ECLI:NL:RBMAA:2004:AR2923

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1508 ALGEM
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.G.M. Jansberg
  • H. Fokke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsplicht voor docenten in relatie tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, staat de vraag centraal of de docenten die werkzaam zijn voor CCO Informatica Opleidingen BV in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding verkeren. Eiseres, CCO Informatica Opleidingen BV, heeft op 12 september 2000 een verzoek ingediend bij verweerder, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, om schriftelijke bevestiging dat de docenten niet in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding werkzaam zijn. Verweerder heeft echter op 2 april 2003 geconcludeerd dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, wat leidt tot verzekeringsplicht voor de Ziektewet (ZW), Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO).

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Eiseres verzorgt opleidingen in de informatica en maakt gebruik van docenten die de opleidingen geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezagsverhouding bestaat tussen eiseres en de docenten, wat een belangrijke voorwaarde is voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die aangeeft dat de elementen gezag, persoonlijke arbeidsverrichting en verplichting tot loondoorbetaling aanwezig moeten zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de docenten, gezien de aard van hun werkzaamheden en de organisatie van eiseres, terecht zijn aangemerkt als verplicht verzekerd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van verweerder in stand is gebleven. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er geen sprake is van een gezagsverhouding of dat de docenten niet verplicht zijn om de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. De rechtbank heeft de gronden van bezwaar van eiseres als herhaald en ingelast beschouwd, maar heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen slagen. De uitspraak is gedaan op 7 september 2004.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 03 / 1508 ALGEM
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
CCO Informatica Opleidingen BV te Heerlen, eiseres,
en
Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -Zeist-, gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 10 oktober 2003.
Kenmerk: BBK/BvD/ 2003.58288.
Behandeling ter zitting: 2 juli 2004.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 10 oktober 2003 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 15 april 2003 tegen een door verweerder genomen besluit van 2 april 2003 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit heeft op 17 oktober 2003 drs. J.C. de Zeeuw, namens eiseres beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 2 juli 2004. Eiseres heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de gemachtigde drs. J.C. de Zeeuw.
Verweerder heeft zich met bericht niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN.
Eiseres verzorgt opleidingen in de informatica. Voor deze werkzaamheden maakt eiseres gebruik van docenten. Deze docenten verzorgen de informatica opleidingen.
Op 12 september 2000 heeft gemachtigde van eiseres aan verweerder een brief verzonden waarin wordt verzocht om ter voorkoming van onduidelijkheden aan gemachtigde van eiseres schriftelijk te bevestigen dat de voor eiseres werkzame docenten niet in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding werkzaam zijn.
Verweerder heeft vervolgens bij brief van 7 december 2000 gereageerd. De buitendienst van verweerder zal de feitelijke omstandigheden van de arbeidsverhoudingen gaan onderzoeken. Alvorens te bepalen of het gehele onderzoek schriftelijk kan worden afgehandeld heeft verweerder enkele vragen opgesteld. Verweerder verzoekt eiseres deze vragen te laten beantwoorden door de voor eiseres werkzame docenten.
Blijkens het dossier is bij brief van 29 augustus 2002 aan de voor eiseres werkzame docenten gevraagd om in het kader van een onderzoek naar de verplichte verzekering voor de sociale verzekering enige gegevens te verstrekken. Verweerder heeft daartoe een vragenlijst bijgevoegd.
Uit gedingstuk B71.2 kan worden opgemaakt dat van de 65 aangeschreven docenten, 29 docenten een vragenlijst hebben ingevuld en ondertekend retour gestuurd.
Bij besluit van 2 april 2003 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat naar aanleiding van de verstrekte gegevens vast is komen te staan dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Daarom is er sprake van verzekeringsplicht voor de ZW, WW en de WAO. Ten aanzien van de verzekeringsplicht inzake de ZFW is verweerder van mening dat een dergelijke verzekeringsplicht aanwezig is als de totale inkomsten uit dienstbetrekking(en) en uitkering(en) bij elkaar opgeteld lager zijn dan het bedrag van de loongrens.
Als bijlage bij het besluit wordt de motivering van de beslissing toegevoegd. Naar de mening van verweerder is eiseres een op winst gerichte professionele organisatie die vanuit een strak organisatorisch en administratief kader opereert op de commerciële markt. Het verzorgen van opleidingen en cursussen is een van de kernactiviteiten van eiseres. Op grond van dit feit alleen al is het ontbreken van een gezagsverhouding niet wel denkbaar.
Verder is volgens verweerder gebleken is dat eiseres het cursusprogramma bepaalt conform de specificaties van de exameneisen van de Stichting EXIN, de lesboeken voorschrijft, het lesrooster opstelt en lesmateriaal aanlevert. Tevens is gebleken dat de docenten verplicht zijn tot het verrichten van de afgesproken werkzaamheden en zich daarbij aan de door eiseres gemaakte afspraken dienen te houden. Eiseres oefent op de kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden toezicht en controle uit en voert over de kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden gesprekken. De beoordeling van de docenten vindt plaats aan de hand van de studieresultaten van de cursisten, en via evaluatiegesprekken met de cursisten.
Tenslotte komen de klachten bij eiseres binnen en worden ook door eiseres behandeld. Indien de docenten niet goed functioneren wordt niet langer gebruik van hen gemaakt.
Op grond van bovenstaande is er naar de mening van verweerder sprake van een gezagsverhouding tussen eiseres en de docenten.
Tegen dit besluit wordt op 15 april 2003 bezwaar gemaakt. Namens eiseres wordt aangevoerd dat:
? De docenten niet in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding werkzaam zijn;
? Er is geen sprake van een gezagsverhouding;
? Bovendien zijn de docenten niet verplicht de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, zij mogen zich zonder toestemming van eiseres laten vervangen;
? Naar de mening van eiseres heeft verweerder in vergelijkbare situaties tot op heden ook geen verzekeringsplichtige verhouding met betrekking tot docenten aangenomen;
? Op grond van het gelijkheidsbeginsel dient een verzekeringsplicht en premieheffing achterwege te blijven.
Van de mogelijkheid om op bezwaar te worden gehoord wordt blijkens de gedingstukken geen gebruik gemaakt.
De gronden van bezwaar worden nader aangevuld bij brief van 4 september 2003. Namens eiseres wordt aangevoerd dat:
? Er geen sprake is van een dienstbetrekking; geen gezagsverhouding, geen verplichting arbeid persoonlijk te verrichten, geen sprake van loonbetalingen in de zin van artikel 3 van de WAO, ZW en WW;
? Strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur; in het bijzonder strijd met het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Bij het thans bestreden besluit van 10 oktober 2003 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt dat op grond van de beschikbare gegevens en de jurisprudentie van de Centrale Raad dienaangaande de conclusie kan worden getrokken dat de bij eiseres werkzame docenten terecht zijn aangemerkt als verplicht verzekerd. De overwegingen zoals vermeld in het primaire besluit van 2 april 2003 worden als herhaald en ingelast beschouwd.
Ten aanzien van de grief dat er sprake zou zijn van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft verweerder vastgesteld dat een dergelijke grief niet kan slagen nu eiseres niet heeft aangegeven om welke gelijke gevallen het zou gaan. Voorts is niet gebleken dat verweerder in het verleden uitlatingen heeft gedaan, op grond waarvan eiseres er op mocht vertrouwen dat de docenten niet zouden worden aangemerkt als verplicht verzekerd.
In beroep worden namens eiseres aangevoerd dat de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht verplichte verzekering voor de docenten heeft aangenomen omdat de werkzaamheden zijn verricht in een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 3 van de ZW, de WW en de WAO is er sprake van een werknemer indien(artikel 3, eerste lid):
“Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.”
Van een dienstbetrekking is sprake bij de navolgende kenmerken: de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden door de werknemer, de verplichting tot betaling van loon door de werkgever en de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
De Centrale Raad van Beroep heeft in tal van uitspraken de grenslijnen van de verzekeringsplicht van onderwijsgevende nader aangegeven. Blijkens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een grenslijn in een concreet geval moeilijk te trekken, omdat niet expliciet een arbeidsovereenkomst is aangegaan en partijen niet het oogmerk hebben gehad om een arbeidsovereenkomst aan te gaan (Centrale Raad van Beroep, 23 oktober 1997, 96/7800 ALGEM, RSV 1998/31). In dezelfde uitspraak oordeelt de Raad verder dat “het al dan niet expliciet aangaan van een arbeidsovereenkomst vormt echter geen feit van doorslaggevende betekenis, omdat uit het feitencomplex kan blijken dat de elementen gezag, persoonlijke arbeidsverrichting en verplichting tot loondoorbetaling, die vereist zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, aanwezig zijn”. Uit de jurisprudentie blijkt voorts dat de wijze van samenwerken kan leiden tot een indeling van typen organisaties en de daarin verrichte werkzaamheden. Enerzijds gaat het daarbij om de sociaal-culturele non-profit instellingen en anderzijds de –al dan niet door de overheid erkende– professionele instellingen, die opleiden tot tal van overheidswege of maatschappelijk erkende diploma’s die opereren op een commerciële markt en die binnen en strakke organisatie opleidingen verzorgen.
In het onderhavige geval kan eiseres, gezien de aard van de opleidingen, geschaard worden onder de tweede categorie, die van professionele instelling. Kijkend naar de concrete omstandigheden van het geval kan worden vastgesteld dat de docenten vrij waren om op een verzoek een opleidingstraject te geven in te gaan. De werkzaamheden worden telkens voor één opleidingstraject aangegaan. Blijkens het reglement voor docenten (gedingstuk B1.3) is de docent gehouden om:
? Verplicht zorg te dragen, dat hij de door hem aangenomen lesdata in zijn geheel gaat verzorgen;
? Verplicht zorg draagt dat de afspraken met eiseres correct door hem worden uitgevoerd;
? Bij ziekte zal de docent zelf voor vervanging zorgen c.q. regelt zelf alles om op een ander tijdstip de lessen te geven;
? Bij vervanging zal de declaratie van de opdrachtnemer c.q. docent aan eiseres plaats vinden;
? De opdrachtnemer c.q. docent is verantwoordelijk voor de afspraken en de declaratie met de vervangende docent;
? Indien uitvoering van bovenstaande niet gehandhaafd kan worden, dient de opdrachtnemer c.q. docent de opdracht aan eiseres terug te geven zodat eiseres de opdracht aan een derde kan geven.
Blijkens het door de Belastingdienst opgemaakte rapport (gedingstuk B 4.1 e.v.) hebben de docenten geen bemoeienis met:
? Opstellen van het lesrooster;
? De examencommissie schrijft het aantal lessen voor;
? Het lesmateriaal wordt samengesteld door eiseres. De literatuur ligt gezien het landelijk examen vast;
? Aanvang van de cursussen;
? Het al dan niet doorgaan van cursussen;
? Tussentijdse proefwerken/toetsen worden aangeleverd door de examencommissie.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat de mate van gezagsverhouding zodanig aanwezig is, dat in geval van de onderhavige relatie tussen eiseres en de docenten sprake is van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding zoals bedoeld in artikel 3 van de respectievelijk, de hier relevante sociale verzekeringswetten. De rechtbank sluit hierbij aan bij hetgeen de Centrale Raad hieromtrent in zijn eerdere uitspraken heeft overwogen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding eiseres te volgen, en kent dan ook geen doorslaggevende betekenis toe aan hetgeen de Hoge Raad in zijn uitspraak van 14 november 1997 omtrent een arbeidsovereenkomst heeft overwogen.
Ten aanzien van de grief dat er sprake zou zijn van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat een dergelijke grief niet kan slagen nu eiseres niet heeft aangegeven om welke gelijke gevallen het zou gaan. Voorts is niet gebleken dat verweerder in het verleden uitlatingen heeft gedaan op grond waarvan eiseres er op mocht vertrouwen dat de docenten niet zouden worden aangemerkt als verplicht verzekerd.
Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder het bezwaarschrift bij het thans bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard, zodat dit besluit in stand moet worden gelaten.
Nu dit besluit ook overigens niet voor vernietiging in aanmerking komt, dient het beroep voor ongegrond te worden gehouden.
Hetgeen door of namens eiseres is aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht.
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van mr. H. Fokke
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2004
door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. H. Fokke w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 8 september 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.