3. De beoordeling
3.1
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de man nog gesteld dat hij bij schrijven van 7 februari 2003 de vrouw heeft medegedeeld dat hij, zodra hij de officieel door de rechtbank vastgestelde alimentatie zou moeten gaan betalen, daarbovenop niet nog eens de vaste lasten van de vrouw zou blijven betalen, zoals hij die tot dan toe had betaald en overeenkomstig de daartoe in de voorlopige voorzieningenprocedure gemaakte afspraken zou blijven betalen tot 1 december 2002. Dit laatste evenwel met verrekening van € 1.800,--, verdeeld over 6 maanden à € 150,-- per maand, ter zake voor de vrouw betaalde woonlasten. Op grond hiervan is volgens de man over de periode van 1 juni 2002 tot 1 december 2002 de te betalen alimentatie vastgesteld op € 150,-- per maand per kind.
De man heeft verder nog aangevoerd dat de vrouw na 1 december 2002 heeft geaccepteerd dat hij de vaste lasten van de woning met de aan de vrouw te betalen alimentatie verrekende, omdat hij bijna een jaar lang geen reactie heeft gekregen op de verrekeningsoverzichten die hij aan de toenmalige advocaat van de vrouw heeft gezonden en zoals hij die summier aantekende op de betalingsopdrachten waarmee hij de alimentatie aan de vrouw overmaakte.
In september 2003 heeft de nieuwe advocaat van de vrouw hem laten weten dat de man nog achterstallige alimentatie diende te voldoen. De man heeft daarop andermaal een overzicht aan de vrouw doen toekomen ter zake de door de man voor de vrouw betaalde en verrekende lasten. De man heeft de vrouw medegedeeld dat hij een executiegeschil zou opstarten indien de vrouw met haar vermeende vordering naar de deurwaarder zou gaan om die te executeren. Dit heeft de (advocaat van de) vrouw kennelijk niet op andere gedachten kunnen brengen, nu deze ruim een half jaar later, op 28 juni 2004, executoriaal beslag heeft gelegd op zijn privé-bankrekening alsook op zijn zakelijke bankrekening.
Nu hij door deze beslagen privé alsook zakelijk volledig vleugellam is gemaakt en daardoor ook de verschuldigde alimentatie niet meer kan voldoen, acht hij de handelwijze van de vrouw onredelijk en onbillijk. Die handelwijze is volgens de man ook in strijd met de tussen partijen ter terechtzitting van 13 november 2002 gemaakte afspraken. Dit maakt dat het beslag als vexatoir moet worden beschouwd. Dit klemt zeer omdat het in de ogen van de man zonder meer voor de hand ligt dat de vrouw haar vaste lasten zelf dient te betalen.
3.2
De vrouw stelt daartegenover dat de man achterstallig is in het betalen van alimentatie. De achterstand bedraagt circa € 3.000,--. Dit komt omdat de man geen indexering betaalt en omdat de posten ter grootte van circa € 300,-- per maand onterecht met de (kinder)alimentatie verrekend zijn. Gezien het in de rechtsliteratuur en in de jurisprudentie ingenomen standpunt dat er ter zake kinderalimentatie geen verrekening kan plaatsvinden en de man niet is ingegaan op haar verzoek om de achterstallige alimentatie te voldoen, acht de vrouw het voor de hand liggen dat zij aan de hand van de verkregen titel tracht de haar toekomende alimentatie te innen. Dit temeer nu de man zonder haar toestemming te hebben gevraagd tot verrekening is over gegaan en hij bovendien posten verrekent, die in de verdeelprocedure van de boedelscheiding aan de orde moeten komen.
3.3
Uit hetgeen partijen over en weer ter terechtzitting te berde hebben gebracht en uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de man in elk geval vanaf 1 december 2002 tot en met september 2003 een groot aantal posten met de aan de vrouw te betalen alimentatie heeft verrekend. Uit de verrekenoverzichten is op te maken dat de man maandelijks over deze periode voor een bedrag van circa € 300,-- heeft verrekend met de te betalen alimentatiebedragen van € 600,-- per maand.
Indien hierna aangenomen zou moeten worden dat de man niet bevoegd zou zijn tot verrekening van de posten die hij heeft verrekend, zou dit betekenen dat de stelling van de vrouw dat de man ten bedrage van € 3.000,-- achterstallig is in betaling van de alimentatie in beginsel juist is.
3.4
Over het algemeen is de bevoegdheid tot verrekening gegeven ongeacht de aard van de schulden en het rechtsfeit waaruit zij zijn ontstaan. De rechtsliteratuur ter zake verrekening, als beschreven in de artikelen van afdeling 6.1.12 BW, gaat er evenwel vanuit dat er een aantal gevallen zijn waarbij vanwege de bijzondere aard van de schulden verrekening uitgesloten is. Aan de hand van het bepaalde in artikel 6:135 BW en analoog aan de strekking van HR 3 december 1999, NJ 2000,86 moet het er voor gehouden worden dat een schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening voor zover op die vordering van zijn wederpartij beslag niet geldig zou zijn, zoals ter zake een vordering tot levensonderhoud het geval is. Alimentatie-uitkeringen hebben volgens de rechtsliteratuur een bestemming die erop is gericht te voorzien in het levensonderhoud van iemand die niet in staat is dit zich zelf te verschaffen. Teneinde te voorkomen dat deze uitkeringen aan haar bestemming worden onttrokken, mogen zij niet in beslag worden genomen, en om dezelfde reden verklaart de wet hen onvatbaar voor verrekening.
Nu hierboven is vastgesteld dat de man een groot aantal posten heeft verrekend en hij voorts niet, althans niet genoegzaam heeft weersproken dat hij in elk geval tot een bedrag van € 3.000,-- aan te betalen alimentatie heeft verrekend en de man er verder niet in is geslaagd om de vrouw aan de hand van een bankgarantie zekerheid te verschaffen voor dit bedrag, is de voorzieningenrechter in het licht van dit alles van oordeel dat er geen gronden zijn voor opheffing van het executoriaal gelegde beslag op de genoemde bankrekeningen van de man.
3.5
De kosten van dit geding zullen, in aanmerking genomen dat partijen gewezen echtelieden zijn, gecompenseerd worden, zoals hierna zal worden aangegeven.