Rechtbank Maastricht
Sector Kanton
rolno: 238/04
zaakno: 150927
typ: MB
coll:
Vonnis in het incident dd. 23 juni 2004
[Naam eiser in de hoofdzaak, gedaagde in het incident],
wonende te [adres],
eiser in de hoofdzaak, gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. H.J.A. Ewalds te Roermond,
1. De besloten vennootschap RUBBER RESOURCES B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 6219 PD Maastricht, Lage Frontweg 2 A,
2. De naamloze vennootschap naar Belgisch recht RE-TYRE N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te B-3920 Lommel, België, Maatheide 66,
gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het icident,
gemachtigde: mr. E.J.A. Franssen te Heerlen,
rolgemachtigde: J.M.H. Beurskens, deurwaarder te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Door partijen zijn achtereenvolgens de volgende processtukken overgelegd :
- exploten van dagvaarding d.d. 11 december 2003 en 7 januari 2004;
- conclusie van antwoord gedaagde sub 1 met producties;
- akte houdende exceptie van onbevoegdheid gedaagde sub 2;
- conclusie van repliek met produkties;
- conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
Vervolgens is nader vonnis in het incident bepaald op heden.
De inhoud van vorenvermelde processtukken wordt als hier herhaald beschouwd.
BEOORDELING VAN HET GESCHIL:
Eiser, [naam], heeft gevorderd, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden zullen worden veroordeeld hoofdelijk dan wel ieder van hen afzonderlijk of een van hen tot tewerkstelling van eiser in de vestiging van Re-Tyre in de functie van productionmanager, zoals hij deze vóór 3 november 2003 heeft verricht, met betaling van het salaris en het laten voortbestaan van gelijke of gelijkwaardige secundaire arbeidsvoorwaarden vanaf 3 november 2003 totdat een volledige en gelijkwaardige implementatie heeft plaatsgevonden bij gedaagde sub 2, gestaafd met deugdelijke bewijsstukken van deze implementatie, op straffe van een door gedaagden hoofdelijk - des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd - aan eiser te betalen dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag dat gedaagden of een van hen in gebreke blijft aan het in deze te wijzen gebod te voldoen, met herstel van de arbeidsovereenkomst door gedaagde sub 1 en wat betreft de te betalen geldsbedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot de dag der algehele voldoening, subsidiair tot betaling door gedaagden hoofdelijk van een aan eiser in redelijkheid en billijkheid te bepalen vergoeding te betalen van € 103.641,53 bruto en voorts ten primaire en subsidiaire met veroordeling van gedaagden in de kosten waarin begrepen het nasalaris, berekend naar één punt van het liquidatietarief, zo gedaagden bij een veroordeling binnen acht dagen na sommatie niet hebben voldaan aan deze veroordeling.
Gedaagde sub 1, verder te noemen Rubber Resources, heeft tegen deze vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In het incident tot onbevoegdheid:
1. Gedaagde sub 2, de naamloze vennootschap naar Belgisch recht RE-TYRE N.V., gevestigd en kantoorhoudende te B-3920 Lommel aan de Maatheide nr 66, verder te noemen Re-Tyre, heeft bij incidentele conclusie gevorderd, dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren van de vordering kennis te nemen, met veroordeling van [Naam eiser in de hoofdzaak] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding.
Zij heeft daartoe gesteld, zakelijk weergegeven, dat de Nederlandse rechter in deze geen rechtsmacht heeft, zulks op grond van het bepaalde in de Verordening (EG) nr 44/2001 van de Raad van de Europese Unie.
2. [Naam eiser in de hoofdzaak] heeft daartegen aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter te Maastricht bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen op grond van een toerekenbare tekortkoming van Re-Tyre nu er sprake is van een geschil uit hoofde van arbeidsovereenkomst(en), die een zodanig verband met elkaar hebben, dat deze vragen om een gelijktijdige berechting, dat een afzonderlijke, niet gelijktijdige, berechting tot onverenigbare oordelen zal leiden, zoals het bestaan van een arbeidsovereenkomst bij beide gedaagden in de hoofdzaak of bij een van hen, al dan niet na herstel dienstverband, alsmede tegenstrijdige c.q. niet verenigbare loonbetalingen en (schade)vergoedingen, dat een en ander ook spoort met de strekking van de EG-verordening ter bescherming van de zwakkere partij en wel in casu [Naam eiser in de hoofdzaak] als werknemer.
3. De Verordening (EG) nr 44/2001 bepaalt in artikel 3, dat degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, slechts voor het gerecht van een andere lidstaat kunnen worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van genoemde verordening gegeven regels.
Nu het in het onderhavige geschil gaat om individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst is het in het bijzonder afdeling 5 van de verordening - welke de artikelen 18 tot en met 21 bestrijkt - met als titel : “Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst”, die antwoord moet geven op de vraag, of Re-Tyre, die is gevestigd op het grondgebied van de lidstaat België, kan worden gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Maastricht, zijnde een gerecht van de lidstaat Nederland.
Artikel 19 van de verordening bepaalt, dat de werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor de volgende gerechten kan worden opgeroepen:
a. voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, of
b. in een andere lidstaat:
- voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, of
- wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.
Tussen partijen staat als niet dan wel niet gemotiveerd weersproken, vast dat [Naam eiser in de hoofdzaak] reeds vanaf 1 januari 2001 werkzaamheden heeft verricht voor Re-Tyre en als zodanig werkzaam is geweest in de vestiging van Re-Tyre te Lommel in België, zulks doordat hij door Rubber Resources, voor wie hij sinds 2 september 1991 krachtens arbeidsovereenkomst werkzaam was, naar Re-Tyre - welke beide vennootschappen kennelijk onderdeel uitmaken van het “Vredestein-concern” - was gedetacheerd.
Eveneens staat tussen partijen vast, dat de arbeidsovereenkomst, die met op 25 juni 2002 verleende toestemming van de Raad van Bestuur van het CWI door opzegging zijdens Rubber Resources op 3 november 2003 is geëindigd.
Voorts staat tussen partijen vast, dat Re-Tyre aan [Naam eiser in de hoofdzaak] een op schrift gestelde arbeidsovereenkomst ter ondertekening heeft aangeboden, doch dat [Naam eiser in de hoofdzaak] de ondertekening daarvan heeft geweigerd, omdat de bij de onderhandelingen over het ontslag bij Rubber Resources, met aansluitende indiensttreding bij Re-Tyre, was overeengekomen dat de secundaire arbeidsvoorwaarden die voor [Naam eiser in de hoofdzaak] golden bij Rubber Resources - waaronder pensioen, nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidssuitkering, reiskosten e.d. - dezelfde, gelijkwaardig of op hetzelfde niveau zouden blijven bij Re-Tyre en dit niet was verwoord in het aan hem door Re-Tyre ter ondertekening aanboden arbeidscontract.
Tenslotte staat vast, dat het niet-ondertekenen heeft geleid tot het afbreken van de besprekingen tussen partijen, zulks op initiatief van Rubber Resources en Re-Tyre, hetgeen de huidige status quo heeft doen ontstaan: [Naam eiser in de hoofdzaak] is ontslagen bij Rubber Resources en niet aan het werk gegaan bij Re-Tyre. Aldus is [Naam eiser in de hoofdzaak] per 3 november 2003 zonder werk en zonder inkomen.
De onderhavige vordering is, naar de kantonrechter begrijpt, louter gestoeld op het volgende:
- primair: herstel van de dienstbetrekking bij Rubber Resources, zulks omdat het gegeven ontslag op de gronden genoemd in de inleidende dagvaarding kennelijk onredelijk is, met herstel van de detachering bij Re-Tyre totdat de secundaire arbeidsvoorwaarden, die voor [Naam eiser in de hoofdzaak] golden bij Rubber Resources, volledig zijn geïmplementeerd in het door Re-Tyre aan [Naam eiser in de hoofdzaak] aan te bieden arbeidscontract,
- subsidiair: een schadevergoeding van € 103.641,53 op grond van datzelfde kennelijk onredelijk ontslag.
Uit het vorenstaande blijkt niet, dat [Naam eiser in de hoofdzaak] voor Re-Tyre in Nederland werkzaamheden heeft verricht. Dit brengt mee, dat artikel 19 van de verordening niet toestaat, dat Re-Tyre voor de Nederlandse rechter - in het onderhavige geval de rechtbank te Maastricht - wordt opgeroepen.
Afdeling 9 van genoemde verordening, welke afdeling de artikelen 27 tot en met 30 bestrijkt, bespreekt de aanhangigheid en samenhang. Deze bepalingen zijn in het onderhavige geval niet van toepassing, omdat daarbij ervan wordt uitgegaan, dat voor de gerechten van verschillende lidstaten vorderingen tussen dezelfde partijen aanhangig zijn, dan wel samenhangende vorderingen aanhangig zijn, hetgeen echter in het onderhavige geval niet is gesteld of gebleken.
Deze bepalingen kunnen ook niet naar analogie toepasbaar worden verklaard, in die zin, dat de rechtbank te Maastricht in de zaak tegen Re-Tyre geacht moet worden rechtsmacht te hebben, omdat - zo daar al sprake van is - er tussen de vordering tegen Rubber Resources en de vordering tegen Re-Tyre een zo nauwe band bestaat, dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting. Indien de Raad van de Europese Unie een dergelijke regeling had gewenst, dan was deze ongetwijfeld - zoals bijvoorbeeld ook de regeling van artikel 6 van de verordening - in de verordening opgenomen geweest. Kennelijk heeft de Raad van de Europese Unie in artikel 28 van de verordening de toets, of de zaak verwezen moet worden naar de rechter van een andere lidstaat, willen laten bij de rechter van de plaats van vestiging.
Al het vorenstaande brengt mee, dat de rechtbank te Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht, onbevoegd is om van de vordering tegen Re-Tyre kennis te nemen.
[Naam eiser in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident in voege als hierna te vermelden.
In het incident tot onbevoegdheid:
Verklaart zich onbevoegd, om van de vordering tegen Re-Tyre kennis te nemen.
Veroordeelt [Naam eiser in de hoofdzaak] in de kosten van dit incident aan de zijde van Re-Tyre gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 325,00, zijnde het salaris voor de gemachtigde van Re-Tyre.
In de hoofdzaak (tegen Rubber Resources):
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 14 juli 2004 te 10.00 uur voor dupliek peremptoir.
Aldus gewezen door mr. A.A.H. VERHEEZEN, kantonrechter en uitgesproken ter openbare civiele te-rechtzitting van woensdag 23 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.