ECLI:NL:RBMAA:2004:AZ9201

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 januari 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136329 CV EXPL 03-1815
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.P.G. Houterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetaling tijdens ziekte en interpretatie van de CAO Beroepsgoederenvervoer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, ging het om een geschil tussen een werknemer, een internationaal vrachtwagenchauffeur, en zijn werkgever over de loondoorbetaling tijdens ziekte. De werknemer was op 14 januari 2002 arbeidsongeschikt geworden en ontving sindsdien een gedeeltelijke WAO-uitkering. De werkgever was op basis van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) voor het Beroepsgoederenvervoer verplicht om het salaris van de werknemer gedurende het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid volledig door te betalen. Het geschil ontstond over de interpretatie van artikel 12 van de CAO, dat betrekking heeft op de berekening van het loon tijdens ziekte.

De werknemer stelde dat bij de berekening van het salaris rekening moest worden gehouden met overuren, ook voor de perioden waarin hij niet had gewerkt door ziekte of verlof. Dit zou resulteren in een hoger gemiddeld aantal overuren en dus een hoger salaris. De werkgever daarentegen betoogde dat alleen het gemiddelde aantal overuren over het gehele jaar voorafgaand aan de ziekteperiode in aanmerking genomen moest worden, zonder rekening te houden met de daadwerkelijk gewerkte dagen.

De kantonrechter oordeelde dat de interpretatie van de werknemer correct was en dat de werkgever ten onrechte een andere berekeningswijze had toegepast. De rechter wees de vordering van de werknemer toe en matigde de wettelijke verhoging tot € 793,28, waardoor het totaalbedrag dat de werkgever aan de werknemer moest betalen op € 6.250,00 bruto kwam. De vorderingen van de werkgever in reconventie werden afgewezen, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis werd uitgesproken op 28 januari 2004, waarbij de kantonrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. De zaak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van CAO-bepalingen en de verplichtingen van werkgevers bij loondoorbetaling tijdens ziekte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
rolno: 1815/03
zaakno: 136329
typ: MB
coll:
Vonnis d.d. 28 januari 2004
inzake:
[Naam werknemer], wonende te [woonplaats werknemer],
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. J.M.A. van Dijk (DAS Rechtsbijstand) te Leusden;
tegen:
De besloten vennootschap [Naam werkgever],
gevestigd en kantoorhoudende te [Adres werkgever],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
rolgemachtigde: M.M.J. Haenen, deurwaarder te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Door partijen zijn achtereenvolgens de navolgende processtukken gewisseld:
-exploot van dagvaarding d.d. 22 juli 2003;
-conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie met produkties;
-conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
-conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
-conclusie van dupliek in reconventie.
De inhoud van alle hiervoor genoemde stukken geldt als hier ingelast.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING:
IN CONVENTIE:
Tussen partijen staat als erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken vast, zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang:
-eiser is op arbeidsovereenkomst in dienst van gedaagde als internationaal vrachtwagenchauffeur;
-op deze arbeidsovereenkomst is toepasselijk de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer, hierna te noemen de CAO;
-eiser is op 14 januari 2002 wegens ziekte arbeidsongeschikt geworden; sedert 13 januari 2003 ontvangt hij een gedeeltelijke WAO-uitkering;
-ingevolge de arbeidsovereenkomst en de CAO is gedaagde gehouden om aan eiser gedurende het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid diens salaris volledig door te betalen.
Eiser vordert thans veroordeling van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 5.456,72 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 B.W. en wettelijke rente vanaf 5 januari 2003 alsmede van een bedrag van € 633,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten, een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Eiser heeft aan deze vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat gedaagde vanaf november 2002 in gebreke is gebleven om aan eiser het hem toekomende loon volledig door te betalen en bovendien ten onrechte een verrekening heeft toegepast met beweerdelijk door gedaagde in het tijdvak van januari 2002 tot november 2002 te veel betaald salaris, een en ander als nader in de processtukken aangegeven.
Gedaagde heeft zich gemotiveerd verweerd tegen toewijzing van de door gedaagde ingestelde vorderingen; voorzover de harerzijds toegepaste verrekening rechtens niet geoorloofd zou worden geacht, heeft zij in reconventie eis gedaan tot een bedrag van € 1.676,62.
Het geschil tussen partijen heeft betrekking op en vloeit voort uit de door partijen verschillend beantwoorde vraag naar de juiste interpretatie van de toepasselijke CAO, met name artikel 12 onder A sub e, luidende voorzover thans van belang:
"In geval van arbeidsongeschiktheid wordt onder loon in de zin van dit artikel verstaan het nettoloon, vastgesteld op basis van het functieloon verhoogd met het bedrag dat de betrokken werknemer gemiddeld gedurende de periode van 52 weken voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid heeft genoten aan overuren (met een maximum van 15 overuren per week),".
Eiser stelt dat bij de bepaling van het aantal bij de berekening van het in het eerste ziektejaar door te betalen salaris mee te nemen overuren rekening moet worden gehouden met de perioden waarin de werknemer niet daadwerkelijk heeft gewerkt door verlof of ziekte, hetgeen resulteert in een hoger gemiddeld aantal overuren. Hij wijst erop dat ook gedaagde zelf tot november 2002 het aan eiser toekomende salaris zo heeft berekend en dat ook bij de berekening van de aan eiser per 13 januari 2003 toegekende WAO-uitkering door de toekennende instantie op die wijze de grondslag van die uitkering is bepaald. Deze berekeningswijze leidt ertoe dat het in de CAO-bepaling genoemde basisloon wordt verhoogd met (nagenoeg) drie overuren per dag.
Gedaagde stelt zich op het standpunt, dat moet worden uitgegaan van het gemiddelde aantal overuren over het gehele aan de ziekteperiode voorafgaande jaar zonder rekening te houden met het aantal daadwerkelijk gewerkte dagen; haar berekening leidt ertoe dat moet worden rekening gehouden met 1.74 overuur per dag. Zij stelt dat zij aanvankelijk ten onrechte een andere berekeningswijze heeft toegepast en dat zij in november 2002 bemerkt heeft dat zij op dat moment al over het tijdvak van januari 2002 tot november 2002 een bedrag van € 1.676,62 te veel had betaald, welk bedrag zij heeft verrekend met het aan eiser over december 2002 toekomende; voorzover zij die verrekening niet had mogen doorvoeren vordert zij het betreffende bedrag in reconventie.
De kantonrechter is van oordeel, dat het door gedaagde ten processe verdedigde standpunt niet juist is, immers voert tot een ander resultaat dan aan de CAO-partijen kennelijk voor ogen stond. Een bevestiging voor dat oordeel is te vinden niet alleen in het feit dat gedaagde, althans haar loonadministrateur, aanvankelijk ook zelf die mening was toegedaan maar ook in het feit dat de WAO-toekennende instantie van die interpretatie van de CAO is uitgegaan. De stelling van gedaagde houdt ook geen rekening met het gegeven dat een werknemer als eiser ook tijdens ziekteperiodes in het referentiejaar voorafgaande aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsperiode recht had op uitbetaling van het gemiddeld aantal uren in het daaraan weer voorafgaande referentiejaar, en niet valt in te zien waarom met die theoretische overuren geen rekening gehouden zou moeten worden. De bedoeling van de onderhavige CAO-bepaling is kennelijk dat een werknemer in het eerste ziektejaar hetzelfde loon ontvangt als hij in het daaraan vaarafgaande jaar inclusief overuren heeft ontvangen, met als uitzondering het geval dat het aantal overuren in dat jaar zo hoog was dat het gemiddelde ervan 15 uur per week overstijgt.
Voormeld oordeel brengt mee, dat het verweer van gedaagde moet worden verworpen en dat de door eiser gevorderde hoofdsom, waarvan de hoogte op zich door gedaagde niet voldoende gemotiveerd is weersproken, toewijsbaar is.
De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 B.W. matigen tot € 793,28, zodat wordt toegewezen in totaal € 6.250,00 bruto.
De door eiser gevorderde buitengerechtelijke kosten worden niet toegewezen nu eiser deze ondanks de betwisting ervan door gedaagde in het geheel niet nader heeft onderbouwd.
Gedaagde wordt als de nagenoeg geheel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
IN RECONVENTIE:
De voorwaarde waaronder deze eis is ingesteld is vervuld nu het door eiseres als gedaagde in conventie gedane beroep op verrekening niet is gehonoreerd.
Die eis is overigens niet toewijsbaar op de gronden als hiervoor in conventie aangegeven.
Eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld.
BESLISSING:
IN CONVENTIE:
Veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen kwijting te betalen de somma van € 6.250,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2003 tot de dag van voldoening.
Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, deze aan de zijde van eiser tot deze uitspraak in totaal begroot op € 783,16, waarin begrepen € 540,00 wegens salaris van de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
IN RECONVENTIE:
Wijst de vorderingen van eiseres af.
Veroordeelt eiseres in de aan de zijde van gedaagde gerezen proceskosten, deze tot aan dit vonnis in totaal begroot op € 135,00 wegens salaris van de gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. R.P.G. Houterman, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op woensdag 28 januari 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.