermeld schorsingsverzoek van de tenuitvoerlegging van de SOV maatregel en het daarop volgend voornoemd bericht van [L]
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel niet langer is vereist.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSENDE
Bepaalt dat de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel niet langer vereist is.
Aldus gegeven door mr. M.J.H.T. Peters, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. M.A.M. van Uum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 februari 2004, zijnde de griffier buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.