RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 154 GEMWT VV FEE
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op het verzoek
om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A],
wonende te Heerlen, verzoeker,
de Burgemeester van de Gemeente Heerlen,
gevestigd te Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 11 november 2004
Kenmerk: 03.22/4722
Behandeling ter zitting: 1 februari 2005
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij het in de aanhef van deze procedure genoemde besluit van 11 november 2004 heeft verweerder met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet de woning aan de [A-straat] 56 te Heerlen met ingang van 16 november 2004 gesloten voor de periode van twaalf maanden.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij schrijven van 12 november 2004 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen indienen bij verweerder.
Eveneens bij schrijven van 12 november 2004 heeft de gemachtigde van verzoeker zich gewend tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen.
Partijen zijn vervolgens in overleg getreden. Naar aanleiding van dit overleg hebben partijen afgesproken dat de effectuering van het bestreden besluit wordt c.q. blijft opgeschort tot 15 januari 2005 onder de voorwaarde dat gedurende de periode tot 15 januari 2005 van enige toerekenbare overlast geen sprake zal zijn . Verder is afgesproken dat met de verhuurder van het pand aan de [A-straat] 56 een vrijwillige huurontbinding per 15 januari 2005 wordt overeengekomen.
Gelet op de gemaakte afspraken heeft de gemachtigde van verzoeker het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij schrijven van 30 november 2004 ingetrokken.
De effectuering van het bestreden besluiten is vervolgens nog twee keer opgeschort tot 24 januari 2005 respectievelijk 1 februari 2005 14.00 uur.
Bij schrijven van 31 januari 2005 heeft de gemachtigde van verzoeker zich wederom tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te treffen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn aan de gemachtigde van verzoeker gezonden. Daarnaast zijn de naar aanleiding van het verzoek van 12 november 2004 door verweerder overgelegde stukken aan het dossier toegevoegd. De inhoud van de stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 1 februari 2005, alwaar voor verzoeker is verschenen zijn gemachtigde, mr. L. Spronken, advocaat te ’s Hertogenbosch. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer
J.L.P. Heijboer en mw. mr. N.J.H.M. Lucassen, ambtenaren der gemeente.
2.1In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist.
Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
De voorzieningenrechter ziet geen beletselen verzoeker in zijn verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Voorts acht de voorzieningenrechter ook de onverwijlde spoed in genoegzame mate aangetoond.
2.2 Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoeker een bepaald spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat hij zonder enig nadeel een beslissing op bezwaar kan afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of het bestreden besluit als zodanig in een eventuele hoofdzaak zal kunnen worden gehandhaafd.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de burgemeester besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
Ingevolge het bepaalde onder 1 van de door verweerder gehanteerde gewijzigde beleidsregels inzake toepassing van artikel 174a Gemeentewet kan de sluitingsbevoegdheid worden toegepast in geval van verstoring van de openbare orde gerelateerd aan het betreffende pand c.a. indien uit schriftelijke bewijsstukken blijkt dat er de handel in verdovende middelen plaatsvindt. In geval er tevens andere ernstige feiten plaatsvinden, zoals prostitutie en/of wapenhandel, die leiden tot verstoringen van de openbare orde wordt de aandacht geconcentreerd op de drugsoverlast in combinatie met de overlast van genoemde feiten. Bovendien dient op grond van het bepaalde onder 2 van voornoemde beleidsregels uit schriftelijke bewijsstukken te blijken dat er ernstige overlast in de woonomgeving aanwezig is.
Gebruik makend van de in artikel 174a van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het pand [A-straat] 56 te Heerlen voor de duur van twaalf maanden gesloten. Verweerder heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
Uit de klachten die zijn binnengekomen bij het Meldpunt drugs- en prostitutieoverlast, ondersteund door de rapportages van de politie, is mij gebleken dat in uw woning aan de [A-straat] 56, nog steeds sprake is van handel in en gebruik van verdovende middelen. Als gevolg hiervan is reeds lange tijd sprake van ernstige overlast voor omwonenden, welke overlast zich uit in een toeloop van personen uit de Heerlense drugs- en prostitutiescene op de betreffende woning, ruzies en mishandeling in en rondom de woning, alles met een zeer bedreigende uitstraling voor de omgeving van de woning tot gevolg. De pogingen vanuit de gemeente en politie om u te bewegen de overlast vanuit uw pand te doen stoppen, hebben tot op heden geen enkel resultaat gehad.
2.4 Blijkens de Parlementaire Geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174a van de Gemeentewet is voor het kunnen hanteren van de sluitingsbevoegdheid vereist dat sprake is van een situatie waarin de openbare orde daadwerkelijk wordt verstoord en wel in een zodanige mate dat een sluiting te rechtvaardigen is. Deze voorwaarden vloeien voort uit de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit waaraan iedere beperking van grondrechten en derhalve ook de onderhavige moet voldoen.
Elk besluit tot sluiting zal deugdelijk moeten worden gemotiveerd. Deze motivering dient gegrond te zijn op bewijsstukken waaruit duidelijk en overtuigend blijkt dat er van een verstoring van de openbare orde sprake is. Als bewijsstukken kunnen dienen politierapporten en processen-verbaal.
Blijkens de stukken baseert verweerder het bestreden besluit op politierapporten, een proces-verbaal van aangifte, meldingen aan het Meldpunt Openbare werken, een rapport van de supervisor van de afdeling cameratoezicht alsmede een aantal incidentrapporten van de camera.
In de politierapporten wordt gemeld dat mishandelingen zouden hebben plaats gevonden en dat er vanuit het pand [A-straat] 56 gedeald zou worden. Verder blijkt uit het rapport van de supervisor van de afdeling cameratoezicht in combinatie met de incidentrapporten dat sprake is van toeloop van het pand, onder andere van bij de politie uit het drugsmilieu bekende personen.
Uit de politierapporten blijkt echter niet dat de personen, van wie gedacht wordt dat ze in het pand [A-straat] 56 verdovende middelen hebben gekocht, zijn afgevangen. Op grond van de zich bij de stukken bevindende politierapporten kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet worden vastgesteld dat vanuit het pand [A-straat] 56 in verdovende middelen wordt gehandeld.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat verweerder over kan gaan tot sluiting op grond van artikel 174a van de Gemeentewet als sprake is van verstoring van de openbare orde. Volgens de gemachtigde van verweerder is daarvoor niet vereist dat sprake is van handel in verdovende middelen.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat artikel 174a in de Gemeentewet is opgenomen met het oog op de bestrijding van overlast in verband met drugshandel. Hoewel de tekst van artikel 174a van de Gemeentewet niet uitsluit dat sluiting van een woning ook kan plaatsvinden in geval van verstoring van de openbare orde, anders dan ten gevolge van handel in verdovende middelen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het onderhavige geval – gelet op de door verweerder gehanteerde beleidsregels – handel in verdovende middelen wel een vereiste is om tot toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet over te kunnen gaan.
Voor zover op grond van de stukken kan worden aangenomen dat van mishandeling sprake is geweest, is dit in het pand gebeurd. Nog afgezien van het feit dat de beleidsregel overlast in verband met drugshandel als voorwaarde voor sluiting stelt, staat niet vast dat de openbare orde is verstoord ten gevolge van die mishandeling(en).
Op grond van de stukken kan worden geconcludeerd dat de toeloop tot het pand – in ieder geval op de tijdstippen waarvan de incidentrapporten zijn overgelegd – intensief was. Ook voor wat betreft die toeloop is echter niet aan de hand van bewijsstukken aangetoond dat deze verband houdt met drugshandel terwijl evenmin is aangetoond dat sprake is van verstoring van de openbare orde in een mate dat sluiting gerechtvaardigd is.
Weliswaar heeft er op 20 september 2004 op straat een incident plaatsgevonden waarbij een pistool tevoorschijn is gehaald. Dat incident is aanleiding geweest om verzoeker te waarschuwen en te wijzen op de mogelijkheid om zijn woning te sluiten op grond van het bepaalde in artikel 174a van de Gemeentewet.
Na die waarschuwing is tijdens het reguliere cameratoezicht opgevallen dat het pand [A-straat] 56 nog steeds veelvuldig werd bezocht door straatdealers, prostituees en gebruikers. Naar aanleiding van die waarneming heeft op 20 oktober 2004 een handhavingsaktie gehouden met betrekking tot het pand [A-straat] 56. Bij die aktie zijn in de woning van verzoeker behalve verzoeker een ambtshalve bekende alcoholverslaafde en een harddruggebruiker/straatdealer aangetroffen. Voor verzoeker op tafel is een spiegel met een lijntje verdovende middelen en een scheermesje aangetroffen. Verzoeker heeft dienaangaande verklaard dat het een mengsel van heroïne en cocaïne betrof die hij wilde gaan gebruiken. Verzoeker heeft voorts verklaard dat zijn woning nog steeds veelvuldig werd bezocht door gebruikers die in zijn woning verdovende middelen gebruikten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende stukken echter niet blijkt dat de genoemde toeloop tot het pand [A-straat] 56 een dusdanige verstoring van de openbare orde veroorzaakt dat sluiting van dat pand gerechtvaardigd is.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geconcludeerd dient te worden dat zich in het dossier geen stukken bevinden kunnen dienen tot bewijs van de gestelde overlast, laat staan van ernstige overlast zoals op grond van artikel 174a van de Gemeentewet is vereist.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter voorts dat zich, met uitzonderingen van meldingen van de familie Weijers – van welke familie verzoeker het pand [A-straat] 56, naar de voorzieningenrechter begrijpt, huurt – geen meldingen van omwonenden in het dossier bevinden waaruit blijkt dat omwonenden overlast ondervinden.
Overigens blijkt uit het dossier ook niet dat na 11 november 2004 nog sprake is geweest van een verstoring van de openbare orde welke een sluiting op grond van artikel 174a van de Gemeentewet zou kunnen rechtvaardigen.
2.5 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht ingevolge artikel 174a van de Gemeentewet tot sluiting van het pand aan de [A-straat] 56 te Heerlen over te gaan, zodat het bestreden besluit in rechte geen stand zal kunnen houden. Gelet hierop ligt het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing gereed.
2.6 De voorzieningenrechter acht verder termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, welk artikel in 8:84, vierde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard, te veroordelen in de door verzoeker in verband met dit verzoek redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op het in rubriek 3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van verzoeker twee punten zijn toegekend (een punt voor het indienen van het verzoekschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1). Van andere ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet kunnen blijken.
Nu aan verzoeker een toevoeging op grond van de Wet op de Rechtsbijstand is verleend, dient de proceskostenvergoeding betaald te worden aan de griffier.
Mitsdien wordt, mede gelet op artikel 8:84 van de Awb, beslist als aangegeven in rubriek 3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
I. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat het bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
II. veroordeelt verweerder tot vergoeding van de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op € 644,--, te voldoen door de gemeente Heerlen aan de griffier van de rechtbank;
III. bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan verzoeker het door hem voor de onderhavige procedure gestorte griffierecht (ad € 136,--) volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2005 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Ferwerda w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift:
verzonden op: 2 februari 2005
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.