ECLI:NL:RBMAA:2004:AO5449

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/005693-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de SOV-maatregel voor veroordeelde met verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 10 februari 2004 uitspraak gedaan over de voortzetting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (SOV) voor de veroordeelde, hierna aangeduid als [S]. De rechtbank heeft de rapportages van deskundigen en de officier van justitie in overweging genomen. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de maatregel, terwijl de veroordeelde en zijn raadsman pleitten voor beëindiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet gemotiveerd was om deel te nemen aan het resocialisatieprogramma en dat er geen verandering in zijn houding was opgetreden sinds de oplegging van de maatregel.

De rechtbank heeft ook de getuige-deskundige, dhr. [S], gehoord, die aangaf dat de maatregel niet het beoogde effect had en dat er zowel onwil van de veroordeelde als een tekortschieten van de inrichting was. De rechtbank overwoog dat de maatregel niet alleen gericht is op het oplossen van de individuele problematiek van de veroordeelde, maar ook op het terugdringen van de overlast die door zijn verslaving wordt veroorzaakt. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de onwil van de veroordeelde, er nog steeds redenen waren om de maatregel voort te zetten, omdat de andere doelstellingen van de maatregel wel werden gediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de voortzetting van de maatregel te gelasten, waarbij zij zich baseerde op artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen naar aanleiding van het verzoek van de unitdirecteur van de Penitentiaire Inrichtingen Utrecht, en de rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de maatregel bevestigd, met inachtneming van de eerdere uitspraak van 2 april 2002.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005693-01
RECHTBANK MAASTRICHT
De rechtbank te Maastricht, meervoudige raadkamer voor strafzaken.
BESLISSING
Gegeven naar aanleiding van het op 9 mei 2003 ingediende verzoek van [L], unitdirecteur Penitentiaire Inrichtingen Utrecht, locatie Wolvenplein, aan de officier van justitie tot het nemen van een beslissing omtrent voortzetting dan wel beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (maatregel van SOV) van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats en -datum veroordeelde],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen Utrecht, locatie Wolvenplein 27 te Utrecht.
hierna te noemen: [S].
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het vonnis van deze rechtbank van 2 april 2002, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat aan [S] de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van twee jaren werd opgelegd;
- de rapportage van 8 mei 2003 van [L] voornoemd, gericht aan de officier van justitie te Maastricht, waarin is verzocht tot heroverweging van voortzetting dan wel beëindiging van de maatregel van SOV;
- de rapportage van 3 maart 2002 van dr. [P], psychiater.
Het verzoek is behandeld in de raadkamer op 27 januari 2004.
De officier van justitie heeft in raadkamer zijn standpunt als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht kenbaar gemaakt, namelijk dat de tenuitvoerlegging van de maatregel moet worden voortgezet.
De rechtbank heeft voorts als getuige-deskundige gehoord dhr. [S], klinisch pedagoog, verbonden aan de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Wolvenplein. De getuige-deskundige heeft als zijn mening kenbaar gemaakt dat de aan veroordeelde opgelegde maatregel van SOV niet het beoogde effect heeft. Veroordeelde weigert mee te werken aan het geboden resocialisatieprogramma en is derhalve niet in staat dit tot een goed einde te brengen. Daarbij is, aldus deze deskundige, behalve de onwil van de zijde van de veroordeelde tevens sprake van een tekort schieten van capaciteiten van de zijde van de inrichting. Met name de complexe gedragspatronen, wellicht het gevolg van de ziekte van Korsakow, vormen een belemmering voor het succesvol afronden van het programma.
De rechtbank heeft tenslotte gehoord de veroordeelde en diens raadsman, die hebben gepleit voor beëindiging van de tenuitvoerlegging.
Met betrekking tot het aangevoerde overweegt de rechtbank het navolgende:
De maatregel van SOV kent twee hoofddoelstellingen, te weten:
1. het terugdringen van ernstige overlast als gevolg van door drugsverslaafden gepleegde strafbare feiten;
2. het oplossen, althans beheersbaar maken, van de individuele problematiek van verslaafde delinquenten ten behoeve van hun terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van recidive.
Zowel deze ernstige overlast als de gevolgen van de verslaving rechtvaardigen volgens de Memorie van Toelichting de invoering van een maatregel die verslaafden gedurende een langere tijd uit de vrije maatschappij plaatst in een inrichting die specifiek bestemd is voor hun opvang. De rechtvaardiging daarvan is niet gelegen in de ernst van de begane delicten afzonderlijk maar in de door criminaliteit veroorzaakte overlast enerzijds en het belang van de drugsverslaafde bij een geïntegreerd zorgaanbod anderzijds.
Uit deze dubbele doelstelling volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, indien een doelstelling niet haalbaar blijkt te zijn -zoals in casu het oplossen van de individuele problematiek van de veroordeelde- er nog steeds aanleiding kan zijn om de maatregel te laten voortduren, nu aan de andere doelstelling wel voldaan wordt.
De rechtbank constateert dat veroordeelde voorafgaande aan de oplegging van de maatregel van SOV niet gemotiveerd was om deel te nemen aan de uitvoering van de maatregel. Uit de rapportage van [L] voornoemd, blijkt dat hierin in de afgelopen periode geen verandering is ingetreden. Nu door de weigering van veroordeelde om zich verder te laten onderzoeken niet vast is komen te staan dat hij niet in staat is om medewerking te verlenen aan de uitvoering van de maatregel is de rechtbank van oordeel dat er nog steeds aanleiding is om de maatregel voort te zetten.
De rechtbank zal derhalve de voortzetting gelasten van de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel van SOV.
De rechtbank heeft gelet op artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSENDE
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing van de veroordeelde in een inrichting voor de opvang van verslaafden, bij vonnis van deze rechtbank van 2 april 2002 opgelegd, wordt voortgezet.
Aldus gegeven door mr. M.J.H.T. Peters, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. M.A.M. van Uum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2004.