RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 04 / 1041 WAO
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemerverzekeringen (Heerlen),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 15 juni 2004
Kenmerk: 10903120 156212109
Behandeling ter zitting: 16 december 2004
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 16 juli 2002 tegen een door verweerder genomen besluit van 13 juni 2002 inzake de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit heeft op 15 november 2002 mr. R.C. Breuls, advocaat te Sittard/Geleen, namens eiseres beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 10 december 2003 heeft deze rechtbank de bezwaren van eiseres gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres dient te nemen.
Bij het thans bestreden besluit van 15 juni 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Aan eiseres wordt per einde wachttijd geen uitkering toegekend omdat eiseres niet als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO dient te worden aangemerkt.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft op 14 juli 2004 (en 9 augustus 2004) mr. R.C. Breuls, advocaat te Sittard/Geleen, namens eiseres beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 december 2004 alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. R.C. Breuls.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door M. Wardenburg.
Ter zitting heeft de rechtbank aan partijen mededeling gedaan van het feit dat het dossier met kenmerk AWB 02/1709 WAO ad informandum zal worden toegevoegd.
Eiseres is per 1 april 2001 werkzaamheden gaan verrichten bij [werkgever] als keukenhulp voor 32 uur per week. Op 1 mei 2001 heeft zij haar werkzaamheden moeten staken. Eiseres heeft van 7 mei 2001 tot en met 22 mei 2001 haar werkzaamheden voor een korte periode hervat, waarna zij zich wederom heeft ziek gemeld. In het kader van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd wordt eiseres op 26 maart 2002 opgeroepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts J.G.M. Poels heeft in zijn rapportage van 26 maart 2002 aangegeven dat er vooraleer een en ander verder kan worden beoordeeld eerst relevante informatie bij de behandelend sector dient te worden opgevraagd.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige R. Hanssen in zijn rapportage van 2 april 2002 aangegeven dat eiseres har werkzaamheden naar behoren heeft verricht. Voorts is de werkgever bekend dat eiseres longproblemen heeft. Van medische problemen voor 1 april 2001 is de werkgever niets bekend.
De verzekeringsarts J.G.M. Poels heeft in zijn aanvullende rapportage van 7 juni 2002 aangegeven dat hij op grond van de informatie uit de behandelend sector, waaronder een brief van PAAZ Brunssum, tot de conclusie is gekomen dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres binnen enkele maanden zeker te verwachten viel. Sterker nog: op deze basis lijkt voormelde plaatsing voor 32 uur per week zelfs gecontraïndiceerd.
Bij besluit van 11 juni 2002 heeft verweerder geweigerd eiseres een WAO-uitkering toe te kennen, onder de overweging dat eiseres reeds arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering of dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres binnen een half jaar na aanvang van de verzekering te verwachten viel.
Tegen dit besluit is namens eiseres op 16 juli 2002 bezwaar aangetekend. Daarbij is aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid op grond van psychische klachten niet te verwachten viel Voorts is eiseres van mening dat het onderzoek onzorgvuldig is, nu onvoldoende is nagegaan wat exact de uitval van het dienstverband heeft veroorzaakt.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op 14 oktober 2002 op het bezwaarschrift te worden gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt, dat zich bij de gedingstukken bevindt.
Naar aanleiding van de gehouden hoorzitting heeft de bezwaarverzekeringsarts K. Corten op 28 oktober 2002 ten aanzien van eiseres gerapporteerd dat op grond van de conclusie van de psychiater van PAAZ Brunssum de conclusie kan worden getrokken dat deze psychische klachten waarover wordt gesproken reeds langere tijd bestonden.
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt dat op grond van de beschikbare gegevens de conclusie kan worden getrokken dat eiseres reeds bij aanvang van het dienstverband arbeidsongeschikt was subsidiair dat de arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar na aanvang van de verzekering te verwachten viel.
In beroep is namens eiseres aangevoerd - kort gezegd - dat naar de mening van eiseres er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering, noch dat deze uitval binnen een half jaar na aanvang verzekering te verwachten viel.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 6 november 2003. Bij uitspraak van 10 december 2003 heeft de rechtbank geoordeeld dat:
“Nu op grond van medische bevindingen niet is komen vast te staan dat er sprake was van algehele arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering, noch dat uit de stukken blijkt dat dit binnen een half jaar na aanvang verzekering te verwachten viel, dient het bestreden besluit vernietigd te worden.”
Verweerder heeft uiteindelijk besloten in de uitspraak van de rechtbank te berusten.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts J. Schrijen eiseres op 8 maart 2004 uitgenodigd voor een medisch onderzoek. Naar de mening van deze arts is per einde wachttijd de Functionele Mogelijkhedenlijst van 14 mei 2002 onveranderd van toepassing.
De arbeidsdeskundige M. Kusters heeft in zijn rapportage van 30 maart 2004 aangegeven dat eiseres op grond van de bevindingen uit medisch en arbeidskundig onderzoek als geschikt voor haar eigen werk dient te worden beschouwd. Er zijn geen beperkingen die werken als afwashulp belemmeren. Voorts zijn er voldoende functie te duiden op grond waarvan eiseres dient te worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.
Gemachtigde van eiseres is bij brief van 16 april 2004 in de gelegenheid gesteld zijn opmerkingen ten aanzien van het onderzoek per einde wachttijd kenbaar te maken.
Bij brief van 21 april 2004 heeft gemachtigde van eiseres aangegeven dat hij zich met de uitkomsten van het onderzoek niet kan verenigen.
Eiseres is vervolgens op 3 mei 2004 in de gelegenheid gesteld om op het bezwaar te worden gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat zich bij de gedingstukken bevindt.
Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat de bezwaarverzekeringsarts nog nadere inlichtingen zal inwinnen bij de longarts van eiseres (dr. Van Noord).
Op 14 juni 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts K. Corten ten aanzien van eiseres gerapporteerd. Naar de mening van deze arts heeft de primaire arts met alle beperkingen van eiseres rekening gehouden bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden.
Bij het bestreden besluit van 15 juni 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard, hieraan ligt ten grondslag verweerders opvatting dat eiseres per einde wachttijd niet als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO kan worden aangemerkt.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde van eiseres op 14 juli 2004 (en aanvullend op 9 augustus 2004) een beroepschrift ingediend. Namens eiseres is aangevoerd dat zij meer beperkt is dan verweerder aanneemt. Voorts verwijst gemachtigde van eiseres naar de grieven die reeds in de vorige procedure naar voren zijn gebracht. Tot slot wordt nog aangevoerd dat mocht onduidelijkheid bestaan over de medische situatie van eiseres zij verzoekt om benoeming van een externe deskundige.
Hangende het beroep heeft verweerder op 1 december 2004 nog nader ten aanzien van eiseres gerapporteerd. Ten aanzien van de eigen arbeid is een werkomschrijving opgesteld. Voorts concludeert de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 26 november 2004 dat de geduide functies vanwege een discrepantie tussen de belasting en de functionele mogelijkheden niet voor eiseres geschikt zijn.
Voorts is na raadpleging van het CBBS gebleken dat er onvoldoende actuele functies op de datum in geding 14 mei 2002 kunnen worden geduid. Dit betekent dat het standpunt dat eiseres geschikt is voor theoretische functies niet gehandhaafd kan blijven.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. Centraal staat de vraag of eiseres op grond van haar beperkingen als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO dient te worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat eerst dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18 van de WAO, indien betrokkene, kort gezegd, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen.
Bedoelde personen worden in de praktijk aangeduid met het begrip maatman.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wetgeving, en zo ja in welke mate, zijn dus in het bijzonder de volgende factoren van belang:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre de betrokkene als gevolg daarvan buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Voorts dient in het oog te worden gehouden dat voorwaarde voor het recht op uitkering is dat het verlies aan verdienvermogen in vergelijking met de maatman ten minste 15% bedraagt voor de WAO.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het begrip “belastbaarheid” is daarbij vervangen door “functionele mogelijkheden”. Deze mogelijkheden worden weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank stelt, evenals de Centrale Raad van Beroep, voorop dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAO, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (vgl. Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO).
De rechtbank is van oordeel dat namens eiseres onvoldoende is onderbouwd dat de zich in het dossier bevindende medische gegevens voor zover betrekking op de datum in geding onvolledig dan wel onjuist zijn. Verweerder heeft naast een lichamelijk onderzoek de gegevens uit de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat verweerder hierbij is uitgegaan van onjuiste gegevens. Van strijd met artikel 3:2 Awb is naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake.
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk weten te maken dat de medische beperkingen van dien aard zijn dat eiseres niet in staat wordt geacht haar eigen werkzaamheden ter vervullen. Ter zitting is namens gemachtigde van eiseres aangegeven dat het daarmee een te zijn. Eiseres ondervindt wel degelijk beperkingen, maar deze zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat zij als (volledig) arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd. Het feit dat verweerder thans niet ingaat op de psychische aspecten maakt dat niet anders.
Het is de rechtbank niet gebleken dat er aan de kant van verweerder onduidelijkheid bestaat omtrent de medische gegevens van eiseres. Evenmin zijn de overgelegde medische gegevens dermate tegenstrijdig dat het benoemen van een extern medisch deskundige gewenst zou zijn. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder het bezwaarschrift bij het thans bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard.
Nu dit besluit ook overigens niet voor vernietiging in aanmerking komt, dient het beroep eveneens voor ongegrond te worden gehouden.
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden in tegenwoordigheid van mr. H. Fokke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2005
door mr. Seerden voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. H. Fokke w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.