ECLI:NL:RBMAA:2004:AO9410

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03 / 823 AW
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het gebruik van Travelmanager voor het bepalen van de afstand tussen woning en werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 april 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg Zuid over de toekenning van een reiskostenvergoeding. De eiser, werkzaam bij het districtsbureau van het korps, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpschef waarin zijn verzoek om vergoeding van woon-werkverkeer ongegrond werd verklaard. De kern van het geschil betrof de vraag of het gebruik van de routeplanner Travelmanager voor het bepalen van de afstand tussen de woning van de eiser en zijn werkplek geoorloofd was, vooral omdat dit leidde tot routes die maatschappelijk ongewenst waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een vergoeding omdat de afstand volgens de routeplanner minder dan 9,5 kilometer bedroeg, terwijl de regeling voorschrijft dat alleen medewerkers die verder dan 10 kilometer van hun werk wonen recht hebben op een vergoeding. De eiser voerde aan dat de routeplanner niet de snelste route aangaf en dat deze niet rekening hield met verkeerssituaties zoals eenrichtingsverkeer en verkeersdrempels. De rechtbank oordeelde echter dat de keuze van de korpsbeheerder om de Travelmanager te gebruiken voor het bepalen van de afstand niet onredelijk was, en dat de routeplanner voldeed aan de criteria van eenvoud en transparantie.

De rechtbank concludeerde dat de korpsbeheerder bevoegd was om het beleid vast te stellen en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de door hem voorgestelde route sneller was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een reiskostenvergoeding zoals vastgelegd in de Regeling vergoeding verplaatsingskosten politie. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en uniforme criteria bij het vaststellen van vergoedingen en de rol van beleidsregels in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 03 / 823 AW
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiser] te [woonplaats], eiser,
en
de Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg Zuid, gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 29 april 2003.
Kenmerk: 02RBB1681.
Behandeling ter zitting: 11 maart 2004.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 29 april 2003 heeft de korpschef namens verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 21 augustus 2002 tegen een door de waarnemend korpschef genomen besluit van 14 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiser op 6 juni 2003 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 11 maart 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.D.H. Kalse, advocaat te Maastricht.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door J.P.H. Hendrix.
II. OVERWEGINGEN.
1. De feiten.
Eiser, woonachtig in de […]straat te [woonplaats], is werkzaam in het districtsbureau van het korps Limburg Zuid, gelegen aan het […] te [plaats]. Met ingang van 1 augustus 2002 is ten aanzien van alle medewerkers van het korps Limburg Zuid een herziene “Regeling woonwerk verkeer” (hierna: regeling) vastgesteld. Eén van de veranderingen betreft het feit dat de route tussen woning en werkplek door middel van een routeplanner wordt vastgesteld. Als uitgangspunt geldt de snelste route. Medewerkers die korter dan 10 kilometer van het werk wonen, ontvangen geen vergoeding. Een afstand van 9,5 kilometer wordt naar boven afgerond.
Bij besluit van 14 augustus 2002 heeft de waarnemend korpschef eiser medegedeeld dat hij niet (meer) in aanmerking komt voor vergoeding woon-werkverkeer. Hiertoe is overwogen dat middels de routeplanner is geconstateerd dat eisers enkele reisafstand minder bedraagt dan 9,5 kilometer.
Bij brief van 21 augustus 2002 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Aangevoerd is dat de gebruikelijk route van eiser is via [diverse straten]. Deze route bedraagt iets meer dan 10 kilometer. De route via de routeplanner loopt dwars door Sittard, met op de Agricolastraat zes verkeersdrempels om het verkeer te ontmoedigen. Aan deze weg is ook een drukke middelbare school gelegen. De optie om via de Engelenkampstraat te rijden, zoals de routeplanner aangeeft, is niet haalbaar. Dit is één van de drukste straten in het centrum van Sittard en is in de spits,
mede door vier verkeerslichten, onbegaanbaar. Eiser kan zich moeilijk voorstellen dat hij gebruik dient te maken van die wegen waarvan de overheid het gebruik ontmoedigd en niet van de randwegen die hiervoor speciaal zijn aangelegd. Daarbij komt dat de regeling vermeldt dat de snelste verbinding het uitgangspunt is. De belastingdienst hanteert het daadwerkelijk aantal gereden kilometers, ongeacht of dit de snelste of kortste verbinding is. Deze norm van de belastingdienst zou ook voor verweerder moeten gelden. De routeplanner is slechts een hulp- of controlemiddel.
Eiser en zijn gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld om op 3 december 2002 op het bezwaar te worden gehoord. Bij deze gelegenheid is aangevoerd dat de route die eiser volgens de routeplanner moet rijden beslist niet de snelste is, mogelijk wel de kortste. In de […]straat in [woonplaats] geldt eenrichtingsverkeer en eiser zou volgens de route aldus een geslotenverklaring moeten inrijden.
Volgens eiser is de kostenvergoeding een ministeriële regeling en is verweerder niet bevoegd een dergelijke regel te hanteren. Verweerder gaat in tegen de ministeriële regeling.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Hieraan ligt onder meer ten grondslag dat geen reden wordt gezien in eisers geval de afstand woon-werkverkeer anders vast te stellen dan in de regeling aangegeven wijze.
Eiser kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep aangevoerd dat het niet redelijk is om de routeplanner als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van de snelste route. Niet alleen vertoont de routeplanner veel fouten, ook houdt de planner bij het bepalen van de snelste route geen rekening met stoplichten en verkeersdrempels en wordt van de werknemer verwacht een route te rijden die niet wenselijk is.
Gevorderd wordt een gegrondverklaring van het beroep met vernietiging van het bestreden besluit met het verzoek te bepalen dat een nieuw besluit wordt genomen. Voorts is verzocht om een kostenveroordeling van verweerder.
4. De beoordeling.
Het onderhavig geding spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op vergoeding woon-werkverkeer.
Een tegemoetkoming in de reiskosten vindt zijn wettelijke regeling in het Besluit vergoeding verplaatsingskosten politie (verder: Besluit). Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Besluit heeft de betrokkene, die geen opdracht heeft om te verhuizen, aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, indien de te reizen afstand meer dan tien kilometer bedraagt. Het zevende lid van dit artikel bepaalt dat de tegemoetkomingen worden vastgesteld volgens nadere door de minister te stellen regels.
Deze nadere regels zijn neergelegd in de Regeling vergoeding verplaatsingskosten politie (verder: Rvvp). In artikel 10 van de Rvvp is de vergoeding als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitgewerkt. Hierin wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de betrokkene reist per openbaar vervoer. De betrokkene kan alleen aanspraak maken op een vergoeding per afgelegde kilometer, indien binnen twee kilometer van zijn feitelijke plaats van tewerkstelling of zijn woning in het geheel geen opstapplaats voor relevant openbaar vervoer aanwezig is (tweede lid) dan wel in verband met werkzaamheden die in de nachtelijke uren, in vroege diensten of in het weekend verricht moeten worden gebruikmaking van openbaar vervoer niet verlangd kan worden omdat dit niet dan wel onvoldoende frequent beschikbaar is (derde lid).
De rechtbank stelt voorop dat eiser ter zitting heeft verklaard zijn werkzaamheden tijdens reguliere kantooruren te vervullen en dat hij slechts enkele keren per jaar op minder reguliere tijden dient te werken. Verder heeft eiser erkend dat er goede verbindingen per openbaar vervoer zijn tussen woon- en werkplaats. De rechtbank is van oordeel dat eiser op grond van de hiervoor geschetste regelgeving, de Rvvp, uitsluitend voor een vergoeding van de kosten voor openbaar vervoer in aanmerking kan komen. De rechtbank stelt verder vast dat eiser op grond van de Rvvp alleen dan een aanspraak op een vergoeding kan hebben, indien hij méér dan tien kilometer dient te reizen tussen woon- en werkplaats. Verweerder dient in dat verband te beoordelen, of eiser méér dan tien kilometer dient te reizen. Is dat het geval, dan heeft eiser aanspraak op een vergoeding die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer tot aan het in artikel 10, eerste lid, van de Rvvp gestelde maximum.
In de door verweerder vastgestelde regeling van 1 augustus 2002 heeft verweerder zijn beleid vastgesteld ten behoeve van de uitvoering van bovengenoemd Besluit. In dit beleid wordt voorzien in voor het onderhavige geschil twee relevante aspecten.
In de eerste plaats wordt in het beleid bepaald dat alleen medewerkers die “korter dan 10 kilometer van het werk wonen” geen vergoeding ontvangen. Alle andere medewerkers ontvangen een vergoeding ter hoogte van € 0,15 per kilometer, ongeacht de vraag of de betrokkene al dan niet per openbaar vervoer reist. De rechtbank stelt vast dat verweerder hiermee beleid voert dat niet in overeenstemming met het wettelijke stelsel is, doch dat dit wel ten gunste van eiser hiervan afwijkt. De rechtbank dient zich dan ook bij de beoordeling van een besluit op basis van dit beleid zeer terughoudend op te stellen. Aan een oordeel hierover komt de rechtbank in het onderhavige geschil echter niet toe in verband met het tweede aspect.
Dit tweede aspect ziet op de afstand tussen woon- en werkplaats die wordt berekend met het software-programma Travelmanager. Deze berekening is zowel van belang bij de beoordeling door verweerder van het in artikel 11, eerste lid, van het Besluit neergelegde criterium “meer dan tien kilometer” als bij de beoordeling van het in het beleid neergelegde criterium “korter dan 10 kilometer”.
De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop verweerder de afstand tussen woon- en werkplaats dient te bepalen niet nader in de Rvvp is uitgewerkt.
Aan een bestuursorgaan komt in het algemeen de bevoegdheid toe om beleidsregels vast te stellen inzake de uitleg van een wettelijk voorschrift en de vaststelling van feiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was tot het invullen van de wijze waarop de reisafstand dient te worden vastgesteld. Verweerder heeft ervoor gekozen om de afstand tussen woning en werk te bepalen door de routeplanner Travelmanager. Dit beleid is in overleg met de ondernemingsraad vastgesteld.
De rechtbank acht het beleid van verweerder om een routeplanner als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van de route niet onredelijk. Een routeplanner voldoet aan het door verweerder gehanteerde toetsingskader voor alle nieuwe regelingen en vergoedingen, te weten: eenvoudig en eenduidig, transparant, uniform toepasbaar voor iedereen, mono-interpretabel en eenvoud in beheer.
Daarnaast heeft verweerder rekening gehouden met de beperkingen van de routeplanner door een afstand van 9,5 kilometer naar boven af te ronden. Hierdoor komt ook een enkele reisafstand van 9,5 kilometer in aanmerking voor vergoeding. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder heeft aangegeven dat van deze beleidslijn wordt afgeweken indien vastgesteld wordt dat het rijden van de door de routeplanner aangegeven route feitelijk onmogelijk is.
De discretionaire keuze van verweerder voor de routeplanner Travelmanager staat niet ter discussie. Zo is gesteld noch gebleken dat een andere routeplanner op het onderhavige traject wel een minimale reisafstand van 9,5 kilometer weergeeft dan wel dat een andere planner juist de door eiser feitelijk gekozen route als snelste aangeeft. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat verweerder in het systeem niet alleen de snelste (9 kilometer), maar ook de kortste (8.9 kilometer) en goedkoopste route (8.7 kilometer) heeft onderzocht. Bij vergelijking is de afstand niet op meer dan 9 kilometer uitgekomen.
Niet is in geschil dat op basis van de routeplanner de snelste route van eisers woonadres naar de werkplek is vastgesteld op 9 kilometer.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken waarom verweerder de door eiser gekozen snelste route (via een randweg en niet via het centrum) had moeten kiezen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de snelste door eiser gereden route mede afhankelijk is, dan wel kan zijn, van het tijdstip waarop van en naar het werk gegaan wordt. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat eveneens valt te denken aan de snelheid waarmee gereden wordt. Het tijdselement bij de snelste route van eiser is dan ook van al te onzekere en subjectief beïnvloedbare factoren afhankelijk. De snelste route via de routeplanner is daarentegen objectief en uniform.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers argument omtrent de verkeersontsluiting, leidt dit niet tot een verplichting voor verweerder om hiermee rekening te houden in zijn beleid.
Ten aanzien van de stelling dat verweerder uit dient te gaan van de daadwerkelijke gereden route, overweegt de rechtbank met verweerder dat de door eiser te rijden daadwerkelijke route afhankelijk is van een persoonlijke keuze (snelste, kortste, goedkoopste of anderszins). De rechtbank acht het, mede gelet op eerdergenoemde uitgangspunten, niet onredelijk dat verweerder de daadwerkelijk door eiser te rijden route niet van invloed laat zijn op de vergoeding. Niet is gebleken dat verweerder voor de uitleg van artikel 10 van de Rvvp gehouden zou zijn aan de uitgangspunten van de belastingdienst.
De omstandigheid dat de belastingdienst mogelijk een andere invulling geeft aan het bepalen van de route, brengt de rechtbank dan ook niet dat een ander oordeel.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat in zijn geval dient te worden afgeweken van het beleid omdat de routeplanner in zijn geval een feitelijk onmogelijke route aangeeft. Eiser heeft aangevoerd dat in deze route sprake is van een of meerdere eenrichtingswegen. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat dit niet tot gevolg heeft dat de daardoor door eiser te rijden enkele route met 500 meter toeneemt. Dit laatste is door eiser niet bestreden. Hoewel aldus moet worden aangenomen dat de aangegeven route ten aanzien van een bepaald traject feitelijk onmogelijk is, is niet komen vast te staan dat eiser door het omrijden wel de vereiste afstand haalt van tenminste 9,5 kilometer. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om in eisers geval de afstand woon-werkverkeer anders vast te stellen dan middels de routeplanner.
Gezien het vorenstaande is door verweerder terecht geconcludeerd, dat er geen reden is om af te wijken van het beleid zoals neergelegd in de regeling.
Nu moet worden aangenomen dat de enkele reisafstand minder dan 9,5 kilometer bedraagt, voldoet eiser noch aan het beleidscriterium noch aan het wettelijk criterium van meer dan tien kilometer.
Verweerder heeft dan ook terecht en op goede gronden besloten, dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergoeding woon-werkverkeer.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eiser voor ongegrond moet worden gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. I.H.J. van Neer
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004
door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. I. van Neer w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 23 april 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.