ECLI:NL:RBMAA:2004:AO9409

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03 / 838 AW
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot intrekking van eervol ontslag in het kader van de FPU-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 april 2004 uitspraak gedaan over het verzoek van eiseres om het verleende eervol ontslag terug te draaien. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg Zuid, dat haar ontslag per 1 februari 2003 had verleend in het kader van de Flexibele Pensionerings- en Uittredingsregeling (FPU). Eiseres stelde dat zij nooit een schriftelijk verzoek om ontslag had ingediend en dat zij niet tijdig was geïnformeerd over wijzigingen in de pensioenregeling, waardoor zij financieel nadeel had ondervonden. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres zelf om ontslag had verzocht. De rechtbank overwoog dat eiseres in de loop van 2002 had aangegeven gebruik te willen maken van de FPU, en dat zij niet had geprotesteerd tegen het ontslag. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in strijd had gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat het verzoek van eiseres om het ontslag in te trekken ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde het besluit van de Korpsbeheerder.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 03 / 838 AW
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
en
de Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg Zuid, gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 9 mei 2003.
Kenmerk: 02RBB2171.
Behandeling ter zitting: 11 maart 2004.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 9 mei 2003 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 5 november 2002 tegen een namens verweerder genomen besluit van 30 september 2002 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiseres op 10 juni 2003 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 11 maart 2004, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. P.D. Kolfschoten, werkzaam bij de Algemene Nederlandse Politie Vereniging (Politievakbond ANVP). Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door J.P.H. Hendrix.
II. OVERWEGINGEN.
1. De feiten.
Eiseres, geboren op […] 1942, was laatstelijk aangesteld in de functie van [functie] in het district [district] van de Politie Regio Limburg Zuid.
Bij besluit van 30 september 2002 is namens verweerder eiseres eervol ontslag verleend als bedoeld in artikel 87(a) van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (Barp), met ingang van 1 februari 2003, per welke datum eiseres recht zal hebben op een uitkering krachtens de Flexibele Pensionerings- en Uittredingsregeling (FPU).
Bij brief van 5 november 2002 heeft eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Daarbij is allereerst aangevoerd dat eiseres nimmer een schriftelijk verzoek om ontslag heeft ingediend. In de loop van 2002 is slechts door een medewerkster van Personeel en Organisatie (P. en O.) aan eiseres gevraagd of en wanneer eiseres gebruik zou maken van de FPU, waarop eiseres heeft geantwoord dat dit zou zijn met ingang van de datum waarop dit mogelijk was.
Voorts is aangevoerd dat, indien eiseres tijdig en juist door verweerder geïnformeerd zou zijn omtrent nieuwe ontwikkelingen in de Pensioenregeling, zij nimmer te kennen had gegeven met ingang van 1 februari 2003 gebruik te willen maken van de FPU. Eiseres heeft op 17 oktober 2002, na het ontslagbesluit, een schrijven van het ABP ontvangen waarin zij geïnformeerd is geworden over de per 1 februari 2003 ingaande mogelijkheid om middels langer doorwerken de FPU te doen verhogen. Verweerder was echter reeds op 13 augustus 2002 van deze wijziging op de hoogte gesteld. Het had op de weg van verweerder gelegen eiseres in te lichten. Eiseres heeft financieel nadeel.
Eiseres en haar gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld om op 20 april 2003 op het bezwaar te worden gehoord.
2. Het besluit.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft het besluit tot eervol ontslag op verzoek.
3. Het beroep.
Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep aangevoerd dat eiseres ook mondeling geen initiatief aan de dag heeft gelegd dat zou kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van ontslag op verzoek. Eiseres handhaaft haar stelling dat zij tot medio oktober 2002 niet op de hoogte was van de nieuwe regeling. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Gevorderd wordt een gegrondverklaring van het beroep met vernietiging van het bestreden besluit.
4. De beoordeling.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge artikel 87 van het Barp wordt de ambtenaar op zijn aanvraag ontslag verleend.
Ingevolge artikel 87a, lid 2, van het Barp wordt aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden ontslag verleend indien:
a. het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van de FPU en
b. in dit jaar voorafgaande aan de beoogde ontslagdatum geen gespaard verlof als bedoeld in de Regeling verlofsparen politie is genoten.
Het onderhavig geding spitst zich allereerst toe op de vraag of sprake is van ontslag op verzoek, zoals bedoeld in artikel 87 van het Barp, welk artikel ten grondslag ligt aan het ontslagbesluit.
Vast staat dat er aan het ontslag geen schriftelijk verzoek van eiseres ten grondslag ligt. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (TAR 2002/162 en 2001/88) kan een verzoek ook mondeling worden gedaan. Eén van de voorwaarden voor het bestaan van een ontslagverzoek is dat het tot een eigen en in vrijheid genomen beslissing van de ambtenaar kan worden herleid.
De rechtbank is van oordeel dat moet worden aangenomen dat eiseres in ieder geval in de loop van het jaar 2002 ontslag heeft verzocht per 1 februari 2003. Het verzoek van eiseres aan P. en O., gelegen op een datum vóór 8 juli 2002, om een globale berekening van haar laatste werkdag (18 september 2002), het feit dat eiseres al haar verlofdagen volgens deze berekening heeft opgemaakt -eiseres heeft van 18 september 2002 tot 1 februari 2003 niet meer gewerkt-, en het speciaal voor eiseres gehouden afscheidsfeest op 3 oktober 2002 waartegen eiseres niet heeft geprotesteerd, geven van deze wilsuiting voldoende blijk. Daarbij is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het door eiseres opgestelde bezwaarschrift niet anders kan worden gelezen dan dat erkend wordt dat eiseres te kennen heeft gegeven per 1 februari 2003 gebruik te willen maken van de FPU. Dat hierop in de gronden van beroep een terughoudender standpunt is ingenomen, te weten dat
eiseres gezegd zou hebben eventueel wel gebruik te willen maken van de FPU, overtuigt de rechtbank mede gezien het bovenstaande niet.
Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd eiseres ontslag te verlenen op grond van artikel 87(a) van het Barp.
Eiseres heeft na het nemen van het ontslagbesluit kenbaar gemaakt dat zij het ontslag niet, althans niet meer, wenste. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat er sprake is van een defecte wil, in termen van verweerder: dwaling, omdat verweerder eiseres niet volledig heeft geïnformeerd over een nieuwe regeling.
De rechtbank ziet zich dan ook vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder op de inwilliging van dit verzoek had moeten terugkomen door intrekking van het ontslagbesluit.
Met ingang van 1 januari 2003 is de ABP Pensioenregeling gemoderniseerd. Een belangrijke wijziging is het stimuleren van langer doorwerken door een extra verhoging van de FPU. Een werknemer die op 1 april 1997 50 jaar of ouder was, kan vanaf februari 2003 zijn FPU verhogen. Tenminste als hij tot minimaal februari 2003 doorwerkt en dan minstens één maand ouder is dan 61 jaar. Elke maand die de werknemer langer doorwerkt, wordt zijn FPU met een bepaald percentage verhoogd.
Vaststaat dat een van de medewerkers van P. en O. door het ABP bij brief van 13 augustus 2002 is ingelicht omtrent de modernisering van de ABP Pensioenregeling en dat deze informatie niet is doorgespeeld aan eiseres. In het bestreden besluit is ten aanzien van deze brief opgemerkt dat deze nog niet was verspreid bij alle decentrale afdelingen personeelszaken zodat men eiseres daarover ook niet kon berichten. Wat hier ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat, voor zover met eiseres moet worden aangenomen dat verweerder tijdig bekend was met de regeling en heeft nagelaten eiseres in te lichten, dit gelet op alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien niet opweegt tegen de eigen verantwoordelijkheid die op eiseres rust om informatie te vergaren alvorens een dergelijke ingrijpende beslissing te nemen.
Hiertoe acht de rechtbank enerzijds van belang dat het een wijziging betrof die eerst in januari 2003 en derhalve na het ontslagbesluit in werking is getreden, zodat verweerder aan eiseres geen onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt omtrent de toen geldende regeling. Voorts betrof het een wijziging van een voorziening van het ABP, waarvoor verweerder niet primair verantwoordelijk is. Anderzijds mocht van eiseres worden verwacht dat zij, alvorens gebruik te maken van de FPU, ook bij het ABP voldoende informatie had ingewonnen. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij eerst na uitreiking van het ontslagbesluit contact heeft opgenomen met het ABP. Nu eiseres heeft verzuimd om bij het nemen van haar beslissing informatie te vergaren bij het ABP, heeft eiseres hiermee bewust een risico genomen dat zij in de toekomst geldende gunstiger regeling misliep. Dit laatste dient voor rekening van eiseres te komen. Daarbij komt dat ook niet aannemelijk is geworden dat, zoals in beroep betoogd, het ABP de periodieke uitgave “Nieuws” van september 2002, waarin de wijziging is aangekondigd, eerst medio oktober 2002 aan eiseres heeft toegezonden. Daartoe is van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat bij het ABP ingewonnen informatie heeft uitgewezen dat deze september editie in de eerste helft van september 2002 aan alle deelnemers is toegezonden. Namens eiseres is hiertegen ter zitting niets ingebracht. Ook anderszins zijn geen aanknopingspunten geboden om eiseres te volgen in haar stelling. Aangenomen moet dan ook worden dat eiseres zelf tijdig op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de wijziging.
Gelet op het vooroverwogene ziet de rechtbank in de stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende informatie heeft verstrekt, geen omstandigheid die verweerder ertoe had moeten nopen om het ontslagbesluit, al dan niet wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, niet te handhaven.
De rechtbank ziet zich tenslotte voor de vraag gesteld of een algemeen rechtsbeginsel zich ertegen verzet dat het ontslagbesluit wordt ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zwaarwegende belangen zich hiertegen verzetten. Daartoe is van doorslaggevend belang dat verweerder de oude functie van eiseres heeft doen opvullen door een andere medewerkster en dat eiseres sedert oktober 2001 geen functie meer uitoefende maar een samenraapsel van werkzaamheden ter overbrugging van de periode tot aan haar FPU. Aangenomen dient te worden dat verweerder door ongedaanmaking van het ontslag in een ongunstiger toestand zal komen te verkeren nu er een beletsel is om eiseres alsnog in haar oude functie te doen terugkeren. Van belang is eveneens dat eiseres zich destijds niet tegen het een en ander heeft verzet. Evenmin heeft eiseres na haar ontslag verzocht om een voorlopige voorziening, dit terwijl eiseres in de bezwaarfase werd bijgestaan door een lid van de vakbond. Daarbij volgt uit hetgeen hierboven is overwogen dat eiseres vóór het nemen van het ontslagbesluit kenbaar had kunnen maken dat zij het ontslag niet meer wenste. Aan eiseres is dan ook toe te rekenen dat terugkeer niet tot de mogelijkheden behoort. Immers, verweerder is mogen afgaan op de wilsverklaring van eiseres dat zij per 1 februari 2003 met FPU zou gaan. Verweerder heeft in gerechtvaardigd vertrouwen allerlei maatregelen genomen.
De rechtbank verwijst hiervoor nog naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (TAR 1990/123) waarin in zijn algemeenheid is overwogen dat het beginsel, dat op goede gronden berustende verwachtingen dan wel toezeggingen of akkoordverklaringen moeten worden gehonoreerd, ook geldt voor de ambtenaar jegens het administratief orgaan en dat het administratief orgaan de ambtenaar aan een dergelijke akkoordverklaring gebonden mag achten.
Voorts heeft verweerder ook de belangen van eiseres voldoende in ogenschouw genomen. Verweerder heeft deze niet doorslaggevend hoeven achten. Eiseres heeft als gevolg van het niet gebruik kunnen maken van de nieuwe regeling geen nadeel, maar minder financieel voordeel.
Eiseres is niet in haar rechtszekerheid geschonden.
De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft mogen weigeren terug te komen op het verleende ontslag.
De stelling in beroep dat sprake is van détournement de pouvoir wordt niet gevolgd. Niet is gebleken dat verweerder de ontslaggrond uit artikel 87 van het Barp heeft aangewend voor een ander doel, te weten een ontslag wegens onvoldoende functioneren van eiseres. Gezien het voorgaande moet immers worden aangenomen dat eiseres zelf om ontslag heeft verzocht. De omstandigheid dat verweerder in de overwegingen van het bestreden besluit weliswaar melding maakt van een incident en het functioneren van eiseres is, is geen dragende overweging en kan eiseres derhalve niet baten.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eiseres voor ongegrond moet worden gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. I.H.J. van Neer
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004
door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. I. van Neer w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 23 april 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.