De redengeving van de op te leggen maatregel
Het voormelde rapport van drs. A.F.J.M. Zwegers houdt voorts in, dat:
“De betrokkene is een verstandelijk zeer beperkte jongen. Er wordt voldaan aan de diagnostische criteria van lichte zwakzinnigheid. (….) De betrokkene volgt (….) onderwijs dat goed is afgestemd op zijn verstandelijke beperkingen. Daarbuiten, in zijn woonomgeving, zal hij echter veelvuldig met die beperkingen worden geconfronteerd en zal hij het gevoel hebben dat hij niet kan voldoen aan de eisen die aan hem gesteld worden. Binnen de directe omgeving van het gezin zal de betrokkene vermoedelijk nog wel kunnen rekenen op veiligheid, begrip en tolerantie, hoewel hij ten aanzien daarvan ook de boosheid van zijn ouders benadrukt. In betrokkene’s beleving is die boosheid voor een belangrijk deel te herleiden tot de vijandigheid waarmee het gezin wordt benaderd. Ook de betrokkene zelf lijkt het contact met de wereld buiten het gezin vooral als vijandig te ervaren. Hij anticipeert daarop, is angstig en voelt zich onveilig. Uiteraard wordt dit door betrokkene’s verstandelijke beperkingen versterkt. (….) Daarnaast is het denkbaar dat de betrokkene door zijn verstandelijke beperkingen wordt buitengesloten, geminacht of misbruikt. In elk geval zal eenieder zich kunnen voorstellen dat de interactie met een omgeving, die geen rekening houdt met zijn verstandelijke handicap, bij de betrokkene frustratie en boosheid oproept. Overigens komt het ook in de beschermende schoolsituatie voor dat de betrokkene agressief wordt en bedreigingen uit. (….) Het is opmerkelijk dat de betrokkene die boosheid benoemt, maar geenszins de oorsprong daarvan lijkt te kennen. (….)
Wanneer de betrokkene omtrent het ten laste gelegde verklaart, ontstaat de indruk dat hij zijn motieven tot handelen deels verzwijgt en ook deels in een sociaal wenselijke richting heeft bijgesteld. (….). Ook geeft de betrokkene geen antwoord op de vraag met welke bedoeling hij het meisje meenam, terwijl men (….) welhaast moet uitgaan van een seksueel motief. De betrokkene verklaarde meermaals dat hij boos was toen hij het meisje meenam. Het is goed mogelijk dat hij de herkomst van de boosheid die in hem was, niet kende en dat het gedrag dat daaruit voortkwam in eerste instantie dan ook nog ongericht was, dat wil zeggen: noch voor hemzelf, noch voor anderen herkenbaar als agressie. Het meenemen van het meisje is vermoedelijk aanvankelijk in betrokkene’s beleving doelloos geweest, terwijl hij zijn boosheid wel bewust registreerde. Waarschijnlijk werd vervolgens ook de seksuele prikkeling bewust geregistreerd en in handelen omgezet. Maar daarbij ontstaat dan een vermenging met agressie. (….)
Ook zonder dat de psychodynamiek ten aanzien van het ten laste gelegde volkomen helder is, mag aangenomen worden dat betrokkene’s gevoelens van onvolwaardigheid worden opgebouwd door interactie met zijn omstandigheden die eisen aan hem stellen waaraan hij, door zijn verstandelijke handicap, niet kan voldoen. Tevens is aan te nemen dat dit leidt tot accumulatie van boosheid. Op enig moment ontstaat er dan ontlading van woede. Dat moment zal bepaald worden door de mate van boosheid die is opgebouwd en door de aanwezigheid van prikkels die een explosie kunnen uitlokken. (….)
Het spreekt voor zich dat dergelijke ontladingen van opgebouwde woede gevaarlijk kunnen zijn, met name in situaties waarin de betrokkene niet fysiek begrensd kan worden.
Er is sprake van een gedragsstoornis en van een verstandelijke handicap (...). Betrokkene’s gebrekkige ontwikkeling gaat gepaard met een beperkt normbesef, een gebrekkig motief om impulsen te beheersen en verstoring bij de interpretatie van de realiteit. (....) Vermoed wordt dat seksuele prikkeling ten tijde van het ten laste gelegde als “trigger” fungeerde. (...)
De vermenging van sexualiteit en geweld vormt in algemene zin, vanuit welke psychodyna-mische achtergrond dan ook, een buitengewoon risicovol scenario voor toekomstig delictge-drag, zeker in ongekanaliseerde vorm zoals bij de betrokkene. Er is bij betrokkene ook agressief gedrag te voorzien los van seksuele prikkeling. Zolang het dagelijkse leven leidt tot opstapeling van woede, kan men explosieve ontladingen van agressie verwachten. (....)
Om gevaarlijk gedrag te voorkomen zal de betrokkene langdurig moeten verblijven in een omgeving die is afgestemd op zijn verstandelijke handicap (….) en waar hij zich volwaardig en veilig kan voelen. (….). Gelet op het gevaar zal de bedoelde situatie, zeker in aanvang, voldoende beveiliging moeten bieden. (….).
Indien het tenlastegelegde wordt bewezen adviseert rapporteur, gelet op het recidivegevaar, de beperkte mogelijkheden om dat gevaar buiten een beveiligde omgeving af te wenden en het belang voor betrokkene’s verdere ontwikkeling, om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. Betrokkene zou bij voorkeur geplaatst moeten worden in een inrichting voor zwakzinnigen die voldoende mogelijkheden tot beveiliging biedt.”