ECLI:NL:RBMAA:2005:AT2876

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
008231-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplegen van moord in de zaak van de kofferbakmoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 25 maart 2005 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van moord, in het bijzonder in verband met de zogenaamde 'kofferbakmoord'. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten die zich hebben voorgedaan op 12 maart 2003, toen de verdachte samen met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer heeft beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na kalm beraad en rustig overleg, samen met medeverdachten een vuurwapen heeft gebruikt om het slachtoffer te doden. De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail besproken en de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit vastgesteld.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de psychische toestand van de verdachte, waarbij deskundigen hebben aangegeven dat zij lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke kenmerken. Dit heeft invloed gehad op haar gedrag en haar toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder van drie kinderen, meegewogen in haar beslissing.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die haar strafbaarheid uitsluiten. De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de rechtbank heeft de zaak op een openbare terechtzitting behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008231-04
Datum uitspraak: 25 maart 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 januari 2005 en 7, 9 en 11 maart 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vrouwen Breda te Breda, Kloosterlaan 172.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 3, in elk geval een of meer kogels in de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] af te vuren/te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1 ] op of omstreeks 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 3, in elk geval een of meer kogels in de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] af te vuren/te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 december 2002 tot en met 12 maart 2003, te [S.], in de gemeente [O.] en/of in de gemeente [G.] en/of in de gemeente [H.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door opzettelijk voor die [medeverdachte 1] de geldelijke beloning voor de moord op [slachtoffer] in ontvangst te nemen en/of die (vervolgens) aan die [medeverdachte 1] door te geven en/of door een geschikte wijze van uitvoering van die moord te zoeken en te kiezen, althans bij te dragen aan het zoeken naar het kiezen van een geschikte wijze van uitvoering van die moord en/of door een geschikte locatie voor die moord te kiezen, althans bij te dragen aan het zoeken naar en kiezen van een geschikte locatie voor die moord en/of door een pasfoto van [slachtoffer] te verwerven/in ontvangst te nemen ten behoeve van die [medeverdachte 1 ] en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.] opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de plaats van de moord achter het stuur van de auto van die [medeverdachte 1 ] voornoemd plaats te nemen met [medeverdachte 2] (opdrachtgeefster/medepleegster van de moord op die [slachtoffer]) naast haar en/of aldaar te wachten op de komst van die [slachtoffer] en/of bij diens aankomst autopech voor te wenden en/of (vervolgens) die [medeverdachte 2] van de plaats van het misdrijf te vervoeren in een door haar, verdachte, bestuurde personenauto.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 1 kogel in de nek/hals en 1 kogel elders in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
medeplegen van moord.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte hebben dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundigen, rapporten opgesteld en zij zijn ter terechtzitting van 9 maart 2005 gehoord.
De psychiater is van oordeel dat onderzochte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke kenmerken. Daarnaast is er sprake van een afgesplitst stukje narcisme, dat niet voldoet aan de criteria om van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen spreken. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit waren de kenmerken van de bovenvermelde persoonlijkheidsstoornis aanwezig. De persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde betrokkenes gedragingen in die mate, dat het tenlastegelegde grotendeels vanuit pathologie verantwoord verklaard kan worden. Betrokkene werd grotendeels gestuurd door haar afhankelijkheid van haar dominante partner en medeverdachte. Zij zag hem als stoere bink, naast wie zij als sterke vrouw kon optreden. De aanwezigheid van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis heeft bij betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde in grote mate een rol gespeeld. Op grond hiervan acht de psychiater betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De psycholoog vermeldt in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Er is sprake van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling bestond ten tijde van het tenlastegelegde en was zodanig van invloed op betrokkenes gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, dat het tenlastegelegde, voor zover bewezen, daaruit verklaard zou kunnen worden. Betrokkenes gebrekkige ontwikkeling brengt met zich mee dat zij buitengewoon beïnvloedbaar is door omgevingsfactoren. Zij is niet goed in staat om haar eigen grenzen te bepalen en neigt ertoe om kritiekloos te doen wat anderen zeggen. Ten tijde van het tenlastegelegde stond betrokkene in het bijzonder onder invloed van haar partner en medeverdachte. Mede aangestuurd door verlatingsangst heeft zij waarschijnlijk kritiekloos gedaan wat die medeverdachte van haar verlangde. Op grond hiervan adviseert de psycholoog om betrokkene te beschouwen als licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor in de rapporten gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij met de officier van justitie van mening is dat aan verdachte geen terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Verder heeft hij aangevoerd dat hij de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf overtrokken vindt, gezien het aandeel van zijn cliënte in de onderhavige zaak. Hij pleit voorts voor een contra-expertise.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft samen met anderen een man om het leven gebracht die zij slechts kende uit verhalen van anderen. Door het plegen van dit feit heeft zij de nabestaanden van het slachtoffer leed berokkend. De rechtbank rekent haar zwaar aan dat zij dit feit heeft gepleegd met de nodige berekening. Zij is gedurende een periode van meerdere weken betrokken geweest bij het smeden van plannen voor de moord. Zij heeft onder meer gezorgd voor een vuurwapen, dat later gebruikt is bij de uitvoering van de moord. Gedurende de weken voorafgaand aan de moord heeft zij volop de gelegenheid gehad om tot bezinning te kunnen komen. Toch heeft zij met haar latere mededaders de uitwerking van de plannen voortgezet. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank stelt evenwel vast dat verdachte geen financieel motief heeft gehad voor haar handelen.
De rechtbank zal verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De redenen voor deze lagere straf zijn de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het blanco strafblad van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder dat zij alleenstaand moeder is van drie opgroeiende kinderen die zij gedurende haar detentie niet zal kunnen verzorgen en opvoeden.
Psychiater Dams schrijft in haar rapport –zakelijk weergegeven- dat zij de kans op recidive relatief/zeer groot inschat, omdat het mogelijk is dat verdachte opnieuw in een gelijkaardige onevenwichtige partnerrelatie zal terechtkomen, waarbij zij, door de aanwezigheid van een onbehandelde afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, zal decompenseren. De omgevingsfactoren, met name het steeds op zoek zijn naar positieve erkenning door een partner of derden, spelen in grote mate een rol. Daarnaast is het van groot belang dat verdachte zich houdt aan de voorgeschreven behandeling in een gespecialiseerd centrum. Deze behandeling zal gericht moeten zijn op de behandeling van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en zal onder begeleiding moeten staan van een multidisciplinair team.
Psycholoog Zwegers schrijft in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat, om de risico’s die voortkomen uit betrokkenes gebrekkige ontwikkeling te verminderen, een behandeling aangewezen is, welke gericht dient te zijn op het versterken van betrokkenes autonomie. Gelet op het recidivegevaar zou zo’n behandeling in een beveiligde omgeving moeten plaatsvinden.
Beide deskundigen hebben geadviseerd tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Er is overleg geweest tussen mevr. Dams, dhr. Zwegers en mevr A. van As-van der Zwan, reclasseringswerkster, die een milieuonderzoek heeft verricht betreffende betrokkene. Mevrouw Van As-van der Zwan kon zich met de adviesoverwegingen verenigen.
De rechtbank acht zich door de rapportages en de toelichting ter zitting voldoende voorgelicht, doch ziet niet, zoals door de beide deskundigen is geadviseerd, de noodzaak om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, omdat naar haar oordeel niet is voldaan aan het criterium van artikel 37a lid 1 onder 2e van het Wetboek van Strafrecht, namelijk dat de veiligheid van personen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Zij baseert dit op de rapporten van de deskundigen Zwegers en Dams, voornoemd, die ter zitting van 9 maart 2005 over het recidivegevaar hebben opgemerkt dat bij verdachte het gevaar voor herhaling bestaat, doch dat dit zich manifesteert als zij onder invloed van haar afhankelijkheidsstoornis wordt aangetrokken door een dominante persoon met criminele neigingen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbaar feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TIEN JAREN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M.A. Eijck, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2005.