ECLI:NL:RBMAA:2004:AR8132

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/008045-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 december 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten in strijd met de Opiumwet. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk bereiden, verkopen en vervoeren van verdovende middelen zoals MDA, MDMA, amfetamine en cocaïne, evenals deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, met uitzondering van de feiten die zich in België zouden hebben afgespeeld, waarvoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank achtte het niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een gestructureerde organisatie, maar vond wel voldoende bewijs voor de andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de hoeveelheid verdovende middelen en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak van drugshandel en de bescherming van de samenleving tegen de gevaren van harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/008045-04, 03/060849-04
Datum uitspraak: 23 december 2004
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 en 25 november 2004 en 9 december 2004 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Brabant Noord, Leuvense Poort te 's-Hertogenbosch.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd (03/060849-04)
dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2001 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende magnesiumstearaat en/of
- hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende zoutzuur en/of
- hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende lactose en/of
- hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende coffeïne, en/of
in elk geval grondstoffen en/of chemicaliën
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2001 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, althans in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft deelgenomen aan het handelsverkeer zonder Onze Minister onverwijld in kennis te stellen dat geregistreerde stoffen die in de handel zullen worden gebracht of vervaardigd of voor de in-, uit-, of doorvoer zijn bestemd, misbruikt kunnen of zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2001 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland en/of in Belgïe en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 6770 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een appel en/of
- 1330 tabletten voorzien van een inslag voorstellende drie cirkeltjes en/of
- 24.600 tabletten voorzien van een inslag voorstellende het Versace-logo en/of
- 800 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een ruit en/of
- 4050 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een hartje en/of
- 1350 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een ruit en/of
- 480 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een euro-teken en/of
- 8 gram amfetamine en/of
- 1 gram cocaïne en/of
- 22 gram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelheid(en) van een materiaal
bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA), amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA), amfetamine en cocaïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op of omstreeks 20 april 2004 in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 10,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk een hoeveelheid hennep vervoerd of doen vervoeren met bestemming Duitsland;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2001 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (meermalen) (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of aanwezig hebben van middelen of een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en II;
Aan de verdachte is voorts ten laste gelegd 03/060849-04 dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2004 tot en met 11 mei 2004 in de gemeente Maastricht meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [H.] en/of [I.] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van 735,10 euro, in elk geval een bedrag aan geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte zich met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid voorgedaan als rechtmatige kaarthouder van een Eurocard/Mastercard met het nummer [x], waardoor het [H.] en/of [I.] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 februari 2004 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een Eurocard/Mastercard met het nummer [x] heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde Eurocard/Mastercard wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde geconcludeerd tot de nietigheid van de dagvaarding, stellende, zakelijk weergegeven, dat de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is om daarop een behoorlijke verdediging te kunnen voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder 2 ten laste gelegde met de opgave van het tijdvak waarbinnen, de plaats waar en welke verdovende middelen het betreft, mede gezien het zakendossier, voldoende bepaald.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook het onder 5 ten laste gelegde voldoende duidelijk, nu de aard van de misdrijven waarop de organisatie volgens de steller van de tenlastelegging voldoende duidelijk is aangegeven, en bezien in samenhang met de inhoud van het onderliggende dossier. De tenlastelegging voldoet daarmee aan de daaraan bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter zake het enkel voorhanden hebben of zelfs afleveren in België.
De rechtbank is, mede gelet op het bepaalde in artikel 13, derde lid, van de Opiumwet, van oordeel dat het openbaar ministerie in beginsel ontvankelijk is ten aanzien van de tenlastegelegde feiten voor zover de feiten in Nederland en buiten Nederland, te weten in België, zijn gepleegd.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van het onder feit 1 primair genoemde magnesiumstearaat (zaak 1) en zoutzuur (zaak 2) overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het zoutzuur waarop het onder 1 primair tenlastegelegde ziet, is niet komen vast te staan dat het zoutzuur in Nederland terecht is gekomen, dan wel dat het zoutzuur is afgeleverd aan producenten waarvan de verdachte wist of moest vermoeden dat de productie mede bestemd was om binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen.
Ook ten aanzien van het magnesiumstearaat (zaak 1) is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte deze grondstof in Nederland voorhanden heeft gehad dan wel dat de verdachte wist of moest vermoeden dat deze bestemd was voor de productie gericht op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen.
Gelet op het bovenstaande, bestaat geen rechtsmacht ten aanzien van het handelen in België inzake de zaken 1 en 2 van feit 1. Het openbaar ministerie is in zoverre niet-ontvankelijk.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair in de zaak met parketnummer 03/060849-04 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5 in de zaak met parketnummer 03/008045-04:
Voor een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat personen binnen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband handelen, alsmede dat dit handelen volgens gemeenschappelijke regels met het oog op een gemeenschappelijke doelstelling plaatsvindt. In dit geval wordt aan deze vereisten niet voldaan.
Weliswaar bevat het dossier aanwijzingen voor bepaalde vaste patronen, zoals het aanleveren van grondstoffen ten behoeve van de productie van xtc-pillen, maar van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband kan niet worden gesproken.
Ook de diverse telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij een verhullende taal wordt gebezigd waar het verdovende middelen betreft, kunnen niet leiden tot een bewezenverklaring van het deelnemen aan een criminele organisatie.
Bedoelde leveringen van grondstoffen en (telefonische) contacten tussen de verdachte en zijn medeverdachten zijn naar het oordeel van de rechtbank te weinig concreet en specifiek om op grond daarvan tot het bewijs van een dergelijke organisatie te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03/008045-04 onder 1 primair, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 03/060849-04 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA en MDMA en N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende magnesiumstearaat of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende lactose of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende coffeïne
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd was tot het plegen van die feiten;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht en/of in Belgïe meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of cocaïne, zijnde MDA en MDMA en N-ethyl MDA (=MDEA) en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 6770 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een appel en
- 1330 tabletten voorzien van een inslag voorstellende drie cirkeltjes en
- 24.600 tabletten voorzien van een inslag voorstellende het Versace-logo en
- 800 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een ruit en
- 4050 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een hartje en
- 1350 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een ruit en
- 480 tabletten voorzien van een inslag voorstellende een euro-teken, zijnde telkens
hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en
alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 8 gram amfetamine en
- 1 gram cocaïne en
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 22 gram cocaïne,
zijnde MDMA, amfetamine en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 20 april 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 10,5 kilogram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk een hoeveelheid hennep vervoerd of doen vervoeren met bestemming Duitsland;
(03/060849-04) subsidiair:
hij in de periode van 25 februari 2004 tot en met 25 mei 2004 in de gemeente Maastricht een Eurocard/Mastercard met het nummer [x] heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van voornoemde Eurocard/Mastercard wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 03/008045-04 en in de zaak met parketnummer 03/060849-04 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs:
Ten aanzien van de onder feit 1 tenlastegelegde coffeïne
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte onder meer coffeïne voorhanden heeft gehad waarvan de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat die bestemd was tot het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank merkt in dit verband op dat het een feit van algemene bekendheid is dat coffeïne kan worden gebruikt voor de versnijding van onder meer amfetamine.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastgelegde: betrouwbaarheid getuigen [H.] en [P.]
Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaring van de getuige [H.] onbetrouwbaar is en niet bruikbaar is voor het bewijs. De raadsman heeft daartoe gesteld dat [H.] onder meer heeft verklaard dat zij van [O.] gehoord heeft dat hij zijn cocaïne kreeg van [K.], hetgeen [O.] herhaaldelijk betwist. Over de cocaïne kan zij niets inhoudelijks verklaren, terwijl zij ook verklaart dat zij dacht te hebben opgevangen dat [O.] van Cor de cocaïne op voorhand zou krijgen. Ook is het naar de visie van de verdediging opvallend dat de getuige [H.] niets kan verklaren over het verhaal van [A.], terwijl uit de telefoongesprekken de conclusie kan worden getrokken dat [O.] hier wel met [H.] over gesproken heeft.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
[O.] heeft verklaard samen met [H.] cocaïne verkocht te hebben. Tevens is uit de telefoongesprekken de dato 20 maart 2004 (pagina 1761) gebleken dat [O.] getracht heeft in contact te komen met [K.] in verband met ‘tien hele’, waarvan [O.] zelf verklaard heeft dat hij met ‘tien hele’ tien gram cocaïne doelde (pagina 1762). In dit licht bezien is de verklaring van de getuige [H.], inhoudende dat [O.] zijn cocaïne van [K.] betrok, niet ongeloofwaardig.
Dat de getuige [H.] ter terechtzitting van 25 november 2004 een meinedige verklaring heeft afgelegd, doet hier niet aan af.
De raadsman heeft voorts betoogd dat ook de verklaring van de getuige [P.] onbetrouwbaar is, nu zij ter terechtzitting heeft aangegeven dat haar geheugen slecht was en is en dat zij tijdens haar verklaring bij de politie veel zaken door elkaar heeft gehaald, meer in het bijzonder met betrekking tot de periode.
De rechtbank stelt voorop dat de getuige [P.] zowel bij de politie als ter terechtzitting op 23 november 2004 uitvoerige verklaringen heeft afgelegd. Ter terechtzitting is de getuige [P.] weliswaar op enkele punten teruggekomen op haar eerdere verklaringen maar zij is consistent geweest in haar verklaring, inhoudende dat zij ook in 2003/2004 xtc-pillen van de verdachte heeft gekregen.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde
De verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat hoeveelheid aangetroffen xtc-pillen niet klopt, aangezien er in de visie van de verdachte, kort samengevat, een fout is gemaakt bij het wegen van de xtc-pillen. Hij heeft daartoe gesteld dat enerzijds een zakje niet meer dan 1000 pillen kan bevatten en dat er anderzijds voor de berekening van het aantal pillen een monster is genomen van de lichtere pillen - en niet van de zwaarder wegende pillen - en dat als gevolg daarvan uiteindelijk een te hoog aantal pillen is vastgesteld.
De rechtbank stelt voorop dat zij uitgaat van een correcte weging zoals gerelateerd in het proces-verbaal van ‘methodiek vaststellen aantal inbeslaggenomen tabletten’ en het aanvullend proces-verbaal daarop. Blijkens het aanvullend proces-verbaal is elke verpakking apart gewogen en heeft de betrokken verbalisant zich allereerst ervan vergewist dat alle tabletten, welke zich in de gewogen verpakking bevonden, optisch van dezelfde kleur en grootte waren en dat alle tabletten voorzien waren van dezelfde inslag. Vervolgens heeft de verbalisant uit elke verpakking 10 tabletten genomen en het totale gewicht van de gewogen verpakking gedeeld door het gewicht van de 10 tabletten. Aan de hand van deze methode is de hoeveelheid aangetroffen pillen vastgesteld. Met deze methode is het niet mogelijk een rekenfout te maken zoals verdachte heeft betoogd.
Ook is niet aannemelijk geworden het door de verdachte gestelde dat er niet meer dan 1000 pillen zaten in een verpakking.
Ter terechtzitting heeft de verdediging voorts aangevoerd dat zij diverse malen heeft verzocht om een nieuwe vaststelling van het aantal pillen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat, alhoewel de verdediging dit verzoek tijdig - het eerste verzoek dateert van 7 juni 2004 - heeft ingediend, de xtc-pillen op 27 juli 2004 zijn vernietigd.
Nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest een contra-expertise uit te voeren, is de verdediging in haar belangen geschaad.
De rechtbank vindt hierin aanleiding om hiermee rekening te houden in de strafmaat in dier voege dat zij daarbij zal uitgaan van de door de verdachte aangegeven hoeveelheid tabletten.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 primair (03/008045-04):
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen of stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Feit 2 (03/008045-04):
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3 (03/008045-04):
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4 (03/008045-04):
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
subsidiair (03/060849-04):
opzetheling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten in de zaak met parketnummer 03/008045-04 onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 en ter zake van het primaire feit in de zaak met parketnummer 03/060849-04 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft primair vrijspraak van het onder feit 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03/008045-04 en van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03/060849-04 bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit bij bewezenverklaring de straf te matigen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte een grote hoeveelheid xtc-pillen voorhanden heeft gehad;
- de omstandigheid dat de verdachte de gepleegde feiten gedurende een lange periode heeft gepleegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds meermalen terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk voorzover het betreft de zaken 1 en 2 van feit 1;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 03/008045-04 en het in de zaak met parketnummer 03/060849-04 subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 03/008045-04 en in de zaak met parketnummer 03/060849-04 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. A.M.A. Eijck en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2004.