Reg.nr.: AWB 03 / 1096 VEROR HEM
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[A1] en [A2] te Maastricht, eisers,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht, gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 5 juni 2003.
Kenmerk: 2003.10045.
Behandeling ter zitting: 15 april 2004.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 5 juni 2003 (verzonden: 16 juni 2003) heeft verweerder het door eisers op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 13 februari 2003, waarbij verweerder de aanvraag voor een kapvergunning voor een boom behorende bij het perceel [A-straat] 20 te Maastricht heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 25 juli 2003 heeft de gemachtigde van eisers pro forma beroep ingesteld tegen eerstgenoemd besluit. Aanvulling van gronden heeft plaatsgevonden bij schrijven van 25 augustus 2003.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingediende stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden. De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 15 april 2004. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde mr. M.J.A. Arts. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.J.G.M. Jeukens, stafjurist van de Publieks- en Bestuursdienst, en R. Wijsen coördinator/opzichter Integraal beheer Stadsbeheer en Facilitaire Zaken van verweerders gemeente.
Op 6 december 2002 is namens de vereniging Groepshuisvesting een kapvergunning aangevraagd voor een boom in de achtertuin van het perceel [A-straat] 20 te Maastricht. Als toelichting is daarbij aangegeven dat de buren hebben gesteld overlast van die boom te hebben. Tevens is vermeld dat het kappen van deze boom aanvragers erg aan het hart gaat.
Bij besluit van 13 februari 2003 (verzonden: 14 februari 2003) is deze aanvraag afgewezen.
Tegen dat besluit hebben eisers bij brief van 20 maart 2003 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om op 16 april 2003 te worden gehoord. Van dit horen is verslag opgemaakt dat zich bij de gedingstukken bevindt.
Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, waarbij het bezwaarschrift ongegrond is verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat tijdens een onderzoek ter plaatse is gebleken dat de boom (hemelboom) een beeldbepalende in goede gezondheid verkerende boom is. Voorts is gebleken dat deze boom tot één van de weinige groene elementen in de nabije omgeving behoort. Gelet daarop heeft de boom als natuurlijk element een hoge natuurwaarde en wordt tevens hoog gewaardeerd in het stadsbeeld. De weigeringsgronden/vergunningvoorschriften zijn opgenomen in artikel 5 van de Bomenverordening Maastricht 2000 (verder: Bomenverordening). Waarden van stadsschoon en natuurwaarden vallen daaronder.
Eisers kunnen zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep aangevoerd dat het volstrekt onbegrijpelijk is hoe verweerder op basis van de informatie blijkende uit het beoordelingsformulier tot de conclusie is gekomen dat het een beeldbepalende boom betreft. Eisers stellen dat verweerder heeft beslist op basis van onjuiste/onvolledige informatie die het gevolg is van eenzijdig onderzoek. Eisers zijn van mening dat onvoldoende wordt onderbouwd dat de boom als natuurlijk element een hoge natuurwaarde zou hebben en hoog gewaardeerd wordt in het stadsbeeld. Voorts stellen eisers dat op geen enkele wijze blijkt dat verweerder kennis heeft genomen van de door eisers ingebrachte bezwaren. Het is onbegrijpelijk dat verweerder na afweging van de belangen het belang van de boom hebben laten prevaleren boven de belangen van eisers. Tenslotte stellen eisers dat geen weigeringsgrond aanwezig is in de zin van artikel 5 van de Bomenverordening.
Verweerder heeft uitvoerig gemotiveerd verweer gevoerd.
In dit geding zal de rechtbank, met in achtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, hebben te beoordelen of verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen. Daarbij ligt met name de vraag voor of verweerder met juistheid heeft geoordeeld dat de weigering kapvergunning te verlenen bij heroverweging in stand kon blijven. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Allereerst overweegt de rechtbank dat, nu het hier gaat om het door verweerder uitoefenen van een discretionaire bevoegdheid, de rechtbank zich dient te beperken tot de vraag of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot weigering van de kapvergunning heeft kunnen overgaan.
Niet in geschil is dat de eigenaren van de boom deze het liefst willen behouden, doch dat zij vergunning hebben aangevraagd om tegemoet te komen aan de wens van eisers.
Ingevolge artikel 2 van de Bomenverordening is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
In artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening is bepaald wanneer burgemeester en wethouders de vergunning kunnen weigeren dan wel onder voorschriften kunnen verlenen, namelijk in het belang van onder meer:
- natuur- en milieuwaarden:
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
De Bomenverordening geeft in bovengenoemd artikel aan wanneer verweerder kapvergunning kan weigeren. Verweerder heeft derhalve de beleidsvrijheid om aan andere weigeringsgronden te toetsen.
Ter beoordeling van de weigeringsgronden heeft verweerder een onderzoek laten verrichten door de afdeling Integraal Beheer van de dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken. Aan verweerder is geadviseerd geen kapvergunning te verlenen omdat is geconstateerd dat de Ailathus altissima (hemelboom) een beeldbepalende boom is voor de omgeving. Voorts blijkt uit dat advies dat de gezondheidstoestand van de boom goed is en de habitus (vorm) normaal/matig.
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat het ‘beoordelingsformulier t.b.v. advies kapvergunning’ ten tijde van het onderzoek ter plekke op 8 januari 2003 is ingevuld buiten de aanvrager en eisers om. Op grond van de op dat formulier staande gegevens en bijbehorende foto’s heeft verweerder een onafhankelijk oordeel over de gevraagde kapvergunning kunnen geven. Voorts blijkt dat de wethouder van Stadsbeheer & Sport en een ambtenaar van verweerders gemeente, alvorens het besluit op bezwaar is gegeven, op 8 mei 2003 bij eisers zijn gaan kijken om een beeld te krijgen van de door hen ondervonden overlast.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. De grief van eisers dat sprake is van onjuiste en onvolledige informatie tengevolge van een eenzijdig onderzoek, treft dan ook geen doel.
Eisers hebben betoogd dat niet voldoende onderbouwd is waarom de boom als natuurlijk element, een hoge natuurwaarde heeft, beeldbepalend is en hoog gewaardeerd wordt in het stadsbeeld.
Verweerder heeft de kapvergunning -onder andere- geweigerd in het belang van waarden van stads- en dorpsschoon. Daarbij heeft verweerder mede aan ten grondslag gelegd dat verweerder tijdens onderzoek ter plekke geconstateerd heeft dat de boom gezond is, de omgeving van het [A-straat] dichtbevolkt is en weinig groen in voor- en achtertuinen aanwezig is. De rechtbank stelt vast dat deze feitelijkheden door eisers niet zijn betwist. Voorts kan de rechtbank instemmen met hetgeen verweerder heeft overwogen. Eisers grief faalt derhalve.
In tegenstelling tot eisers is de rechtbank van oordeel dat de belangen van eisers door verweerder zijn gewogen. Gelet op het bovenstaande, mocht verweerder eisers belangen minder zwaar laten wegen. De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken dat sprake is van zodanige overlast van de in geding zijnde boom dat verweerder daarmee rekening had dienen te houden.
De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder bij afweging van de rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belangen in redelijkheid niet het bestreden besluit heeft kunnen nemen.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan tot vernietiging van het bestreden besluit zou moeten worden overgegaan. Het beroep van eisers dient dan ook voor ongegrond te worden gehouden.
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2004 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J. Devoi w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.