ECLI:NL:RBMAA:2004:AR3578

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
168583
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.H. Verheezen
  • C.M.N. Menten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden en anciënniteitsbeginsel

In deze zaak heeft verzoekster, een werkgever, de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met verweerder, een werknemer, te ontbinden wegens gewichtige redenen. De verzoekster stelde dat er sprake was van een verandering in omstandigheden die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst billijk maakte, met name door bedrijfseconomische redenen. De verzoekster had eerder een reorganisatie doorgevoerd, maar deze had niet geleid tot de noodzakelijke kostenbesparingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) om toestemming had gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, maar deze toestemming was geweigerd. De verzoekster heeft vervolgens een verzoek tot ontbinding ingediend, waarbij zij aanvoerde dat de afdeling logistiek moest worden gereduceerd van 14 naar 9 medewerkers, en dat verweerder, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, niet multifunctioneel inzetbaar was.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hij heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod van toepassing was en dat de verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat de aanpassing van het personeelsbestand noodzakelijk was voor de continuïteit van de afdeling. De kantonrechter heeft het anciënniteitsbeginsel in overweging genomen, maar geconcludeerd dat in dit specifieke geval van dit beginsel kon worden afgeweken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de omstandigheden zodanig waren dat de arbeidsovereenkomst met verweerder ontbonden diende te worden, en heeft de ontbinding per 1 oktober 2004 uitgesproken. Tevens is er een vergoeding toegekend aan verweerder, die in drie termijnen diende te worden betaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
rep.nr. 1857/2004
zaaknr. 168583
beschikking d.d. 28 september 2004
Gezien het op 16 augustus 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen van
[naam verzoekster],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde mr. J. Kalisvaart, advocaat en procureur te Arnhem,
strekkende tot ontbinding van de tussen haar als werkgeefster en
[naam verweerder],
wonende te [woonplaats] aan de [adres], verweerder,
gemachtigde mr. R.E. de Vries, medewerker FNV Bondgenoten te Weert,
als werknemer bestaande arbeidsovereenkomst, wegens gewichtige redenen.
Gezien het op 15 september 2004 ingekomen verweerschrift met bijlagen.
Partijen zijn gehoord ter mondelinge behandeling van 23 september 2004. Voor verzoekster zijn tevens verschenen [verzoek(st)er ], vertegenwoordiger aandeelhouders, [verzoek(st)er], algemeen directeur, [verzoek(st)er], personeelsfunctionaris, en [verzoek(st)er], hoofd logistiek.
Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard heeft de griffier schriftelijk aantekening gehouden, waarvan de inhoud, evenals voornoemde stukken als ingelast geldt.
I. VASTSTAANDE FEITEN:
Verweerder, 44 jaar, is met ingang van 11 januari 1978 bij (de rechtsvoorgangster van) verzoekster in dienst als thans logistiek medewerker E. Verweerders loon bedraagt € 1.863,24 bruto per maand, te vermeerderen met 8 % vakantiebijslag.
Op 23 april 2004 heeft verzoekster de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) te [woonplaats] verzocht haar toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op te zeggen. De CWI heeft bij besluit van 30 juni 2004 de gevraagde toestemming om op te zeggen onthouden.
II. MOTIVERING VAN DE BESLISSING:
1.
Verzoekster heeft de kantonrechter verzocht haar arbeidsovereenkomst met verweerder te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve met ingang van 1 januari 2005 dient te eindigen.
Verzoekster heeft allereerst ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat de door haar in 2001 doorgevoerde reorganisatie en alle daaropvolgende kostenbesparende maatregelen onvoldoende zijn geweest om de teruglopende omzetten van de afgelopen jaren op te vangen, hetgeen in 2003 heeft geresulteerd in een negatief netto resultaat van 3,6 miljoen euro. Een verdere herstructurering binnen haar bedrijf is dan ook noodzakelijk. Het personeelsbestand dient hierdoor te worden gereduceerd met 90 tot 203 fte’s.
Verzoekster heeft voorts gesteld dat als gevolg van gereduceerde verkoopvolumes en een gewijzigde, efficiëntere werkwijze het aantal logistiek medewerkers E dient te worden gereduceerd van 14 naar 9 medewerkers. Hierbij is van belang dat het bereiken van de noodzakelijke efficiëntere werkwijze alleen mogelijk is indien alle overblijvende logistiek medewerkers E multifunctioneel inzetbaar zijn en zij het volledige scala aan werkzaamheden, zoals vermeld in de functieomschrijving, kunnen vervullen.
Verzoeksters hoofd logistiek, [naam], tevens leidinggevende van verweerder, heeft ter terechtzitting van 23 september 2004 opgemerkt dat er op de afdeling logistiek van maandag tot en met vrijdag thans op de dinsdagen en woensdagen sprake is van pieken in de drukte. Er is dan veel tilwerk, in tegenstelling tot andere dagen waarop met name zogenoemde pickslips dienen te worden uitgezet. Het werkrooster (waaronder het draaien van ploegendiensten) heeft [verzoekster hoofd logistiek] dan ook moeten aanpassen, teneinde te voorkomen dat in een team van 9 medewerkers steeds dezelfde werknemers met zwaar tilwerk zouden worden belast. [verzoekster hoofd logistiek] is bij de werkplanning op het probleem gestuit dat 4 van de 9 logistiek medewerkers E vanwege lichamelijke beperkingen niet volledig inzetbaar zijn. Dit laatste geldt ook voor de inzetbaarheid van verweerder. Verweerder is reeds sedert langere tijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en de verwachting is dat hij in het kader van een WAO-keuring voor 75% zal worden afgekeurd. Verweerder zal hij op de kleinere afdeling logistiek echter alle taken als logistiek medewerker E moeten gaan verrichten, waarbij geen rekening kan worden gehouden met zijn lichamelijke beperkingen.
In het belang van de continuïteit van de afdeling logistiek heeft verzoekster, onder verwijzing naar artikel 4:2, vijfde lid, van het Ontslagbesluit, gesteld dat haar arbeidsovereenkomst met verweerder - die niet multifunctioneel inzetbaar is - dient te worden beëindigd.
2.
Verweerder heeft onder verwijzing naar het besluit van de CWI van 30 juni 2004 tegen toewijzing van onderhavig verzoek gemotiveerd verweer gevoerd. Niettemin is door hem de reden zoals hiervoor door verzoekster is gesteld erkend.
3.
Vaststaat dat het verzoek van 16 augustus 2004 geen verband houdt met enig opzegverbod.
Blijkens artikel 4:2, eerste lid, van het Ontslagbesluit worden bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden
– waarvan in het onderhavige geval sprake is – per categorie uitwisselbare functies de werknemers met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht. Dit beginsel wordt in de rechtspraktijk betiteld als het “anciënniteitsbeginsel”.
Alhoewel dit artikelonderdeel zich niet richt tot de kantonrechter bij het nemen van een beslissing op een verzoek als het onderhavige, te weten ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, is dit beginsel in het Nederlandse arbeidsrecht verworden tot een hoofdbeginsel bij elke vorm van beëindiging van een arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
Uitzondering op een dergelijk hoofdbeginsel is dan ook slechts toegelaten in zeer bijzondere omstandigheden.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van zodanige omstandigheden, nu er weliswaar geen omstandigheden zijn als bedoeld in het Ontslagbesluit genoemde artikelonderdeel 4:2, vijfde lid, doch kennelijk wel sprake is van een ook aan artikelonderdeel 4:2, vijfde lid, van het Ontslagbesluit ten grondslag liggende situatie, waarbij bij strikte toepassing van het anciënniteitsbeginsel de categorie functies, waartoe verweerder gerekend moet worden – zeg maar de afdeling, waarbinnen gesnoeid moet worden – in haar taakstelling geheel wordt gefrustreerd.
Immers, het betreft een afdeling, waar thans veertien personen werkzaam zijn. Uit bedrijfseconomische overwegingen dienen vijf personen af te vloeien. Vier van die personen, onder wie verweerder, hebben bij de uitoefening van de hun opgedragen werkzaamheden om medische redenen beperkingen. Thans wordt dit produktiviteitsverlies uitgesmeerd over de negen niet medisch beperkte personen en gelukt het aldus de afdeling om de verlangde productie te behalen. Strikte toepassing van het anciënniteitsbeginsel zou ertoe kunnen leiden, dat – na sanering van de afdeling door het laten afvloeien van vijf personen – vijf niet beperkte personen het produktieverlies van vier medisch beperkte personen moet opvangen. Verzoekster heeft voldoende aannemelijk gemaakt, dat dit een volstrekt onhaalbare kaart is en dat negen niet beperkte personen de verlangde produktie wel kunnen realiseren. Het vorenstaande betekent niet, dat bij een reorganisatie de medisch beperkte werknemers steeds het veld moeten ruimen, maar een verhouding van 4 : 5 leidt wel tot het hier aanwezige bijzondere situatie.
De kantonrechter is gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een verandering in omstandigheden die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te leiden. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat verweerder in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt van de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook met ingang van 1 oktober 2004 ontbinden.
4.
Verzoekster is bereid als vergoeding ten behoeve van verweerder te voldoen drie bruto maandsalarissen (fictieve opzegtermijn), te vermeerderen met € 10.000,- bruto, alsmede te vermeerderen met een vergoeding ingevolge haar sociaal plan, als vermeld in hoofdstuk 6 daarvan. Verzoekster wenst deze vergoeding in drie termijn te voldoen.
De kantonrechter is van oordeel dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, en mede gelet op het feit dat van het anciënniteitsbeginsel is afgeweken, de door verzoekster aangeboden vergoeding dient te worden aangemerkt als een redelijke vergoeding, zodat hij overeenkomstig dat aanbod een vergoeding aan verweerder zal toekennen. Nu verzoekster zich tot betaling van de toe te kennen vergoe-ding bereid heeft verklaard kan aanstonds een eindbeslissing worden gegeven.
De kantonrechter acht ten slotte termen aanwezig de proceskosten te compenseren, en wel aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
III. BESLISSING:
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2004.
Kent aan verweerder een ten laste van verzoekster komende vergoeding toe van totaal
€ 22.086,90 bruto.
Veroordeelt verzoekster – voorzover nodig – tot betaling van die vergoeding aan verweerder in drie termijnen: uiterlijk op 1 november 2004, 1 december 2004 en 1 januari 2005.
Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.H. Verheezen, kantonrechter te Maastricht, op 28 september 2004, en door deze en mr. C.M.N. Menten, griffier, getekend.