ECLI:NL:RBMAA:2004:AS5666

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03 / 1707 WAO
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 8 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WAO-uitkering aanvroeg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemerverzekeringen. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen een besluit van 22 oktober 2003, waarin haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 25-35%. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere zitting op 18 november 2004, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, en verweerder vertegenwoordigd werd door mw. R.G. Willems-Cremers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening hebben gehouden met de medische beperkingen van eiseres, die lijdt aan migraine, rug- en nekklachten, en psychische problemen. De rechtbank oordeelt dat de vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% niet kan worden gehandhaafd, omdat de bezwaararbeidsdeskundige niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom eiseres in staat zou zijn om de geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit moet worden genomen, waarbij de rechtbank ook de kosten van rechtsbijstand heeft toegewezen aan eiseres.

De rechtbank benadrukt dat voor het recht op een WAO-uitkering het verlies aan verdienvermogen ten minste 15% moet bedragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet kan dragen, en heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, en heeft de kosten van de procedure vastgesteld op € 966,00.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 03 / 1707 WAO
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemerverzekeringen (Heerlen),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 22 oktober 2003
Kenmerk: 16704320 086325978
Behandeling ter zitting: 18 november 2004
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 22 oktober 2003 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 14 augustus 2003 tegen een door verweerder genomen besluit van 11 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 december 2003 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mw. mr. W.E. Schoufs, advocaat te Maastricht.
Bij brief van 30 december 2003 zijn de nadere gronden waarop het beroep berust bij de rechtbank ingediend.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Middels de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 23 augustus 2004 heeft verweerder vervolgens een reactie gegeven op een vraagstelling van deze rechtbank.
Met de brief van 10 september 2004 is namens eiseres voorts nog een brief van behandelend psychiater dr. A.M.A. Groot van 6 september 2004 met bijlagen overgelegd waarop door verweerder met de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 14 september 2004 een reactie is gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 20 september 2004, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder is eveneens ter zitting verschenen en heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. R.G. Willems-Cremers.
Het onderzoek ter zitting is geschorst waarna de rechtbank verweerder met een schrijven van 22 september 2004 in de gelegenheid heeft gesteld om nader te reageren op hetgeen tijdens de zitting van 20 september 2004 namens eiseres naar voren is gebracht. Met de brief van 6 oktober 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts deze nadere reactie gegeven. Met de brief van 10 november 2004 heeft verweerder middels een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts zijn standpunt nogmaals (spontaan) nader toegelicht.
Ingevolge artikel 8:64 van de Awb is een nadere zitting gehouden op 18 november 2004.
Tijdens deze zitting zijn eiseres en haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mw. Willems voornoemd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
De feiten
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster ([functie]) bij [werkgever] te [plaats]. Eiseres heeft zich met ingang van 1 mei 2002 ziek gemeld in verband met migraine en overspannenheid. Daarnaast ondervindt eiseres sedert enkele jaren nek- en rugklachten. In het kader van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van haar aanvraag voor een WAO-uitkering is eiseres op 23 juni 2003 opgeroepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts J. Schrijen heeft op basis van een onderzoek van eiseres vastgesteld dat er sprake is van klachten die de functionele mogelijkheden van eiseres beperken. De mogelijkheden van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML). Eiseres is beperkt ten aanzien van bepaalde aspecten van het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid en dynamische handelingen en statische houdingen. Een urenbeperking acht de verzekeringsarts niet geïndiceerd.
De verzekeringsarts heeft, naast een eigen lichamelijk onderzoek, nog informatie ingewonnen bij de behandelend psycholoog van eiseres, drs. J.A.M. Glinka.
De arbeidsdeskundige R. Hanssen heeft in zijn rapportage van 8 juli 2003 aangegeven dat er met inachtneming van de vastgestelde mogelijkheden nog voldoende functies voor eiseres beschikbaar zijn. Gelet op het maatmaninkomen enerzijds en de resterende verdiencapaciteit anderzijds is het loonverlies vast te stellen op 31,53%. Dit resulteert in indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%.
Bij besluit van 11 juli 2003 heeft verweerder aan eiseres een uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
Tegen dit besluit is door eiseres op 14 augustus 2003 bezwaar aangetekend. Door eiseres wordt aangevoerd dat haar werkgever –meer in het bijzonder het Sociaal Medisch Team- haar psychisch kapot heeft gemaakt. Eiseres heeft altijd goed gefunctioneerd en stond bekend als zeer collegiaal en klantvriendelijk. Zij was voor veel collega’s tevens een aanspreekpunt voor het bespreken van zowel zakelijke als privé-problemen. Ineens wordt ze nu beperkt geacht in de samenwerking met collegae, leidinggevenden en in het omgaan met conflicten. Bovendien staan er ten aanzien van het ontstane arbeidsconflict een aantal onjuistheden in het rapport van de arbeidsdeskundige. Aangegeven wordt nog dat ze in behandeling is bij psychiater dr. A.M.A. Groot.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op 13 oktober 2003 op het bezwaarschrift te worden gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt, dat zich bij de gedingstukken bevindt.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts P. Kerbusch in de rapportage van 13 oktober 2003 aangegeven dat naar haar mening de primaire verzekeringsarts met alle klachten van eiseres rekening heeft gehouden. Ten aanzien van de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid) heeft ze echter een en ander toegevoegd. Zij heeft aangegeven dat eiseres zich gedurende verminderde tijd intensief kan concentreren. Daarnaast is zij aangewezen op werk zonder te veel storingen en onderbrekingen en dient ze geen werk te verrichten waarbij veel eigen initiatief wordt gevraagd. In verband met een gestoorde agressieregulatie is werk waarin veelvuldig en direct klantencontact vereist is, af te raden. Werk waarbij eiseres gedurende langere tijd (meer dan één uur) zou moeten autorijden is eveneens af te raden. Eiseres is aangewezen op enigszins nek- en rugsparend werk. Deze wijzigingen zijn opgenomen in de FML van 13 oktober 2003. De bezwaarverzekeringsarts heeft haar mening mede gebaseerd op de informatie van de behandelend psychiater dr. A.M.A. Groot van 15 september 2003.
De bezwaararbeidsdeskundige mr. J.J. van der Naald heeft in zijn rapportage van 14 oktober 2003 vastgesteld dat een aantal van de geduide functies, gezien de door de bezwaarverzekeringsarts aangebrachte wijzigingen in de FML, toch minder geschikt zijn. Uitgaande van de resterende functies kan het verlies aan verdiencapaciteit van eiseres volgens de bezwaararbeidsdeskundige worden vastgesteld op 32,78% zodat de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35% gehandhaafd kan blijven.
Het besluit
Bij het thans bestreden besluit van 22 oktober 2003 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag verweerders opvatting dat, ondanks de door bezwaarverzekeringsarts geïnitieerde wijziging van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd en de daarop gevolgde wijziging van de oorspronkelijke arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, de vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% gehandhaafd kan blijven.
Het beroep
In beroep is namens eiseres aangevoerd - kort gezegd - dat eiseres medisch meer beperkt is dan verweerder aanneemt. Als gevolg van haar nekklachten, rugklachten, alsmede psychische klachten is eiseres niet in staat om de geduide functies te vervullen. Bij de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies doen zich overschrijdingen van de belastbaarheid van eiseres voor, met name ten aanzien van de door de bezwaarverzekeringsarts toegevoegde aspecten, zodat deze functies als ongeschikt voor eiseres dienen te worden beschouwd. Het onderzoek tijdens de bezwaarschriftprocedure is dan ook niet volledig geweest waardoor zowel het zorgvuldigheidsbeginsel als het motiveringsbeginsel is geschonden. Tenslotte heeft verweerder ten onrechte nagelaten om medisch relevante informatie omtrent haar psychische klachten in te winnen bij haar behandelend psychiater, dr. Groot.
Het verweer
Het beroepschrift heeft verweerder, blijkens het verweerschrift, geen aanleiding gegeven een ander standpunt in te nemen. Ter toelichting wordt verwezen naar een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 20 januari 2004 en een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 januari 2004 waarin een nadere uitleg wordt gegeven van de beperkt geachte aspecten van het functioneren in arbeid en aan de hand van deze uitleg tevens wordt gemotiveerd waarom het verrichten van de geduide functies voor eiseres mogelijk is.
Met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 23 augustus 2004 is voorts een reactie gegeven op een vraagstelling van deze rechtbank van 27 juli 2004 betreffende de geschiktheid van eiseres voor een van de geduide functies en een nadere uitleg van het begrip “rechtstreeks klantencontact” voor welk aspect eiseres blijkens de FML beperkt wordt geacht.
Op 10 september 2004 is namens eiseres nog een brief van behandelend psychiater dr. A.M.A. Groot van 6 september 2004 overgelegd met als bijlagen de reeds eerder overgelegde brief van dr. Groot van 15 september 2003 en een rapport betreffende de resultaten van een psychologisch onderzoek verricht op 9 juni 2004 en 15 juni 2004. Namens verweerder is op deze informatie vervolgens gereageerd middels de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 14 september 2004.
Met de brief van 6 oktober 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts op verzoek van de rechtbank een aantal aspecten van haar beoordeling nader toegelicht. Met de brief van 10 november 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts haar standpunt nog eens (spontaan) nader toegelicht.
De beoordeling
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. Centraal staat de vraag of verweerder de medische beperkingen van eiseres op een juiste wijze in kaart heeft gebracht en eiseres op basis van die beperkingen terecht in staat heeft geacht de geduide functies te verrichten zodat per 30 april 2003 tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35% kan worden geconcludeerd. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat eerst dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO indien de belanghebbende, kort gezegd, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen wat gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Bedoelde personen worden in de praktijk aangeduid met het begrip "maatman".
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wetgeving, en zo ja in welke mate, zijn dus in het bijzonder de volgende factoren van belang:
-of de betrokkene medische beperkingen heeft;
-of en in hoeverre betrokkene als gevolg daarvan buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Voorts dient in het oog te worden gehouden dat voorwaarde voor het recht op uitkering is dat het verlies aan verdienvermogen in vergelijking met de maatman ten minste 15% bedraagt voor de WAO.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het begrip “belastbaarheid” is daarbij vervangen door “functionele mogelijkheden”. Deze mogelijkheden worden weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank stelt, evenals de Centrale Raad van Beroep, voorop dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAO, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (vgl. Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO).
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraken van 9 november 2004 ten aanzien van het CBBS overwogen dat er sprake is van een aantal in het oog springende onvolkomenheden (zie Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO) die in beginsel in de weg kunnen staan “aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit met behulp van het CBBS in een concreet geval”. Dit betekent dat zolang het CBBS met betrekking tot de onvolkomenheden ongewijzigd wordt gelaten, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende schattingsbesluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige uitgangspunten.
Uiterlijk bij het besluit op bezwaar dient de betreffende schatting te zijn voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, bijvoorbeeld neergelegd in de aan dat besluit ten grondslag te leggen rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en/of bezwaararbeidsdeskundige, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting berust.
Indien het UWV het besluit in de loop van de procedure bij de rechtbank alsnog voorziet van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering dan dient het bestreden besluit in beginsel vernietigd te worden, en kan er aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
Op grond van de zich in het dossier bevindende medische stukken waaronder de informatie uit de behandelende sector, kan worden vastgesteld dat ten aanzien van eiseres medische beperkingen c.q. functionele mogelijkheden gelden, zoals weergegeven in de FML van 13 oktober 2003. De rechtbank ziet geen, althans onvoldoende aanknopingspunten om die medische gegevens voor onjuist te houden. Van belang hierbij acht de rechtbank dat in de FML beperkingen worden aangebracht ten aanzien van de verscheidene aspecten van het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeidssituaties waardoor rekening wordt gehouden met eiseres’ verminderde psychische belastbaarheid. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met eiseres’ nek- en rugklachten door ten aanzien van bepaalde dynamische handelingen en statische houdingen beperkingen aan te brengen. Met het medicijngebruik van eiseres wordt naar het oordeel ook in voldoende mate rekening gehouden doordat in de FML is opgenomen dat eiseres slechts kortdurend kan autorijden. Terecht is naar het oordeel van de rechtbank namens verweerder tijdens de zitting van 20 september 2004 opgemerkt dat blijkens het afschrift van de bijsluiters van de medicatie, als bijlage bij de ter zitting overgelegde pleitnota overgelegd, de betreffende medicatie eerst op 30 augustus 2004 is verstrekt, derhalve ruim na de datum in geding. Van het gebruik van deze medicatie door eiseres vanaf een eerdere datum is de rechtbank niet gebleken, terwijl met de overige door eiseres gebruikte medicatie, zoals gezegd, naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening is gehouden.
Ook acht de rechtbank geen reden aanwezig om tot het oordeel te komen dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiseres in aanmerking zou hebben genomen. De rechtbank overweegt daartoe dat de bezwaarverzekeringsarts de beschikking heeft gehad over de informatie van de psycholoog van eiseres, drs. Glinka en de psychiater van eiseres, dr. Groot. Naar het oordeel van de rechtbank had de bezwaarverzekeringsarts de beschikking over ruim voldoende relevante medische informatie zodat ook op dit punt de medische benadering de toets van de zorgvuldigheid kan doorstaan. De rechtbank kan het standpunt van eiseres, inhoudende dat verweerder nadere informatie bij de behandelend psychiater had dienen in te winnen teneinde zijn nadere diagnose te kunnen vernemen, niet onderschrijven nu er naar het oordeel van de rechtbank geen reden is om aan te nemen dat het medisch onderzoek zonder deze informatie zodanig onvolledig is geweest dat de besluitvorming niet voldoet aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Van belang hierbij is dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts uitgebreid heeft gerapporteerd inzake zijn/ haar eigen bevindingen, en niet is gebleken dat de behandelend specialist een afwijkende mening had inzake de medische beperkingen van eiseres. Met de door dr. Groot in zijn meest recente informatie van 6 september 2004, bestaande uit de weergave van de resultaten van een psychologisch onderzoek verricht in juni 2004, genoemde verminderde concentratie is immers rekening gehouden in de FML. Voor het overige ziet ook dr. Groot geen aanleiding om serieuze problemen rondom het cognitief functioneren te veronderstellen. Met de door de psychiater beschreven ernstige depressie is naar het oordeel van de rechtbank evenzeer rekening gehouden door in de FML beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren op te nemen. Tenslotte merkt de rechtbank op dat zij zich in beginsel kan vinden in de opmerking van gemachtigde van eiseres zoals gemaakt tijdens de zitting van 20 september 2004 met betrekking tot de schijnbare discrepantie tussen hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 20 januari 2004 opmerkt ten aanzien van de door de psychiater gestelde diagnose op as II en hetgeen zij hierover opmerkt in de rapportage van 14 september 2004. Nu de op as II gestelde diagnose volgens dr. Groot echter voortkomt uit een meer in de persoon gelegen beperkte angsttolerantie kunnen de hartkloppingen, trillerigheid en gespannen spieren worden verklaard met behulp van bepaalde karaktertrekken en eigenaardigheiden van eiseres. Deze karaktertrekken en eigenaardigheden kunnen als zodanig niet als ziekte of gebrek in de zin van de WAO dienen te worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts dan ook terecht in haar schrijven van 6 oktober 2004 gesteld dat de door de psychiater op as II gestelde diagnose slechts in beperkte mate bij het vaststellen van de mogelijkheden en beperkingen dient te worden meegenomen.
Verweerders arbeidskundige benadering kan de rechtbank echter niet omschrijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten eerste onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom eiseres als arbeidsongeschikt voor haar maatmanfunctie dient te worden aangemerkt, doch arbeidsgeschikt voor de functie van administratief medewerker afhandelingen, met name de binnen deze sbc-code voorkomende functie van medewerker mutatieverwerking. Blijkens de functiebeschrijving van laatstgenoemde functie dient de betrokken medewerker bepaalde uitgewerkte informatie binnen de gestelde termijn zowel kwalitatief als kwantitatief aan te leveren teneinde verdere bewerking mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert dit dat de betrokkene in staat moet zijn om doelmatig te werken. Blijkens gedingstuk 27.3 acht de arbeidsdeskundige eiseres echter niet in staat tot het verrichten van haar eigen maatmanfunctie in verband met het in die functie voorkomende belastende aspect van doelmatig werken. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders motivering dienaangaande dat eiseres, achteraf bezien, wellicht toch als arbeidsgeschikt voor de maatmanfunctie had dienen te worden aangemerkt, in dit verband onvoldoende.
Wat de functie van administratief medewerker afhandelingen betreft, is er namens eiseres bovendien op gewezen dat het bij het verrichten van deze functie vereist is om aandachtig en selectief informatie op basis van procedures en vormvoorschriften te lezen. Aangegeven is dat deze functie voor 35% uit controlerende werkzaamheden bestaat en voor 55% uit mutaties verwerken. Nu eiseres blijkens de FML tot intensieve concentratie gedurende maximaal een half uur achter elkaar in staat is, meent eiseres dat ze niet in staat is tot het verrichten van deze functie. In de ogen van eiseres betekent de functiebelasting in deze functie namelijk dat zij zich zeker gedurende gemiddeld meer dan één uur intensief zal moeten concentreren. Namens verweerder is in dit verband aangegeven dat eiseres in staat dient te worden geacht deze functie te verrichten mits er voldoende recuperatiemogelijkheden in deze functie bestaan. Nu uit de functieomschrijving niet blijkt van recuperatiemogelijkheden en namens verweerder is nagelaten om deze recuperatiemogelijkheden nader te omschrijven, mede in relatie tot het aantal beschikbare vacatures, acht de rechtbank ook om deze reden onvoldoende aannemelijk dat eiseres in staat is deze functie te verrichten.
Daarnaast kan de rechtbank verweerder, net als eiseres, niet volgen in zijn stelling dat eiseres in staat moet worden geacht om de geduide functies te verrichten omdat de werkgever in deze functies geen substantiële schade loopt als het klantencontact bij tijden minder verloopt. De rechtbank stelt vast dat eiseres blijkens de FML is aangewezen op functies waarbij weinig of geen rechtstreeks contact met klanten voorkomt in verband met haar klachten vanwege cognitieve stoornissen en haar opvliegendheid. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom de werkgevers in de geduide functies geen substantiële schade zouden lopen als het klantencontact niet goed verloopt. Zoals namens eiseres tijdens de zitting van 18 november 2004 werd opgemerkt, is, ook naar het oordeel van de rechtbank, het klantencontact met name bij de functie secretaresse, typiste van groot belang. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de functie medewerker afsprakenbureau binnen deze sbc-code blijkens de functiebeschrijving bijvoorbeeld voor 45% van de werktijd bestaat uit het te woord staan van klanten aan de balie en voor 45% uit het telefonisch klanten te woord staan. Naar het oordeel van de rechtbank valt evenmin in te zien dat werkgevers geen substantiële schade lopen wanneer het contact met patiënten minder goed verloopt in de functies waarbij veelvuldig patiëntencontact voorkomt. Nu in elk van de geduide functies in meer of mindere mate klantencontact dan wel patiëntencontact voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot dit aspect onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat eiseres in staat is de geduide, en met name de hier specifiek genoemde, functies te verrichten.
Voorts is namens eiseres gewezen op de in de functie statistisch medewerker voorkomende deadlines in gegevensverwerking. Namens eiseres is erop gewezen dat zij blijkens de FML is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of produktiepieken. De rechtbank stelt vast dat de bezwaararbeidsdeskundige er blijkens zijn rapportage vanuit gaat dat van een functie als deze minder druk uitgaat dan van deadlines in industriële processen. Met eiseres is de rechtbank echter van oordeel dat dit onderscheid in druk tengevolge van deadlines of produktiepieken in de FML niet wordt gemaakt en derhalve niet houdbaar is als motivering van de passendheid van deze functie. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts er in dit verband op gewezen dat incidentele produktiepieken binnen de belastbaarheid van eiseres vallen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de functiebeschrijving van deze functie niet dat de deadlines slechts incidenteel voorkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van dit aspect onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat eiseres in staat zou zijn om de functie van statistisch medewerker te verrichten.
Ten aanzien van de functie productiemedewerker industrie is er namens eiseres voorts op gewezen dat voor het uitoefenen van deze functie een goed geheugen voor een print lay-out vereist is, terwijl eiseres blijkens de FML beperkt is ten aanzien van het aspect herinneren. Nu namens verweerder is nagelaten de passendheid van deze functie, ondanks deze, in elk geval schijnbare overschrijding van de belastbaarheid, toch als passend voor eiseres is aan te merken, is de rechtbank met eiseres van oordeel dat ook de passendheid van deze functie onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Met eiseres is de rechtbank tenslotte van oordeel dat de redenering van de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van de passendheid van de functie samensteller metaalwaren, zoals weergegeven in gedingstuk 23.11, niet kan worden gevolgd nu de bezwaararbeidsdeskundige er in zijn redenering vanuit gaat dat “ongeveer 60 graden buigen” minder dan 60 graden betreft, terwijl “ongeveer 60 graden” naar het oordeel van de rechtbank ook méér dan 60 graden kan betekenen. Dat deze functie binnen de belastbaarheid van eiseres blijft, is naar het oordeel van de rechtbank derhalve evenmin gebleken.
Nu de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit dit besluit niet kan dragen, concludeert de rechtbank dat verweerder eiseres ten onrechte in staat heeft geacht de geduide functies te verrichten en zodoende ten onrechte aan eiseres met ingang van 30 april 2003 een WAO-uitkering heeft toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
Onder vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb verklaart de rechtbank het beroep van eiseres dan ook gegrond. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van bestreden besluit in stand te laten.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake drie punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 3 x € 322,-- x 1 = € 966,--.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,00 wordt vergoed door verweerder;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 966,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door verweerder aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mw. mr. M. Muris als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2004 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. M. Muris w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 8 december 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.