RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Zaaknummer : 65909 / HA ZA 01-469
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Duitsland ALLIANZ VERSICHERUNGS-AG,
gevestigd te Keulen (Duitsland),
eiseres in conventie, gedaagde in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. H.A.J. Stollenwerck;
[Naam gedaagde],
wonende te Vijlen, gemeente Vaals,
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. R.C.C.M. Nadaud.
1. Het verdere verloop van de procedure
In conventie en in reconventie:
Zoals beslist in de rolbeschikking van 31 maart 2004 – waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd – gaat de rechtbank thans over tot het wijzen van vonnis.
2. De verdere beoordeling
2.1 Bij tussenvonnis van 16 juli 2003, waarbij de rechtbank volhardt, werd [Gedaagde in conventie] toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat hij tijdens de bezitsverkrijging van de ten processe bedoelde auto te goeder trouw was.
2.2 De rechtbank is van oordeel dat [Gedaagde in conventie] niet geslaagd is in het leveren van het bewijs. Getuige [V.] heeft verklaard dat haar man, toen deze met de ten processe bedoelde auto had opgehaald, alle papieren, kopie deel I, II en III bij zich had. Zij is toen naar het postkantoor gegaan om de auto over te laten schrijven op haar naam. Zij weet echter niet meer op wiens naam de papieren stonden.
2.3 Uit de verklaring van [V.] volgt niet dat [Gedaagde in conventie] te goeder trouw was. Uit die verklaring blijkt immers niet dat zij of haar man de autopapieren (het kentekenbewijs en de kopie van deel III van het kentekenbewijs) heeft onderzocht met het oog op de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper. Het te leveren bewijs wordt ook niet geleverd door de verklaring van getuige [H.], omdat zij geen ter zake dienende verklaring heeft afgelegd. Ten slotte heeft getuige [K.] verklaard zich niet méér te kunnen herinneren dan hetgeen hij indertijd tegenover de politie heeft verklaard. Wat hij reeds tegenover de politie heeft verklaard over het cash geld krijgen in het café kan hij zich echter nog herinneren. Ook deze verklaring kan niet dienen tot het leveren van bewijs door [Gedaagde in conventie], omdat, zoals de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 juli 2003 onder 2.5 reeds heeft overwogen – waarnaar zij kortheidshalve verwijst – niet aannemelijk is dat [Gedaagde in conventie] de auto van getuige [K.] heeft gekocht, zodat diens verklaring niet relevant is in het kader van het door [Gedaagde in conventie] te leveren bewijs.
2.4 In zijn antwoordakte na het tussenvonnis van 16 juli 2003 heeft [Gedaagde in conventie] nog gesteld dat hij niet de dupe mag worden van de proceshouding van Allianz. Zoals overwogen in de hogergemelde rolbeschikking van 31 maart 2004 moet het procesrechtelijke bezwaar tegen de vermeerdering van eis worden verworpen. Ten gronde heeft [Gedaagde in conventie] ten aanzien van de omstreden gewijzigde eis aangevoerd dat hij Allianz herhaaldelijk – voor het eerst op 11 september 2002 – heeft verzocht haar medewerking te verlenen aan het afmelden van de litigieuze auto als gestolen auto. Allianz heeft dat volgens [Gedaagde in conventie] echter altijd geweigerd, zodat de auto al jaren stilstaat en hij de auto niet heeft kunnen verkopen en de opbrengst daarvan kunnen deponeren in afwachting van de uitkomst van deze procedure. Dat verweer snijdt echter geen hout. [Gedaagde in conventie] had immers ook met Allianz overeen kunnen komen dat hij de auto aan Allianz zou afstaan en dat in afwachting van de definitieve beslissing in de onderhavige zaak een bedrag in depot zou worden gestort ter waarde van de omstreden (thans primaire) vordering, zodat partijen vervolgens alleen nog zouden procederen over de vraag aan wie van partijen het depot toekomt. Dat [Gedaagde in conventie] een dergelijk aanbod zou hebben gedaan en dat dat zou zijn verworpen door Allianz is echter gesteld noch gebleken.
2.5 De rechtbank begrijpt dat de thans primaire eis tot betaling van een bedrag van fl. 14.817,-- geen voorwaardelijke meer is, in de zin dat deze slechts wordt ingesteld voor het geval [Gedaagde in conventie] de ten processe bedoelde auto niet meer kan restitueren aan Allianz, maar dat Allianz thans onvoorwaardelijk in plaats van afgifte van de auto, betaling van de waarde van de auto, te weten de schadepennin-gen die zij aan haar verzekerde heeft uitgekeerd, wenst. Die waarde wordt klaarblijkelijk – waartegen [Gedaagde in conventie] geen bezwaar heeft gemaakt – door Allianz gesteld op het bedrag dat zij als verzekeringspenningen aan haar verzekerde heeft uitgekeerd.
2.6 De aanvankelijk subsidiaire vordering tot betaling van een bedrag van fl. 14.817,-- werd door Allianz gebaseerd op de stelling dat, indien [Gedaagde in conventie] de auto niet meer zou kunnen teruggeven, hij aansprakelijk is voor de schade die Allianz lijdt, te weten het uitgekeerde schadebedrag van fl. 14.817,--.
2.6.1 Thans is echter onduidelijk wat de grondslag van de primaire vordering is. De wijziging van eis kan niet worden beschouwd als een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW, omdat Allianz subsidiair nog steeds de teruggave van de auto vordert.
2.6.2 Indien Allianz met de thans primaire vordering afstand zou willen doen van haar eigendomsrecht ten gunste van [Gedaagde in conventie] en in plaats daarvoor fl. 14.817,-- zou willen ontvangen van [Gedaagde in conventie], dan geldt het volgende. De wet kent in artikel 5:18 BW de mogelijkheid voor een eigenaar om afstand te doen van de eigendom van een zaak door het bezit daarvan prijs te geven met het oogmerk om zich van de eigendom te ontdoen. Die situatie doet zich in het onderhavige geval echter niet voor. Er is in het geval van artikel 5:18 BW immers sprake van een eenzijdige rechtshandeling. In het onderhavige geval zou Allianz dan afstand doen van haar eigendomsrecht ten gunste van [Gedaagde in conventie]. Dat kan echter alleen indien [Gedaagde in conventie] aan die eigendomsoverdracht zou willen meewerken. Anders zou [Gedaagde in conventie] de eigendom van de auto kunnen worden opgedrongen. De wet biedt immers niet de ruimte dat een eigenaar van een zaak die het bezit daarvan is kwijtgeraakt aan een bezitter van wie de eigenaar de zaak kan revindiceren, zonder medewerking van de bezitter afstand doet van zijn eigendomsrecht en in ruil daarvoor de eigendom overdraagt.
2.6.3 Indien Allianz het primair gevorderde bedrag van fl. 14.817,-- zou willen vorderen bij wijze van schadevergoeding, dan heeft zij onvoldoende onderbouwd waaruit die schadevergoedingsverplichting van [Gedaagde in conventie] voortvloeit. Ten overvloede wijst de rechtbank daarbij nog op het feit dat bij toewijzing van de primaire vordering de kwestie van de eigendom van de auto niet wordt geregeld en Allianz onveranderd eigenaar blijft van de auto.
2.7 De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering. Deze ligt voor toewijzing gereed, nu [Gedaagde in conventie] zich niet kan beroepen op de in artikel 3:86 BW geregelde bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van zijn rechtsvoorganger.
2.8 Al het vorenstaande brengt met zich dat de primaire vordering moet worden afgewezen en dat de subsidiaire vordering voor toewijzing gereed ligt, met dien verstande dat de eventueel per dag te verbeuren dwangsommen wordt verminderd en dat het totaal aan eventueel verbeurde dwangsommen wordt gemaximeerd als nader te melden in het dictum.
2.9 [Gedaagde in conventie] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding te dragen.
In voorwaardelijke reconventie:
2.10 Nu de voorwaarde waaronder de reconventionele eis is ingesteld, te weten dat de rechtbank de vordering tot afgifte van de auto zal toewijzen, is vervuld, komt de rechtbank thans toe aan de beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie.
2.11 In dat verband is het volgende van belang. Naar het oordeel van de rechtbank kan de reconventionele vordering niet zijn voortgesproten uit zaakwaarneming. Zaakwaarneming (artikel 6:198 BW) vereist immers dat [Gedaagde in conventie] zich als zaakwaarnemer willens en wetens en op redelijke grond zou hebben ingelaten met de behartiging van het belang van Allianz, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. In het onderhavige geval is daarvan echter geen sprake, nu niet aannemelijk is dat [Gedaagde in conventie] willens en wetens ten behoeve van de eigenaar de uitgaven ten aanzien van de auto heeft gedaan, doch veeleer dat [Gedaagde in conventie] enkel zijn eigen belang heeft nagestreefd. Op grond echter van het bepaalde in artikel 25 Rv dient de rechtbank ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. De door [Gedaagde in conventie] ingestelde reconventionele vordering ziet klaarblijkelijk op de vergoeding van door [Gedaagde in conventie] gemaakte kosten van onderhoud en reparaties, ten bedrage van fl. 2.500,-- per jaar, en de kosten van een keuring, ten bedrage van
fl. 336,50. Nu [Gedaagde in conventie] moet worden beschouwd als niet te goeder trouw zijnde, heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 3:121 lid 2 BW slechts recht op vergoeding van de kosten die hij ten behoeve van het goed heeft gemaakt, voorzover hij deze vergoeding van de rechthebbende kan vorderen op grond van het bepaalde omtrent ongerechtvaardigde verrijking.
2.12 Getoetst aan dat criterium komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De kosten van onderhoud en reparaties komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten houden immers verband met het feit dat [Gedaagde in conventie] de auto heeft gebruikt. Niet vast staat dat [Gedaagde in conventie] deze kosten ook zou hebben moeten maken als hij de auto niet zou hebben gebruikt en Allianz deze kosten, indien zij het bezit zou hebben gehad van de auto, ook zou hebben moeten maken. Ook de kosten van de keuring moeten worden afgewezen. De rechtbank merkt op dat de kosten zijn gemaakt op 9 en 11 april 2001 terwijl op het betalingsbewijs ook melding wordt gemaakt van import binnen de EU en een tenaamstelling. Uit de door [Gedaagde in conventie] overgelegde stukken blijkt derhalve onvoldoende dat deze kosten verband houden met een zogenaamde APK-keuring. Zouden deze kosten verband houden met de import van de auto naar Nederland, dan zijn dit geen kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de auto.
2.13 Al het vorenstaande brengt met zich dat de reconventionele vordering moet worden afgewezen.
2.14 [Gedaagde in conventie] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding te dragen.
veroordeelt [Gedaagde in conventie] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan Allianz als haar eigendom terug te geven de personenauto van het merk Mercedes-Benz, type 260 E, bouwjaar 1989, kleur zwart metallic met huidig Nederlands kenteken [XX-XX-XX] op verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag, tot een maximum van € 3.000,--, die [Gedaagde in conventie] in gebreke zal blijven aan deze veroordeling te voldoen;
veroordeelt [Gedaagde in conventie] in de kosten van de procedure aan de zijde van Allianz gevallen en tot op heden begroot op:
Kosten exploot € 64,07
Vast recht € 216,00
Getuigentaxe € 25,00
Salaris procureur € 1.489,50
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
In voorwaardelijke reconventie:
veroordeelt [Gedaagde in conventie] in de kosten van de procedure aan de zijde van Allianz gevallen en tot op heden begroot op:
Salaris procureur € 877,50
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Acker, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT