ECLI:NL:RBMAA:2005:AT2524

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
008115-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplegen van moord in de zaak van de kofferbakmoord

In de zaak van de kofferbakmoord heeft de Rechtbank Maastricht op 25 maart 2005 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd beschuldigd van het medeplegen van moord op [slachtoffer] op 12 maart 2003 in [S.], gemeente [O.]. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met kogels te schieten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De rechtbank overwoog dat de verdachte niet in een situatie van psychische overmacht verkeerde, ondanks de jarenlange gewelddadige onderdrukking door het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voldoende mogelijkheden had om haar situatie te veranderen en dat zij niet onder zodanige druk stond dat haar wilsvrijheid was aangetast. De verdachte had een relatie met het slachtoffer en had gedurende diens detentie een periode van relatieve rust ervaren, maar besloot uiteindelijk tot de fatale daad.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien jaren geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf jaren op, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als moeder van drie jonge kinderen en haar licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een van de ernstigste misdrijven had gepleegd en dat er geen andere of lichtere sanctie kon worden opgelegd. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen munitie en de teruggave van andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008115-03
Datum uitspraak: 25 maart 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 januari 2005 en 7, 9 en 14 maart 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vrouwen Breda te Breda, Kloosterlaan 172.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 3, in elk geval een of meer kogels in de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] af te vuren/te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 3, in elk geval een of meer kogels in de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] af te vuren/te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk door [medeverdachte 1] begaan strafbaar feit [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 december 2002 tot en met 12 maart 2003, te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, die [medeverdachte 1] te benaderen en/of (vervolgens) aan die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) mede te delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en/of dat [slachtoffer] een crimineel was en/of dat [slachtoffer] [verdachte] (opdrachtgeefster/medepleegster van de moord op die [slachtoffer]) bedreigde en/of mishandelde en/of die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) te vragen die [slachtoffer] te vermoorden en/of te vragen of hij iemand wist die [slachtoffer] kon vermoorden, althans bewoordingen van dergelijke strekking te bezigen en/of die [medeverdachte 1] een (aanzienlijke) geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen en/of een (aanzienlijke) geldelijke beloning met die [medeverdachte 1] overeen te komen en/of door vervolgens dat bedrag ter kennis te brengen van die [verdachte] (die dat bedrag daarop uitbetaalde) en/of vervolgens als bemiddelaar/tussenpersoon tussen die [verdachte] en die [medeverdachte 1] te fungeren en/of die [verdachte], in (rechtstreeks) contact te brengen met die [medeverdachte 1] en/of vervolgens (een) ontmoeting(en) te arrangeren tussen die [verdachte] en die [medeverdachte 1] en/of door (vervolgens) gegevens aan die [medeverdachte 1] door te geven ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de moord op [slachtoffer], te weten (onder andere) omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer] en/of omtrent het merk en/of de kleur en/of het kenteken van de door [slachtoffer] gebruikte auto en/of een pasfoto van [slachtoffer] aan die [medeverdachte 1] te verstrekken, althans door tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, als tussenpersoon te fungeren in de communicatie tussen die [verdachte] en die [medeverdachte 1] over de voorbereiding en/of uitvoering van de moord op [slachtoffer],
welk door [medeverdachte 2] begaan strafbaar feit [medeverdachte 3], in of omstreeks de periode van 1 december 2002 tot en met maart 2003, te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer of ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, aan die [medeverdachte 2] (zakelijk samengevat) mede te delen dat ten behoeve van (haar, verdachtes, vriendin) [verdachte] (opdrachtgeefster/medepleegster van de moord op die [slachtoffer]), [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en/of dat/of daartoe iemand geregeld moest/kon worden en/of dat [slachtoffer] een crimineel was en/of dat [slachtoffer] die [verdachte] bedreigde en/of mishandelde, althans bewoordingen van dergelijke strekking te bezigen, en/of door een GSM-telefoon en/of de SIM-kaart van het telefoonnummer [x] ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 2] en/of aan [medeverdachte 3] (vriendin van die [medeverdachte 2], medeplichtige van de moord op die [slachtoffer]) voor het onderhouden van contact met die [medeverdachte 1] over de voorbereiding en uitvoering van die moord en/of een pasfoto van [slachtoffer] aan die [medeverdachte 2] ter beschikking te stellen ten behoeve van [medeverdachte 1] voornoemd en/of mede te delen aan die [verdachte] en/of die [medeverdachte 2] welk bedrag als geldelijke beloning aan die [medeverdachte1] ter beschikking diende te worden gesteld,
welk door [medeverdachte 3] begaan strafbaar feit, zij, verdachte in of omstreeks de periode van 13 november 2002 tot en met 12 maart 2003, te [S.] in de gemeente [O.] en/of in de gemeente S. en/of in de gemeente H., in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, contact te leggen met die [medeverdachte 3] en deze (zakelijk samengevat) mede te delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en/of dat [slachtoffer] een crimineel was en/of dat [slachtoffer] haar, verdachte, bedreigde en/of mishandelde en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 3] (zakelijk samengevat) te vragen die [slachtoffer] te vermoorden en/of te vragen of hij/zij iemand wist die [slachtoffer] kon vermoorden, althans bewoordingen van dergelijke strekking te bezigen en/of (die) [medeverdachte 1] een (aanzienlijk) geldsbedrag als beloning in het vooruitzicht te stellen en daarop ook uit te betalen en/of door een pasfoto van [slachtoffer] aan die [mededaderverdachte 1] en/of die [medeverdachte 3] te verstrekken en/of door aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 3] gegevens omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer] en/of omtrent het merk en/of de kleur en/of het kenteken van de door die [slachtoffer] gebruikte auto te verschaffen, althans door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 3] gegevens te verschaffen inzake de voorbereiding en wijze van uitvoering van de moord op die [slachtoffer].
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 1 kogel in de nek/hals en 1 kogel elders in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
medeplegen van moord.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het aannemelijk is dat verdachte verkeerde in een situatie van psychische overmacht. Hij wijst daarbij op de chronologie der gebeurtenissen: de jarenlange gewelddadige onderdrukking van verdachte gedurende de relatie met [slachtoffer], de relatieve rust voor verdachte tijdens [slachtoffer]’s detentie en de plotselinge strafonderbreking van [slachtoffer]. Hierdoor ontstond voor verdachte een extreme en acute stresssituatie.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
Voor honorering van een beroep op psychische overmacht is vereist dat verdachte zodanig onder (psychische) druk heeft gestaan dat haar wilsvrijheid is aangetast waardoor van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij aan deze druk weerstand heeft geboden. Een beroep op psychische overmacht zal falen wanneer verdachte zichzelf heeft gebracht in een situatie waarin druk op haar is uitgeoefend, en/of wanneer er voor haar – minder vergaande - alternatieven bestonden voor haar handelen.
Verdachte had een relatie met het slachtoffer waarbij haar agressie en mishandeling ten deel vielen. Tijdens de detentie van haar partner leefde zij op. Zij zag op tegen het moment dat haar partner weer thuis zou komen. Zij vroeg een urgentieverklaring voor een andere woning, verbrak de relatie met het slachtoffer en ging een nieuwe relatie aan. In deze periode stond verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig onder psychische druk dat haar geen andere mogelijkheden ten dienste stonden dan plannen te maken om haar ex-partner om het leven te (laten) brengen. Zij heeft tijdens de detentie van haar partner maatschappelijk een langere periode van (relatieve) rust gehad om op een aanvaardbare wijze de relatie te kunnen beëindigen. Indien gewenst, zou zij daarbij hulp van derden kunnen hebben gevraagd en verkregen. In plaats daarvan zocht zij steun bij haar vriendin, tevens een van de medeverdachten, die haar kritiekloos bevestigde in haar opvatting dat zij beter af zou zijn wanneer haar partner niet meer zou leven.
Dan breekt de periode aan dat het latere slachtoffer weer thuis komt, op 7 februari 2003 met weekendverlof en vanaf 27 februari 2003 met ziekteverlof. De rechtbank acht aannemelijk dat in deze periode de spanning voor verdachte aanzienlijk toeneemt. De druk welke zij dan voelt heeft zij mede aan haar eigen opstelling te wijten, doordat zij niet ingaat op de wens van [slachtoffer] om hem het geld dat zij in bewaring had aan hem terug te geven. Een substantieel deel van dat geld had zij inmiddels aan de beoogde moordenaar van [slachtoffer] gegeven. Zij blijft bij haar opvatting, dat [slachtoffer] moet worden gedood en lokt hem naar de plaats waar hij wordt omgebracht. Ook in deze periode heeft het haar niet ontbroken aan de mogelijkheid om een andere keuze te maken.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op psychische overmacht.
Door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, is een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid van verdachte. Van dat onderzoek is op 21 februari 2005 een rapport opgemaakt, waarin als conclusie vermeld wordt –zakelijk weergegeven- dat het denkbaar is dat betrokkene bij het ontstaan van de plannen om [slachtoffer] van het leven te beroven niet alleen bewogen werd door haar angst om wat [slachtoffer] zou kunnen gaan doen (vanwege het feit dat zij hem verlaten had, het geld dat zij kennelijk van hem had en onenigheid over de zorg van de kinderen), maar ook door de wens om te vergelden wat haar door hem in het verleden is aangedaan. Door haar afhankelijke persoonlijkheidsstructuur is zij meer dan normaal beïnvloedbaar geweest en niet goed in staat haar eigen grenzen neer te zetten.
Als beantwoording van de vraagstelling vermeldt het rapport –zakelijk weergegeven-, dat betrokkene lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens die in diagnostische zin te omschrijven is als een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Deze bestond ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit en was van invloed op betrokkenes gedrag. Haar gebrekkige ontwikkeling gaat gepaard met een hoge omgevingsafhankelijkheid. Rapporteur adviseert om het tenlastegelegde in licht verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor in het rapport gegeven gronden, geheel met de daarin gegeven conclusies.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft zij gevorderd dat:
aan verdachte dient te worden teruggegeven:
1. 2 schrijfblokvellen met handgeschreven tekst;
2. 1 schriftelijk bescheid van tele 2;
6. 1 poststuk;
7. 1 poststuk;
8. 1 TROSkompas nr 10/2003 van 12 tot en met 14 maart 2003;
aan het verkeer dient te worden onttrokken:
3. 41 stuks munitie, 9 mm PA GOP;
aan de rechtmatige eigenaar dient te worden teruggegeven:
9.1 cd-rom met gesprekken van [verdachte] van 21-05-03 tot en met 27-05-03.
De raadsman heeft aangevoerd dat in verband met de overschrijding van de redelijke termijn een lagere straf dan gevorderd dient te worden opgelegd. Voorts heeft hij verzocht bij de oplegging van de straf rekening te houden met de omstandigheden waarin verdachte verkeert.
Door de raadsman is gesteld dat in deze zaak de redelijke termijn voor berechting is overschreden aangezien verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en inmiddels 16 maanden zijn verlopen sedert de aanvang van de redelijke termijn. Deze overschrijding dient in zijn visie te worden gecompenseerd door strafvermindering.
Naar aanleiding van dit verweer overweegt de rechtbank het volgende:
Op 12 maart 2003 werd [slacht[slachtoffer] om het leven gebracht. Op 22 april 2003 werd verdachte terzake dit feit aangehouden en in verzekering gesteld. Op laatstgenoemd tijdstip vangt in casu naar het oordeel van de rechtbank de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 van het EVRM aan. Op 28 mei 2003 werd verdachte in vrijheid gesteld. Op 26 mei 2004 werd zij opnieuw aangehouden. Sedertdien verblijft zij in voorlopige hechtenis, op het tijdstip van het uitspreken van het vonnis dus bijna 10 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat in deze strafzaak sprake is van een ingewikkeld onderzoek, dat voortvarend door de bevoegde autoriteiten is uitgevoerd. Vertragend heeft gewerkt de tijd die gemoeid is geweest met de persoonlijkheidsonderzoeken van de gelijktijdig te berechten verdachten.
De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsman dat in deze zaak een redelijke termijn van 16 maanden geldt in verband met de voorlopige hechtenis van verdachte. De rechtbank verwerpt deze stelling alleen al nu verdachte zich niet vanaf het beginpunt van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM -in casu 22 april 2003- bij voortduring in voorlopige hechtenis heeft bevonden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in deze niet is geschonden.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft -kort gezegd- opdracht gegeven tot moord op haar ex-partner en uiteindelijk het slachtoffer zelf naar de delictplaats gelokt. Zij heeft er aldus voor gezorgd dat haar ex-partner kon worden doodgeschoten. Door het plegen van dit feit heeft zij de nabestaanden van haar ex-partner, waartoe ook haar oudste twee kinderen behoren, groot leed berokkend. De rechtbank rekent haar zwaar aan dat zij dit feit heeft gepleegd met de nodige berekening. Zij is initiatiefneemster tot de moord geweest. Zij is gedurende een langere periode betrokken geweest bij het smeden van plannen voor de moord. Zij heeft gedurende deze periode volop de gelegenheid gehad om tot bezinning te kunnen komen.
In de opvatting van de rechtbank heeft aan de moord op [slachtoffer] bij verdachte vooral een financieel motief ten grondslag gelegen. [slachtoffer] eiste immers dat verdachte het door hem bij haar in bewaring gegeven geld terug zou geven. De rechtbank rekent verdachte dit financiële motief zwaar aan.
Niettemin zal de rechtbank verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, rekening houdend met de omstandigheid dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is, met het blanco strafblad van verdachte en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voorzover daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting, in het bijzonder dat zij moeder is van drie jonge kinderen.
Drs. Zwegers, de psycholoog die verdachte heeft onderzocht, vermeldt in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat er recidivegevaar is. Daarom adviseert hij een behandeling, waarbij het versterken van verdachtes autonomie een belangrijk aandachtspunt dient te zijn. Gelet op de ernst van het tenlastegelegde en het risico op herhaling zou die behandeling naar de mening van de rapporteur in een gedwongen kader en in een beveiligde omgeving moeten plaatsvinden. Hij adviseert om betrokkene nader door een psychiater te laten onderzoeken.
Er is overleg geweest tussen de psycholoog en mevrouw A. van As-van der Zwan, reclasseringswerkster, die een milieuonderzoek heeft verricht betreffende betrokkene. Mevrouw Van As-van der Zwan kon zich met de adviesoverwegingen verenigen.
De rechtbank ziet niet, zoals door de deskundige is geadviseerd, de noodzaak om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, omdat naar haar oordeel niet is voldaan aan het criterium van artikel 37a lid 1 onder 2e van het Wetboek van Strafrecht, namelijk dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Zij baseert dit op het rapport van de deskundige Zwegers, voornoemd, die ter zitting van 9 maart 2005 over het recidivegevaar heeft opgemerkt dat dit gevaar aanwezig is, maar dat de kans dat het werkelijk tot recidive komt niet zo groot is en mede afhankelijk is van de toevallige omstandigheden. De rechtbank heeft om deze reden afgezien van de benoeming van een tweede deskundige.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven munitie (vermeld onder nummer 3 op de beslaglijst) is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Voonoemde munitie zal aan het verkeer worden onttrokken.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen vermeld onder de nummers met de nummers 1, 2, 6, 7 en 8 op de beslaglijst, volgens eigen opgave aan verdachte toebehorend, zullen teruggegeven worden aan verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven cd-rom (vermeld onder nummer 9 op de beslaglijst) zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbaar feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF JAREN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten:
41 stuks munitie, 9 mm PA GOP (nr. 3);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomene, te weten:
2 schrijfblokvellen met handgeschreven tekst (nr. 1);
1 schriftelijk bescheid van tele 2 (nr. 2);
1 poststuk (nr. 6);
1 poststuk (nr. 7);
1 TROSkompas nr 10/2003 van 12 tot en met 14 maart 2003 (nr. 8);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomene, te weten:
1 cd-rom met gesprekken van [verdachte] van 21-05-03 tot en met 27-05-03 (nr. 9).
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M.A. Eijck, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2005.