ECLI:NL:RBMAA:2005:AT1770

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98352 - KG ZA 05-3
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F.B. Bergmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op executiemaatregelen in kort geding tussen Dierenartsen Centrum Heerlen en gedaagden

In deze zaak heeft de maatschap Dierenartsen Centrum Heerlen (DCH) een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, die beiden in Neeroeteren, België wonen. DCH vorderde een verbod op executiemaatregelen die door de gedaagden zouden worden genomen naar aanleiding van een proces-verbaal van comparitie. De achtergrond van de zaak betreft een geschil over de kosten van de verplaatsing van een keuken, die door de gedaagden was geïnstalleerd. DCH stelde dat de gedaagden een onterecht hoge factuur van € 8.687,- hadden ingediend, terwijl de redelijke kosten volgens DCH maximaal € 4.500,- zouden moeten zijn. DCH had reeds een bedrag van € 4.500,- overgemaakt aan de procureur van de gedaagden, maar de gedaagden weigerden de executie van het proces-verbaal aan te houden.

Tijdens de zitting op 3 maart 2005 heeft DCH haar vorderingen toegelicht, waarbij zij stelde dat de gedaagden onrechtmatig handelden door een buitensporige offerte te overleggen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een dreigende executie was, maar dat de gedaagden recht hadden op betaling op basis van de factuur, aangezien er geen duidelijke gronden waren om deze te betwisten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden de executiemaatregelen mochten voortzetten, en wees de vorderingen van DCH af. DCH werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 1.060,- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken over kosten en vergoedingen, en dat het risico van onduidelijkheid in de afspraken voor rekening van de partij komt die deze onduidelijkheid heeft gecreëerd. De voorzieningenrechter heeft in zijn oordeel ook rekening gehouden met de eerdere afspraken tussen partijen, die in een proces-verbaal waren vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 18 maart 2005
Zaaknummer : 98352 / KG ZA 05-3
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
de maatschap DIERENARTSEN CENTRUM HEERLEN,
gevestigd en kantoor houdende te Heerlen,
eiseres in kort geding,
advocaat mr. B.E.J.M. Tomlow, kantoor houdende te Utrecht,
procureur mr. F.H. Kuiper;
tegen:
[Namen gedaagden in kort geding],
beiden wonende te Neeroeteren, B-3080 Maaseik, België,
gedaagden in kort geding,
procureur mr. Ch.F.M.P. Spreksel.
1. Het verloop van de procedure
Partijen zijn vrijwillig ter terechtzitting verschenen conform het bepaalde in artikel 255 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op de dienende dag, 3 maart 2005, heeft DCH gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties aan de hand van een pleitnota nader heeft doen toelichten.
[Gedaagden] hebben aan de hand van een conclusie van antwoord verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [Gedaagde sub 1] was sedert 1976 als paramedicus bij DCH in dienstbetrekking. In dat kader heeft [Gedaagde sub 1] in de praktijkwoning van DCH een woongedeelte (zijnde de woonruimte boven de praktijk en een gedeelte van de kelderruimte onder in de praktijk) gehuurd. DCH heeft dit woongedeelte in 1980 ter beschikking gesteld aan [Gedaagde sub 1] tegen een vergoeding van € 183,78 per maand. Op 3 mei 1988 zijn [Gedaagde sub 2] en [Gedaagde sub 1] in het woongedeelte gaan samenwonen.
2.2 In 2002 heeft [Gedaagde sub 1] de arbeidsovereenkomst opgezegd. DCH heeft een huuropzeggingsprocedure tegen [Gedaagden] aangespannen. Die procedure heeft geresulteerd in een overeenkomst ten overstaan van de kantonrechter, vastgelegd in een proces-verbaal van comparitie d.d. 24 april 2003. In dit proces-verbaal, dat in executoriale vorm is opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:
“Partijen komen het volgende overeen:
De overeenkomst tussen partijen betreffende de woning [Adres] te Heerlen wordt in onderling overleg per 1 januari 2005 ontbonden.
[Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] verplichten zich de woning per deze datum geheel ontruimd ter vrije beschikking onder afgifte der sleutels aan het Dierenartsen Centrum alsmede twee maanden voordien een offerte aan het Dierenartsen Centrum ter zake de verplaatsing van de Plan Keuken in voormelde woning door het bedrijf dat deze keuken heeft geplaatst naar de nieuwe woning te overhandigen.
Dierenartsen Centrum verplicht zich per 1 december 2004 als tegemoetkoming in de verhuis -en wederinrichtingskosten aan [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2] € 12.000,- te betalen, alsmede de kosten van bovenomschreven verplaatsing van de Plan keuken tegen overlegging van een gespecificeerde nota voor haar rekening te nemen (...)
Na effectuering van bovenstaand zijn zij deswege uit welke hoofde dan ook finaal jegens elkaar gekweten. (...)”
2.3 [Gedaagden] hebben op 24 oktober 2004 een prijsopgave overgelegd, inhoudende een bedrag van € 8.687,-. De keuken is inmiddels door Plan Keukens, zijnde het keukeninstallatiebedrijf dat destijds de keuken had geïnstalleerd, uit het pand verwijderd. Terzake is zijdens laatstgenoemde een factuur opgemaakt ter hoogte van het hiervoor genoemde bedrag van de offerte.
2.4 DCH stelt –kort samengevat en voor zover thans van belang- het volgende.
2.4.1 Recentelijk is de grosse van het hiervoor genoemde proces-verbaal van comparitie aan DCH betekend onder aanzegging van de executie op 13 januari 2005. [Gedaagden] weigeren de executie aan te houden.
2.4.2 [Gedaagden] zijn niet gerechtigd voormeld proces-verbaal te executeren voor wat betreft de overgelegde offerte/factuur van € 8.687,-. Executie voor dit bedrag is in strijd met de getroffen regeling.
DCH heeft bij keuken-installatiebedrijf [Naam bedrijf] geïnformeerd. Uit de ingewonnen informatie is gebleken dat de offerte die [Gedaagden] hebben laten opmaken, extreem hoog is. Plan Keukens heeft uurtarieven in rekening gebracht die ver boven het markttarief liggen. Daarnaast heeft zij excessief veel uren in rekening gebracht, temeer nu het een demontabele keuken betreft. Ook heeft zij een extreem hoog bedrag voor het transport van de keuken gerekend. Redelijkerwijs had maximaal een offerte van een bedrag van € 4.500,- kunnen worden opgemaakt. Zowel door een andere keukenspecialist alsook door de branchevereniging, is aan DCH bevestigd dat [Naam bedrijf] is uitgegaan van normale tarieven.
Gelet hierop, heeft DCH een bedrag van € 4.500,- overgemaakt aan (de procureur van) [Gedaagden]. Daarmee heeft DCH redelijkerwijs de kosten van verplaatsing van de keuken voldaan. DCH behoefde bij het maken van de afspraak geen vrijbrief te verwachten. Partijen mochten er van uit gaan dat de verplaatsing slechts een paar duizend euro zou kosten, mede nu de keuze van het door [Gedaagden] voorgestelde keukeninstallatiebedrijf uitsluitend was ingegeven om reden van kostenbesparing.
Voor zover er al sprake is van een niet gefingeerde factuur, is het accepteren van een dergelijke factuur in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van
[Gedaagden]
2.4.3 [Gedaagden] handelen onrechtmatig jegens DCH door een objectief buitensporige offerte over te leggen. Zij maken daardoor misbruik van bevoegdheid.
2.4.4 Bij oplevering van de keuken is bovendien gebleken dat :
- een wastafel al jarenlang gebroken bleek te zijn en oorzaak is geweest van vele lekkages waarmee DCH is geconfronteerd. [Gedaagden] hebben dit nimmer gemeld c.q. het gebrek nimmer hersteld;
- twee ruiten gebroken zijn;
- het oorspronkelijke keukenblok, dat bij aanvang van de huur vrijwel gloednieuw was en door [Gedaagden] bij de plaatsing van de Plan Keuken zonder medeweten of toestemming van DCH gedemonteerd was, niet teruggeplaatst is.
Gelet hierop, zijn [Gedaagden] ernstig tekortgeschoten in hun verplichtingen jegens DCH tot deugdelijke oplevering. De schade wordt ex aequo et bono geschat op circa € 5.000,-. Voor zover DCH gehouden is tot betaling jegens [Gedaagden], beroept DCH zich op verrekening en/of opschorting.
2.4.5 DCH heeft een spoedeisend belang bij na te melden vorderingen.
2.5 Op grond van het vorenstaande heeft DCH gevorderd dat de voorzieningenrechter, recht doende in kort geding, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [Gedaagden] beveelt om onmiddellijk na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de executie op basis van de grosse d.d. 24 april 2003, rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, zaaknummer 121029 cv 02-4110, te (doen) schorsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een gedeelte van een dag voor een dag gerekend, voor iedere dag dat [Gedaagden] in gebreke blijven aan dit bevel te voldoen;
b. althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren;
c. met veroordeling van [Gedaagden] in de kosten van de procedure.
2.6 [Gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waartoe wordt verwezen naar de ter terechtzitting overgelegde, en aan de stukken toegevoegde, conclusie van antwoord.
Voor zover van belang zal hierop nader worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1 Ter terechtzitting heeft DCH aangegeven dat de deurwaarder op 15 februari 2005 aan haar kenbaar heeft gemaakt dat als DCH niet het restantbedrag van € 4.187,- binnen acht dagen betaalt, executiemaatregelen zullen worden genomen.
Daarop heeft de voorzieningenrechter aan DCH de vraag voorgelegd of de executie al een aanvang heeft genomen, waarop de raadsman van DCH antwoordde dat de executie nog niet is begonnen. Er is volgens de raadsman sprake van een dreigende executie.
Aangezien DCH heeft gevorderd de executie te staken, heeft de voorzieningenrechter vervolgens de vraag gesteld hoe, gelet op het voorgaande, het petitum dient te worden gelezen. Hierop heeft de raadsman van DCH geantwoord dat het petitum moet luiden “geen executiemaatregelen te nemen”.
Op de vraag van de voorzieningenrechter tot wanneer [Gedaagden] geen executiemaatregelen zouden mogen nemen, heeft de raadsman van DCH geantwoord dat hij geen bezwaar heeft aan het koppelen van deze termijn aan een nog te entameren bodemprocedure.
De voorzieningenrechter begrijpt dan ook dat DCH dienovereenkomstig haar eis wenst te wijzigen, weshalve de eis thans inhoudt dat de voorzieningenrechter, recht doende in kort geding, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [Gedaagden] verbiedt executiemaatregelen te nemen totdat in een nog te entameren bodemprocedure eindvonnis is gewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een gedeelte van een dag voor een dag gerekend, voor iedere dag dat [Gedaagden] in gebreke blijven aan dit bevel te voldoen;
b. althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren;
c. met veroordeling van [Gedaagden] in de kosten van de procedure.
Nu [Gedaagden] geen verweer hebben gevoerd tegen deze eiswijziging en de voorzieningenrechter geen gronden ziet de eiswijziging ambtshalve niet toe te laten, zal de voorzieningenrechter op voormelde eis recht doen.
3.2 Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak. Dat de gestelde openbare verkoop op 13 januari 2005 geen doorgang heeft gevonden, doet daaraan niet af. Er staat immers vast dat sprake is van een dreigende executie, alsmede dat de deurwaarder zich met de grosse van het proces-verbaal naar DCH heeft begeven om het restantbedrag van € 4.187,- te innen.
3.3 De voorzieningenrechter komt dan toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
3.3.1 Ten aanzien van het vermeende tekortschieten in een deugdelijke oplevering zijdens [Gedaagden] – gebroken ruiten, gebroken wastafel, en het niet terugplaatsen van de oorspronkelijke keuken, hierna “de opleveringspunten”- oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
In het proces-verbaal van comparitie d.d. 24 april 2003, dat door de voorzieningenrechter tot uitgangspunt wordt genomen, is bepaald dat partijen na effectuering van de afspraken finaal jegens elkaar zijn gekweten. Nu gesteld noch gebleken is dat de opleveringspunten niet reeds aanwezig waren op het moment van het treffen van de regeling, oordeelt de voorzieningenrechter dat de opleveringspunten naar diens voorlopig oordeel onder de finale kwijting vallen, waarmee deze punten in het navolgende geen bespreking meer behoeven.
3.3.2 Resteert nog de kernvraag of het [Gedaagden] moet worden verboden executie-maatregelen te nemen voor wat betreft het restantbedrag van € 4.187,-. Te dien aanzien oordeelt de voorzieningenrechter voorshands als volgt.
Partijen zijn overeengekomen dat DCH de kosten van verplaatsing van de keuken zal dragen tegen overlegging van een offerte/gespecificeerde factuur zijdens Plan Keukens. In de tussen partijen getroffen regeling is geen richtbedrag of limiet verbonden aan de offerte of de factuur.
Voorop gesteld wordt dat het niet denkbeeldig is dat een partij die voor vergoeding van kosten naar een derde kan verwijzen, minder geneigd zal zijn te pogen die kosten zoveel mogelijk binnen de perken te houden. Of dit in casu het geval is (geweest), heeft de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding niet kunnen vaststellen.
Feit is wel dat DCH, door overeen te komen zoals zij heeft gedaan, een zeker risico heeft aanvaard dat, mede gelet op de juridische bijstand van partijen terzake, in beginsel voor haar rekening komt.
Hoe dit ook zij, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter kunnen [Gedaagden] met recht van DCH betaling vorderen op basis van de litigieuze factuur. Dat zou naar het oordeel van de voorzienrechter alleen dan anders kunnen liggen, wanneer die factuur onmiskenbaar iedere grond ontbeert, doch een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De enkele omstandigheid dat een concurrend keukeninstallatiebedrijf of de branchevereniging een lager bedrag zou hebben geoffreerd, brengt zulks nog niet mee.
Evenmin is ten deze van belang dat de prijsopgave niet tijdig was overgelegd, nu deze tekortkoming kennelijk slechts van geringe betekenis is.
3.4 Op grond van het vorenstaande dient het gevorderde te worden afgewezen en dient DCH als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
RECHT DOENDE in kort geding:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt DCH in de kosten van de procedure aan de zijde van [Gedaagden] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 1.060,-, waarvan € 244,- aan vast recht en € 816,- voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
F.B.