Reg.nrs.: AWB 04 / 1343 VEROR + AWB 04 / 1344 VEROR + AWB 04 / 1345 VEROR + AWB 04 / 1346 VEROR + AWB 04 / 1347 VEROR + AWB 04 / 1348 VEROR
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht inzake de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen:
1) [A] te Maastricht,
2) [B] te Maastricht,
3) [C] te Maastricht,
4) [D] te Maastricht,
5) [E] te Maastricht,
6) [F] te Maastricht,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht -Dienst Stadsontwikkeling & Grondzaken-, gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluiten: 5 mei 2004 en 12 juli 2004.
Kenmerk: SOG 04-0009S.
Behandeling ter zitting: 13 september 2004.
Bij besluiten van 5 mei 2004 – verzonden 11 mei 2004 – heeft verweerder een drietal sloopvergunningen verleend op grond van artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (verder te noemen: de Monumentenwet) ten behoeve van de sloop van het Entre-Deux complex aan de [A-straat] / [B-straat] te Maastricht.
Tegen dit besluit is door verzoekers sub 1, sub 4 en sub 6 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluiten van 12 juli 2004 heeft verweerder een drietal sloopvergunningen verleend op grond van hoofdstuk 8 van de bouwverordening voor het slopen van het hiervoor genoemde complex.
Tegen dit besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift doen indienen bij verweerder. Bij schrijven van 1 september 2004 hebben verzoekers zich tevens gewend tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank met het verzoek terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is AM Vastgoed BV te Gouda (aandeelhouder van één van de vergunninghouders), in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde verzoekers en aan de gemachtigde van de derde-belanghebbende gezonden. De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De tijdens de loop van het geding aan de dossiers toegevoegde stukken zijn aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank op 13 september 2004, alwaar namens verzoekers is verschenen mr. H.G.M.F. Rothkranz en mr. F.G.F.M. Tripels, advocaten te Maastricht. Verzoeker sub 1 is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevr. mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg, ing. G.L.M.F. Lemmens en ing. J.H.M. Wintraecken, ambtenaren der gemeente. Namens de derde-belanghebbende is verschenen mr. W.F. Slagmolen (bedrijfsjurist), H. Reniers (projectleider) en mevr. mr. B.M.J.H. Devilee (bedrijfsjuriste bij 3W-Vastgoed), bijgestaan door mevr. mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt, dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voor-lopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van verzoekers ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of verzoekers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
Blijkens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Uit het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoekers sub 1 en sub 6 thans niet meer gevestigd c.q. woonachtig zijn in de omgeving van de sloopwerkzaamheden. De huurovereenkomst met verzoeker sub 1 is beëindigd en het gehuurde (inclusief de berging) is inmiddels ontruimd. Met betrekking tot verzoeker sub 6 is de voorzieningenrechter gebleken dat deze verzoeker zijn woning ondertussen heeft verkocht en niet meer woonachtig is in Maastricht. Ook in hetgeen door de gemachtigden van verzoekers dienaangaande is aangevoerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding gelegen om te kunnen spreken van rechtstreeks betrokken belang van verzoekers sub 1 en sub 6 bij de onderhavige bestreden besluiten.
Nu deze verzoekers onvoldoende belang hebben bij de verzochte voorlopige voorziening, dienen hun verzoeken niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de overige verzoekers, die woonachtig zijn in de directe omgeving van het Entre-Deux complex, wel als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Gelet op de omstandigheid dat de vergunninghouders voornemens zijn op korte termijn een aanvang te (doen) maken met de sloopwerkzaamheden, acht de voorzieningenrechter voorts ook de onverwijlde spoed in genoegzame mate aangetoond.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter bij verzoekster sub 5 (ten aanzien van de sloopvergunningen op grond van de Monumentenwet) en aan de zijde van verzoekers sub 2 tot en met sub 5 (voor wat betreft de sloopvergunningen op grond van hoofdstuk 8 van de bouwverordening) een spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat zij zonder enig nadeel de beslissingen op bezwaar kunnen afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of de bestreden besluiten in een eventuele hoofdzaak zouden kunnen worden gehandhaafd.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
? ten aanzien van de sloopvergunningen op grond van de Monumentenwet
Op 21 januari 2004 heeft de gemeente Maastricht bij verweerder een sloopvergunning als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet aangevraagd voor de eerste en tweede verdieping van het Entre-Deux complex gelegen op het perceel [A-straat] 3 – 5, kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie A, nr. 7214, nrs. 5, 6.
Op 22 januari 2004 en 27 februari 2004 heeft Entre Deux Maastricht BV (waarvan de aandeelhouders zijn: AM Vastgoed BV voornoemd en 3W-Vastgoed) eveneens een sloopvergunning als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet aangevraagd voor de verdiepingen –1, 0, 3, 4 en de dakopbouw van het Entre-Deux complex op het perceel [A-straat] 3 – 5, kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie A, nr. 7214, nr. 1, 2, 3, 4, 7 respectievelijk een bouwwerk op het perceel [B-straat] 6 A –D / [C-straat], kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie A, nr. 7216, 1 – 5.
De gemeente Maastricht en Entre Deux Maastricht BV hebben een dergelijke sloopvergunning aangevraagd, aangezien het te slopen Entre-Deux complex is gelegen binnen een beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet.
Voornoemde verzoeken om sloopvergunning zijn voor advies voorgelegd aan de welstands- en monumentencommissie. Deze commissie heeft op 2 maart 2004 en 13 april 2004 positieve adviezen uitgebracht.
Vervolgens heeft verweerder op 5 mei 2004 – verzonden 11 mei 2004 - de drie verzochte sloopvergunningen afgegeven, zoals vermeld in rubriek I. Verweerder is van mening dat door het slopen van het Entre-Deux complex het beschermd stadsgezicht niet zal worden aangetast.
Uit de voorhanden zijnde gedingstukken is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoekers sub 2, sub 3, sub 4 en sub 5 geen bezwaarschrift hebben ingediend bij verweerder tegen voornoemde besluiten.
Gelet op de inhoud van het hiervoor weergegeven eerste lid van artikel 8:81 moet er in het onderhavige geval bezwaar aanhangig zijn (het beginsel van connexiteit), wil er een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen. Nu dit niet het geval is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening van verzoekers sub 2 tot en met sub 5 ten aanzien van de sloopvergunningen op grond van de Monumentenwet alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
? ten aanzien van de sloopvergunningen op grond van de bouwverordening
Op 21 januari 2004 heeft de gemeente Maastricht aan verweerder verzocht om sloopvergunning als bedoeld in hoofdstuk 8 van de bouwverordening voor het slopen van de verdiepingen 1 en 2 van het Entre-Deux complex gelegen op het perceel [A-straat] 3 – 5, kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie A, nr. 7214, nrs. 5, 6.
Op 22 januari 2004 en 27 februari 2004 heeft Entre Deux Maastricht BV ook een sloopvergunning op grond van de bouwverordening aangevraagd voor de verdiepingen –1, 0, 3, 4 en de dakopbouw van het Entre-Deux complex op het hiervoor genoemde perceel respectievelijk een bouwwerk op het perceel [B-straat] 6 A –D / [C-straat], kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie A, nr. 7216, 1 – 5.
Verweerder heeft hierop de drie thans bestreden besluiten van 12 juli 2003 genomen, zoals vermeld in rubriek I. Verweerder heeft aan deze sloopvergunningen voorwaarden verbonden.
Verzoekers sub 2 tot en met sub 5 hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar is aangevoerd dat de sloop leidt tot onevenredige aantasting van de belangen van verzoekers, waarmee onvoldoende rekening is gehouden.
In artikel 8.1.1, eerste lid, van de bouwverordening is bepaald dat het verboden is bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
In het derde lid van voornoemd artikel is aangegeven welke voorwaarden aan een sloopvergunning verbonden kunnen worden.
In artikel 8.1.4, tweede lid, van de bouwverordening – voorzover hier van belang – staat dat de beslissing aangehouden moet worden indien nog een vergunning nodig is krachtens 37 van de Monumentenwet en op deze aanvraag nog niet is beslist.
Nu vergunning op grond van bovenstaande bepaling nodig en verleend is, ziet de voorzieningenrechter geen grond aanwezig om de beslissing op basis van deze bepaling aan te houden.
Artikel 8.1.6 van de bouwverordening bevat de gronden op basis waarvan verweerder de aanvraag moet weigeren. Een sloopvergunning moet worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
Niet is gebleken dat één van de in artikel 8.1.6, eerste lid, van de bouwverordening genoemde gronden zich voordoet. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder gehouden was de sloopvergunningen te verlenen. Voor een afweging van belangen is geen ruimte. Het door verzoeker sub 3 in dit verband gedane beroep op het bestaan van een erfdienstbaarheid kan dan ook niet slagen.
Ten aanzien van de grief van de gemachtigden van verzoekers dat zij zich niet goed op de zitting hebben kunnen voorbereiden, omdat zij het sloopveiligheidsplan eerst enkele uren voor de aanvang van de zitting hebben ontvangen, overweegt de voorzieningenrechter dat tijdens de zitting is besloten deze stukken (wegens te late indiening) bij de beoordeling buiten beschouwing te laten. Een en ander betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoekers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad.
De voorzieningenrechter merkt nog op – zij het in dit verband ten overvloede – dat in het geval verzoekers sub 2 tot en met sub 5 menen dat vergunninghouders zich niet houden aan de voorschriften van de sloopvergunningen op grond van de bouwverordening, het op de weg van deze verzoekers ligt om verweerder te vragen hiertegen handhavend op te treden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de sloopvergunningen op grond van de bouwverordening in de bodemprocedures niet in stand zullen blijven. De gevraagde voorzieningen van verzoekers sub 2 tot en met sub 5 dienen derhalve te worden afgewezen.
Op grond van artikel 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
? ten aanzien van de drie sloopvergunningen op grond van de Monumentenwet
verklaart de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
? ten aanzien van de drie sloopvergunningen op grond van de bouwverordening
- verklaart de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening van verzoekers sub 1 en sub 6 niet-ontvankelijk;
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening van verzoekers sub 2 tot en met sub 5 af.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2004 door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. D. Laeven w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 20 september 2004
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.