ECLI:NL:RBMAA:2004:AO9275

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/646 WAO
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.G.M. Jansberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens het niet indienen van bezwaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 8 april 2004, is het beroep van DSM Limburg BV te Geleen niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een geschil over een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarbij eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen een primair besluit van 4 november 2002. Tijdens de zitting werd door de rechter aan de gemachtigde van eiseres gevraagd of er een bezwaarschrift was ingediend. De gemachtigde verklaarde dat er geen bezwaar was ingediend, hoewel een afschrift van het primaire besluit wel was ontvangen, maar op een verkeerde locatie, waardoor de bezwaartermijn niet in acht was genomen. De rechter concludeerde dat eiseres, ondanks eerdere fouten in de communicatie van verweerder, op een gegeven moment in de procedure bezwaar had kunnen maken. De rechter stelde vast dat eiseres niet had gereageerd op de uitnodiging voor de hoorzitting en dat er geen actie was ondernomen om het bezwaar kenbaar te maken. Dit leidde tot de conclusie dat de procedure aan een inhoudelijke beoordeling in de weg stond, zoals bepaald in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiseres niet had voldaan aan de ontvankelijkheidsvereisten van de Awb. De uitspraak benadrukt het belang van het doorlopen van de bezwaarprocedure voordat beroep kan worden ingesteld. De rechter wees erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep, met een termijn van zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 03 / 646 WAO
PROCES-VERBAAL van de MONDELINGE UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, in het openbaar uitgesproken te Maastricht op 8 april 2004,
in het geding tussen
DSM Limburg BV te Geleen, eisers,
en
Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -Maastricht-, gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 27 maart 2003.
Kenmerk: 70700210 *156351249*.
Zitting: 8 april 2004.
Tegenwoordig zijn: mr. A.G.M. Jansberg, rechter, en H. Fokke, griffier.
Eiseres heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de gemachtigde mw. mr. C.C.M. Beaumont-Wilms, bedrijfsjurist en advocaat te Heerlen.
Verweerder is verschenen bij de gemachtigde mw. mr. M. Muris.
De rechter geeft een korte samenvatting van de zaak. De rechter vraagt aan gemachtigde van eiseres of er van de zijde van eiseres een bezwaarschrift is ingediend. Vervolgens vraagt de rechter of gemachtigde van eiseres het afschrift van het primaire besluit van 4 november 2002 (gedingstuk B028/1) heeft ontvangen.
De gemachtigde van eisers verklaart dat er geen bezwaar is ingediend. Een afschrift van het primaire besluit is wel door eiseres ontvangen, maar op de verkeerde locatie alwaar niet voldoende gelet is op de bezwaartermijn.
De rechter vraagt of daarop actie is ondernomen om alsnog aan verweerder kenbaar te maken dat eiseres zich niet kan vinden in de bestreden beslissing.
Gemachtigde van eiseres antwoordt dat dit niet is gebeurd.
Vervolgens vraagt de rechter of gemachtigde van eiseres de uitnodiging voor de hoorzitting van 20 januari 2003 heeft ontvangen.
Gemachtigde van eiseres antwoordt hierop dat zij de uitnodiging voor de hoorzitting twee dagen voor de hoorzitting heeft ontvangen, maar geen verdere actie heeft ondernomen.
De rechter stelt vervolgens vast dat er sprake is van een geval als genoemd in artikel 6:13 van de Awb. Eiseres heeft blijkens hetgeen is verhandeld ter zitting wel alle gedingstukken ontvangen, maar nagelaten om alvorens in beroep te gaan bezwaar aan te tekenen.
Naar de mening van gemachtigde van eiseres is er in het verleden erg veel fout gegaan. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door het feit dat verweerder de post voor eiseres niet altijd naar één en hetzelfde postadres verstuurde. Inmiddels is volgens de gemachtigde hierop binnen het bedrijf en naar verweerder actie ondernomen.
De rechter antwoordt dat ook al is er in het verleden veel fout gegaan, eiseres toch op enig moment in de onderhavige procedure kenbaar had kunnen (en moeten) maken bezwaar te hebben tegen het primaire besluit. Nu zulks niet is geschied staat artikel 6:13 van de Awb is deze procedure aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak in de weg.
Het onderzoek ter zitting wordt door de rechter gesloten.
De rechter doet met toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als volgt mondeling uitspraak.
I. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
II. GRONDEN.
In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat:
“Geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar of administratief genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.”
Artikel 6:13 van de Awb benadrukt dat het doorlopen van de bezwaarprocedure een ontvankelijkheidsvereiste is. Het stelsel zoals neergelegd in artikel 7:1 van de Awb wordt doorbroken door artikel 6:13 van de Awb. De wetgever heeft het niet wenselijk geacht dat een belanghebbende tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit bij de rechter kan opkomen. Het recht om door te procederen bij de administratieve rechter komt volgens artikel 6:13 van de Awb in beginsel slechts toe aan de belanghebbende die daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen of administratief beroep in te stellen tegen het oorspronkelijke besluit. Niet-ontvankelijkheid blijft echter volgens dit artikel achterwege indien aan een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit. Deze situatie doet zich voor indien de beslissing op bezwaar of in administratief beroep anders luidt dan het primaire besluit, en de bezwaren van de belanghebbende eerst naar aanleiding van eerstgenoemde beslissing ontstaan.
Op grond van hetgeen is verhandeld ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van gegronde redenen op grond waarvan eiseres geen bezwaar heeft gemaakt alvorens in beroep te gaan. Blijkens de gedingstukken en hetgeen is verhandeld ter zitting is eiseres meerdere malen van het primaire besluit van 4 november 2002 op de hoogte gesteld:
? Ter zitting is gebleken dat de werkneemster van eiseres (hierna betrokkene) eiseres persoonlijk op de hoogte heeft gesteld van het primaire besluit.
? Blijkens gedingstuk B026 heeft verweerder eiseres bij brief van 25 oktober 2002 op de hoogte gesteld van de uitkomsten van het onderzoek van betrokkene.
? Vervolgens heeft verweerder eiseres bij brief van 4 november 2002 een afschrift gezonden van de primaire beslissing.
Voorts merkt de rechtbank volledigheidshalve nog op:
? Bij brief van 7 januari 2003 is eiseres in de gelegenheid gesteld om als partij deel te nemen aan de procedure van betrokkene: hiervan is geen gebruik gemaakt.
? Bij brief van 20 januari 2003 is eiseres uitgenodigd voor de hoorzitting: eiseres is blijkens het verslag van de hoorzitting niet verschenen.
Voorts is gebleken dat de bezwaren niet pas zijn ontstaan naar aanleiding van de beslissing op bezwaar. Dit ware anders geweest wanneer de beslissing op bezwaar tot een gegrondverklaring van het bestreden besluit had geleid. Nu zulks niet is geschied en eiseres voorts heeft nagelaten om bezwaar te maken zodra te bezwaren waren ontstaan staat niets eraan in de weg eiseres niet-ontvankelijk te verklaren.
III. RECHTSMIDDEL.
De rechter wijst partijen erop dat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van mw. H. Fokke
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2004.
door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. H. Fokke w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 28 april 2004