RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Zaak/rolnr. 157204 CV EXPL 04-1924
Vonnis van de kantonrechter d.d. 9 maart 2005
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats],
[eisers, teven erven],
gemachtigde mr. R.F. Ruers te Utrecht
verschijnende bij G.J.B.M. Oude Nijhuis, gerechtsdeurwaarder,
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP BAARS INFRA BV,
gevestigd te Landgraaf en aldaar kantoorhoudend aan de Ampèrestraat 7,
gedaagde,
gemachtigde mr. W.J. Hengeveld te Rotterdam.
Door partijen zijn de volgende processtukken ingediend:
- dagvaarding
- conclusie van antwoord
- conclusie van repliek
- conclusie van dupliek.
De inhoud hiervan geldt als hier herhaald.
Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
1. Het gaat in dit geding om het volgende.
[naam overledene], verder te noemen [overledene], geboren 28 juni 1951, is van 1 januari 1973 tot 30 juni 1974 in dienst geweest van Baars Infra BV, indertijd genaamd Aannemings- en Wegenbouw Maatschappij Baars BV, verder te noemen Baars.
Baars heeft in opdracht van de toenmalige gemeente Gulpen in november 1972 t/m augus-tus 1973 de rioleringen langs de Rijksweg tot de Oude Geul en van Ingber naar Gulpen aangelegd. [overledene] is in dienst van Baars onder meer daarbij werkzaam geweest.
Op 14 juni 2001 heeft het Nederlands Mesotheliomen Panel bij wege van second opinion de reeds bij [overledene] gestelde diagnose maligne mesothelioom bevestigd. [overledene] is op 20 augustus 2001 overleden aan deze ziekte, die wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest.
[overledene] liet als erfgenamen na zijn echtgenote [eiseres sub 1] alsmede hun kinderen [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3], gezamenlijk te noemen de erven.
[overledene] en vervolgens de erven hebben Baars medio 2001 op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld, waarop Baars afwijzend heeft gereageerd.
2. De erven vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat Baars jegens hen verwijtbaar tekortgeschoten is, althans onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor schadeplichtig is geworden met haar veroordeling tot betaling van
- de immateriële schade krachtens artikel 6:106 BW, begroot op € 56.722,- met de wettelijke
rente vanaf 14 juni 2001
- de door hen geleden en nog te lijden materiële schade krachtens artikelen 6:107 en 108
BW met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2001 althans de dagvaarding, nader op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
- € 7.455,72 buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding
op de gronden, vermeld in de dagvaarding en conclusie van repliek.
Zij leggen aan hun vordering ten grondslag dat [overledene] in de uitoefening van zijn werkzaam-heden bij Baars schade heeft geleden nu de fatale blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden doordat [overledene] tijdens zijn werk voor Baars betrokken is geweest bij het bewerken en verwerken van asbesthoudende eternietbuizen met name het boren van gaten in eternietrioolbuizen bijvoorbeeld bij de projecten Rijksweg-Gulpen en Kunrade, Baars haar zorgplicht ter zake jegens hem niet is nagekomen en zich daardoor een mesothelioom bij hem heeft ontwikkeld met zijn dood tot gevolg.
3. Baars wijst de vorderingen van de hand op de gronden, vermeld in de conclusies van antwoord en dupliek.
Wat de blootstelling aan asbest betreft betwist Baars dat [overledene] tijdens zijn dienstverband betrokken was bij het bewerken en verwerken van rioolbuizen gezien zijn functie van (uitsluitend) hulpuitzetter, zijn niet-technische vooropleiding, het middels T-stukken tot stand brengen van a ansluitingen tussen leidingen en het slechts bij uitzondering door vakmensen boren van gaten hierin. Zij ontkent bij gebreke van wetenschap dat bij voormelde projecten de rioolbuizen, waaraan [overledene] zou hebben gewerkt, asbesthoudend waren. Voorts stelt Baars dat bij [overledene] geen relevante blootstelling aan asbest kan hebben plaatsgevonden gezien de korte duur van het dienstverband en het werken in de open lucht.
4. Het geschil wordt als volgt beoordeeld:
4.1 De vordering dient getoetst te worden aan artikel 7:658 BW, dat betreft de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt en niet de schade die de werknemer heeft geleden maar waarvan niet vaststaat dat de werknemer haar in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden. Voorts geldt met betrekking tot de vraag of de werknemer aan asbeststof is blootgesteld geweest, in beginsel de hoofdregel van artikel 150 Rv dat de partij die zich op een bepaald rechtsgevolg beroept, voldoende feiten moet stellen en bewijzen waaruit dat gevolg kan worden afgeleid (HR NJ 2001/597).
De erven hebben gemotiveerd gesteld dat [overledene] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en tevens hoe deze schade is ontstaan, zoals op hun weg lag, te weten dat de fatale blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden doordat [overledene] tijdens zijn werk voor Baars betrokken is geweest bij het bewerken en verwerken van asbesthoudende eter-nietbuizen met name het boren van gaten in eternietrioolbuizen bijvoorbeeld bij de projecten Rijksweg-Gulpen en Kunrade.
Nu gesteld noch gebleken is dat uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid of billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit, rust gezien de evenzeer gemotiveerde betwisting van deze gang van zaken door Baars op de erven het bewijs daarvan.
4.2 Van een werkgever die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW wordt aangesproken door een werknemer die gemotiveerd stelt dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en tevens hoe deze schade is ontstaan, mag in het kader van de betwisting van de stellingen van de werknemer worden gevergd dat hij in het algemeen de omstandigheden aangeeft die in zijn domein liggen (HR NJ 2001/596).
Onder eterniet dient te worden verstaan een tot een duurzame stof verhard mengsel van asbestvezels en cement (Van Dale "Groot Woordenboek der Nederlandse Taal"). Voor wat betreft eternietbuizen heeft Baars door slechts bij gebreke van wetenschap te betwisten dat de rioolbuizen bij meergenoemde projecten asbesthoudend waren niet aan haar stelplicht voldaan in aanmerking genomen dat een opgave van de samenstelling van de daarbij aan-gewende materialen meer in het domein van de werkgever dan dat van de werknemer ligt.
Uit de overgelegde literatuur en in het verlengde hiervan jurisprudentie (HR NJ 2002/336 en 2004/292) blijkt dat de meest gebruikte asbestsoorten (chrysotiel, amosiet en crocidoliet) in gebonden vorm als asbestcementmaterialen geen probleem vormen maar gevaar opleveren door losse, zwevende deeltjes en het voor het ontstaan van mesothelioom niet nodig is dat men aldus langdurig aan asbeststof wordt blootgesteld maar dit reeds bij betrekkelijk kort-stondige blootstelling, door het inademen van één asbestkristal, kan ontstaan. De incubatie-tijd bedraagt, naar doorgaans wordt aangenomen, 20 tot 40 jaar (HR NJ 1993/686 ro. 3.1).
Tegen deze achtergrond heeft Baars door louter te stellen dat gezien de korte duur van het dienstverband en het werken in de open lucht bij [overledene] geen relevante blootstelling aan asbest kan hebben plaatsgevonden, ofschoon een nadere onderbouwing daarvan op haar weg lag, evenmin aan haar stelplicht voldaan.
4.3 In dit stadium is inzake de gestelde blootstelling van [overledene] aan asbest in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Baars het volgende gebleken:
De gemeente Gulpen-Wittem heeft bij brief van 22 juli 2002 aan het Instituut Asbestslachtoffers meegedeeld, dat bij de aanleg van de rioleringen langs de Rijksweg tot de Oude Geul en van Ingber naar Gulpen in november 1972 t/m augustus 1973 onder andere eternietbuizen zijn toegepast en over de werkzaamheden en gebruikte materialen met betrekking tot de toegepaste eternietbuizen geen gegevens beschikbaar zijn.
Het Instituut Asbestslachtoffers is bij rapport van 5 augustus 2002 tot het oordeel gekomen dat van de diverse werkgevers van [overledene] als meest gerede partij, waarbij zijn blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden, Baars is aan te merken.
In het kader van een voorlopig getuigenverhoor, waarbij partijen aanwezig dan wel vertegenwoordigd waren, hebben de getuigen wat de blootstelling aan asbest betreft als volgt verklaard:
[eiseres sub 1]: Op 30 juli 1977 ben ik met [naam overledene] in het huwe-lijk getreden. Ik had mijn man op 13 januari 1973 leren kennen en hij was toen reeds in dienst van Baars BV, later genaamd Baars Infra BV. Eind juni 1974 is zijn dienstverband bij Baars geëindigd. Mijn man had gedurende de gehele periode van zijn dienstbetrekking de functie van hulpuitzetter/grondwerker, maar verrichtte ook werkzaamheden als uitvoerder.......Toen asbest in het nieuws kwam, ik meen eind tachtiger jaren, maar kan mij dit niet exact herinneren, heb ik daar met mijn man bij stil gestaan. Mijn man heeft mij namelijk toen meegedeeld dat hij bij Baars met asbest had gewerkt. Hij zei mij: "als ik daarvan ook maar niet ziek word." Mijn man vertelde mij toen dat hij meerdere malen huisaansluitingen had gemaakt, waarbij eternietbuizen werden gebruikt waarin asbest is verwerkt. Verdere voor-beelden heeft mijn man indertijd niet genoemd......
In het ziekenhuis in Sittard heeft men, naar ik meen in maart 2001, ons meegedeeld dat de symptomen van de ziekte van mijn man wezen op mesothelioom. Men heeft aan mijn man gevraagd waar hij deze ziekte zou kunnen hebben opgelopen. Mijn man heeft toen geantwoord dat hij voor Baars in de wegenbouw had gewerkt en aldaar met asbest in aanraking was gekomen. Tijdens zijn ziekte heeft mijn man zijn hierboven genoemde werkzaamheden aan de hand van een tekening aan mij uitgelegd. Ik toon u deze tekening en verneem dat deze schets aan het procesverbaal wordt gehecht. Mijn man liet zien hoe hij in de eternietbuizen gaten heeft geboord, waarbij naar hij mij meedeelde stofdeeltjes vrijkwamen. Hij vertelde mij dat die stofdeeltjes onvermijdelijk door hem waren ingeademd. Mijn man deelde mee dat dit stof asbest bevatte.
[getuige S]: In het gehele jaar 1971 heb ik stage gelopen bij Baars BV, indertijd gevestigd te Ransdaal en thans te Landgraaf. Vervolgens heb ik mijn militaire dienstplicht vervuld. Daarna ben ik van ongeveer september 1972 tot eind 1978 als uitzetter/landmeter wederom in dienst van Baars geweest. In de tweede periode heb ik [overledene] als collega gehad in de jaren, naar ik meen, 1973 en 1974. Ik trok veel met [overledene] op, wij gingen samen naar ons werk en keerden samen terug naar huis. [overledene] en ik vormden een koppel: ik deed de voorbereiding van de werkzaamheden, wij zetten gezamenlijk de richting en de hoogte van de weg c.q. riolering uit, die vervolgens door [overledene] werden gemarkeerd. Ik heb waargenomen dat [overledene] ook bij de aanleg van de rioleringen werkzaam is geweest. Daarbij werden eternietbuizen gebruikt. De huizen worden middels leidingen aangesloten op deze eternietbuizen, waarvoor dan een gat in laatstgenoemde buizen dient te worden geboord. Ik heb gezien dat hierbij stof vrijkwam, dat was goed waar te nemen omdat hierdoor de bril van [overledene] besloeg. Nadat [overledene] niet meer voor Baars werkzaam was, heb ik geen contact meer met hem gehad behoudens een keer toen hij mij thuis bezocht. Dat was enkele maanden voor zijn overlijden. [overledene] vertelde mij toen dat hij ernstig ziek was, hetgeen overigens ook duidelijk te horen en te zien was. [overledene] liet mij weten dat door de medische specialisten als oorzaak van zijn ziekte het werken met asbest was aangewezen. Wij hebben uiteraard onze gezamenlijke periode bij Baars aan de orde gesteld en konden ons herinneren dat in de gemeenten Gulpen en Voerendaal door Baars onder meer met eternietbuizen was gewerkt. [overledene] zou dit uitzoeken, maar nadien heb ik geen contact meer met hem gehad......
Voorts wordt mij een door de gemeente Gulpen-Wittem aan het Instituut Asbestslachtoffers gerichte brief van 22 juli 2002 getoond die naar ik verneem eveneens aan dit proces-verbaal wordt gehecht, waarin onder meer sprake is van de aanleg riolering langs de Rijksweg tot de oude Geul (B) respectievelijk van Ingber naar Gulpen met pompgemaal (C). Ik deel u mee dat [overledene] bij deze beide projecten werkzaam is geweest......
[naam]: Ik ben sedert 21 mei 1991 statutair directeur van Baars Infra BV gevestigd te Landgraaf, voorheen genaamd Aannemings- en Wegenbouwmaatschappij Baars BV gevestigd te Ransdaal. Ik ben de enig aandeelhouder van deze vennootschap. Ik ben vanaf 1 november 1990 al in dienst van Baars. Daarvoor heb ik vanaf ongeveer mijn twaalfde jaar
elk jaar zes tot zeven weken vakantiewerk voor Baars verricht en heb daarbij [ ] [overledene] leren kennen......Ik weet dat in die tijd door Baars in beperkte mate eternietbuizen werden gebruikt. Of [overledene] met deze buizen in aanraking is gekomen, weet ik niet, ik heb dat persoonlijk in ieder geval nimmer waargenomen. Dat in eterniet asbest is verwerkt, was mij indertijd onbekend. In de zeventiger jaren werkten ongeveer 30 man bij Baars. Of in die tijd bekend was dat asbest voor de gezondheid gevaar opleverde, weet ik niet. Het gebruik van deze buizen was in de bestekken aan Baars voorgeschreven. Voor zover ik mij kan herinneren, had [overledene] geen technische vooropleiding. Geconfronteerd met de verklaring van de vorige getuige [getuige S] dat in de eternietbuizen een gat werd geslagen om daarop de huisriolering aan te sluiten deel ik u mee, dat zulks onjuist is. Deze aansluiting werd tot stand gebracht middels een hulpstuk, waarvoor het aanbrengen van een gat niet nodig is. Integendeel, wanneer men in een eternietbuis een gat slaat, wordt de buis daardoor onbruikbaar.
[naam]: Ik ben de oprichter van Aannemings- en Wegenbouwmaatschappij Baars BV, opgericht in 1959. Sedertdien tot ongeveer 1994 ben ik hiervan statutair directeur en enig aandeelhouder geweest. In begin van de zeventiger jaren werden door Baars in beperkte mate eternietbuizen gebruikt, te weten indien deze buizen door de opdrachtgever waren voorgeschreven. Ik kan mij herinneren dat in die tijd [overledene] voor Baars werkzaam is geweest. [overledene] had geen technische vooropleiding, naar ik meen Mavo of Havo. [overledene] was hulpuitzetter en soms was hij de hoofduitvoerder behulpzaam. Bij deze werkzaamheden is [overledene] in mijn aanwezigheid nimmer met eternietbuizen in aanraking geweest. Ik kwam in deze periode zelf dagelijks op de werken. Er werkten indertijd ongeveer 50 man voor Baars. Het werken met eternietbuizen behoorde niet tot de aan [overledene] opgedragen werkzaamheden. [overledene] liep mee met de uitzetter of uitvoerder, maar daarmee was dan ook alles gezegd. Ik had hem in dienst genomen op voorspraak van zijn vader, indertijd burgemeester van de gemeente Klimmen. Degenen die rioolbuizen aanlegden, waaronder soms eternietbuizen, hadden het vak in de praktijk geleerd en dat was bij [overledene] niet het geval. Er werden wel eens gaten in eternietbuizen geboord om aldus een andere leiding hierop aan te sluiten. Normaliter wordt een aansluiting evenwel middels een put dan wel een hulpstuk als bijvoor-beeld een T-stuk tot stand gebracht. Het was indertijd bij mij noch iemand anders bij Baars bekend dat in eterniet asbest was verwerkt. Evenmin waren wij toen op de hoogte dat het gebruik van asbest voor de gezondheid schadelijk is. Overigens merk ik op dat eternietbuizen slechts zelden werden gebruikt, meestal ging het om gresbuizen en later pvc-buizen.
[getuige L]: Ik ben in 1971 als kraanmachinist in dienst van Baars Infra BV getreden, indertijd Aannemings- en Wegenbouwmaatschappij Baars BV genaamd. In deze functie legde ik de sleuven aan, waarin vervolgens de leidingen werden aangebracht. Ik werkte op ongeveer drie á vier meter afstand van degenen die de leidingen aanlegden. Indien de (hulp)uitzetters op het werk aanwezig waren, bevonden dezen zich dan op circa 40 meter afstand om het werk uit te zetten. De aansluiting tussen het hoofdriool en de huisaansluitingen wordt tot stand gebracht middels een T-stuk. Er wordt daartoe nimmer een gat in het hoofdriool geboord. U toont mij een tekening, die door de vorige getuige [eiseres sub 1] is overgelegd. Op de daarin aangegeven wijze zijn in mijn aanwezigheid nimmer gaten in eternietbuizen geboord: op deze wijze gaat de buis kapot. Toen ik ongeveer twee á drie jaar in dienst van Baars was, is [ ] [overledene] daar komen werken als hulpuitzetter. [overledene] kwam als hulpuitzetter ook op de werken, waar ik werkzaam was. In een korte periode zijn bij Baars een enkele maal eternietbuizen gebruikt, normaal werden voor de hoofdriolen betonnen buizen en voor de
huisaansluitingen gres- of pvc-buizen gebruikt. Omdat [overledene] hulpuitzetter was, behoorde het aanleggen van leidingen niet tot zijn werkzaamheden Ik heb nimmer geconstateerd dat [overledene] met buizen in aanraking is geweest, dus ook niet met eternietbuizen. Bij mij was in
dertijd niet bekend dat in laatstgenoemde buizen asbest is verwerkt en asbest voor de gezondheid schadelijk is. Of dat bij anderen bij Baars bekend was, weet ik niet.
[getuige M]: Ik ben op 30 augustus 1965 als kraanmachinist in dienst van de rechtsvoorgangster van Baars Infra BV getreden. Met een onderbreking van enkele jaren ben ik daarvoor als zodanig tot 1 december 2003 werkzaam geweest. In begin van de zeventiger jaren is [overledene] ook voor Baars werkzaam geweest, ik meen als hulpuitzetter. [overledene] was wel eens werkzaam op de werken, waar ik als kraanmachinist werkte. De aansluiting tussen de hoofdriool en de huisaansluitingen werd indertijd tot stand gebracht door een T-stuk. De hoofdriolen waren toen meestal van beton en de huisaansluitingen meestal van pvc. Ook gres- en eternietbuizen kwamen voor, maar daarmee heb ik niet of nauwelijks gewerkt. Volgens mij heeft [overledene] uitsluitend uitzetwerk gedaan, ik heb nimmer gezien dat hij met de leidingen in aanraking kwam. Bij Baars werkten toendertijd ongeveer 50 mensen. [overledene] moest nog van alles leren, ik ving wel eens op dat hij niet zo geschikt was voor de wegenaanleg.
4.4 Of het van algemene bekendheid is dat in de jaren 1973-1974 in de wegenbouw volop met asbesthoudende materialen werd gewerkt, zoals de erven aanvoeren, kan in het midden worden gelaten, omdat zulks niet impliceert dat [overledene] gezien de aard en de omvang van zijn werkzaamheden bij Baars bij het bewerken en verwerken daarvan betrokken is geweest.
Uit de brief van de gemeente Gulpen-Wittem van 22 juli 2002 en de verklaring van getuige [getuige S] blijkt dat Baars bij de aanleg van de riolering in november 1972 t/m augustus 1973 langs de Rijksweg tot de Oude Geul en van Ingber naar Gulpen onder meer gebruik heeft gemaakt van eternietbuizen. Dat spoort met de verklaringen van de overige getuigen, waarin gewag wordt gemaakt van het in die tijd door Baars in beperkte mate gebruik maken van eternietbuizen. Tussen partijen is niet in geschil dat [overledene] als werknemer van Baars daarbij werkzaam is geweest. Het moet - zie hierboven sub 4.2 - ervoor worden gehouden dat eterniet asbesthoudend is.
De getuigen [statutair directeur Baars], [getuige L] en [getuige M] verklaren dat de aansluiting tussen het meestal van beton maar incidenteel van eterniet vervaardigde hoofdriool en de van gres- of pvc gemaakte huisaansluitingen indertijd door een T-stuk tot stand werd gebracht. Uit de verklaringen van [eiseres sub 1], [getuige S] en [toenmalig directeur Baars] valt evenwel af te leiden dat in dit verband ook het boren van gaten in de eternietbuizen voorkwam, volgens [eiseres sub 1] en [getuige S] structureel doch volgens Baars incidenteel. [eiseres sub 1] en [getuige S] geven aan dat [overledene] bij het aldus bewerken en verwerken van eternietbuizen daadwerkelijk betrokken is geweest, maar de overige getuigen wijzen dit gemotiveerd van de hand.
Partijen hebben over en weer gewezen op enige discrepanties tussen door enkele getuigen in een eerder stadium schriftelijk afgelegde verklaringen en hun hierboven weergegeven getuigenissen. Mede gezien het geruime tijdsverloop, waardoor herinneringen onvermijdelijk aan nauwkeurigheid inboeten, leidt dit niet tot de gevolgtrekking dat sommige verklaringen meer of minder geloof verdienen.
Dat neemt niet weg dat aan de verklaringen een verschillend gewicht dient te worden toegekend. De getuigenis van [eiseres sub 1], grotendeels van horen zeggen, betreft een partijverklaring die krachtens artikel 164 lid 2 Rv geen bewijs in haar voordeel kan opleveren tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Aan de verklaring van [getuige S] die blijkens zijn getuigenis indertijd veel met [overledene] heeft samengewerkt komt een groter gewicht
toe dan aan de verklaringen van [statutair directeur Baars] die toen slechts zes tot zeven weken per jaar vakantiewerk voor Baars verrichtte, van [naam] die als toenmalige directeur meerdere
werken per dag bezocht alsmede van [getuige L] en [getuige M] die indertijd als kraanmachinisten in meerdere of mindere mate werkzaam waren op de werken waar ook [overledene] werkte.
Daar staat evenwel tegenover dat laatstgenoemde getuigen gemotiveerd weerspreken dat [overledene] bij het bewerken en verwerken van eternietbuizen, laat staan het boren van gaten hierin, betrokken is geweest ofschoon dit gezien de veelvuldigheid, waarmee blijkens de verklaringen van [eiseres sub 1] en [getuige S] zowel eternietbuizen zijn aangewend als het tot stand brengen van aansluitingen middels het boren van gaten hierin heeft plaatsgevonden, hen dan niet zou zijn ontgaan.
Het oordeel van het Instituut Asbestslachtoffers in haar rapport van 5 augustus 2002 dat van de diverse werkgevers van [overledene] als meest gerede partij, waarbij zijn blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden, Baars is aan te merken, is in belangrijke mate gebaseerd op de verklaring van [getuige S], welke evenwel niet onomstreden blijkt te zijn, daargelaten dat hierin mogelijke blootstelling van [overledene] aan asbeststof in niet-werkgerelateerde situaties buiten beschouwing wordt gelaten.
Bovengenoemde schriftelijke stukken en getuigenverklaringen leiden, in hun onderlinge samenhang beschouwd, tot de slotsom dat bij de aanleg van de riolering in november 1972 t/m augustus 1973 langs de Rijksweg tot de Oude Geul en van Ingber naar Gulpen onder meer asbesthoudende rioolbuizen zijn aangewend. Gezien de onderling tegenstrijdige ver-klaringen is evenwel onvoldoende komen vast te staan dat [overledene] in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Baars bij het bewerken en verwerken daarvan met name het boren van gaten hierin betrokken is geweest, zodat de erven conform hun aanbod in de gelegen-heid worden gesteld daarvan (nader) bewijs te leveren.
Laat de erven toe, beveelt hen voor zoveel nodig ambtshalve, (nader) te bewijzen dat [overledene] in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Baars bij het bewerken en verwerken van asbesthoudende rioolbuizen met name het boren van gaten hierin betrokken is geweest;
Verwijst deze procedure naar de rolzitting van woensdag 6 april 2005 om 10.00 uur voor opgave van getuigen, indien de erven bewijs middels getuigen wensen te leveren, met mededeling voornemens te zijn daartoe geen verder uitstel te verlenen;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. B.A.J. Broekman, kantonrechter en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.