RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedure: AWB 04 / 1384 WWB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken op het verzet van:
[A] te Heerlen, opposante,
tegen de uitspraak van deze rechtbank van 8 oktober 2004
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen,
gevestigd te Heerlen.
Behandeling verzetschrift ter zitting: 7 januari 2005
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij uitspraak van deze rechtbank van 8 oktober 2004 is met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van opposant tegen een door het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen genomen besluit van 27 juli 2004, verzonden 30 juli 2004, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Tegen deze uitspraak is op 1 november 2004 namens opposant bij deze rechtbank tijdig een verzetschrift ingediend door A.G.A. Valkenburg.
Opposant is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om op 7 januari 2005 op het verzet te worden gehoord. Opposant heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kan tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van die wet, verzet worden gedaan binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
In voormelde uitspraak heeft de rechtbank overwogen:
“De in geding zijnde beslissing op bezwaar is op 27 juli 2003 genomen. De bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb heeft op 30 juli 2004 plaatsgevonden, althans deze datum is niet bestreden. Op de door de gemachtigde van eiseres overgelegde kopie van het bestreden besluit is vermeld dat het besluit op 2 augustus 2004 is ontvangen. Met deze vermelding wordt de bekendmaking op 30 juli 2004 niet bestreden. Hieruit volgt dat de termijn voor indiening van een beroepschrift heeft gelopen van 31 juli 2004 tot en met 10 september 2004.
Het op 12 september 2004 gedateerde beroepschrift is, blijkens daarop aangebrachte aanduidingen, per fax op 12 september 2004 en in origineel op 14 september 2004 door de rechtbank ontvangen. De recht-bank stelt vast dat het beroepschrift niet voor het einde van de termijn is ontvangen, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb.
Blijkens het poststempel is het onderhavige beroepschrift eerst op 13 september 2004 en daarmee na afloop van de beroepstermijn ter post bezorgd. Derhalve kan evenmin voldaan worden aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft wegens het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijker-wijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Bij brief van 14 september 2004 is de gemachtigde van eiseres verzocht aan te tonen dat het beroep binnen de voorgeschreven termijn is ingediend dan wel aan te geven waarom redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) eiseres in verzuim is geweest bij het indienen van het beroepschrift.
Hierop is binnen de gestelde termijn van twee weken geen reactie ontvangen. Wel zijn binnen deze termijn de gronden van het beroep ontvangen maar daarin wordt met geen woord gesproken over de tijdigheid van het indienen van het beroep. De rechtbank is ook niet op andere wijze gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de termijnoverschrijding bij het indienen van het beroepschrift verschoonbaar is te achten.
Het beroep van eiseres is mitsdien niet-ontvankelijk te achten wegens overschrijding van de beroepstermijn.”
Namens opposante is in verzet aangevoerd dat op de beslissing op bezwaar weliswaar is genoteerd dat deze op 30 juli 2004 is verzonden, maar dat deze beslissing eerst op maandag 2 augustus 2004 door een eigen bode van verweerder is bezorgd, althans door iemand die daarvoor van verweerder de opdracht heeft gekregen.
Het besluit heeft opposantes gemachtigde eerst op 2 augustus 2004 bereikt en dat is zo dan ook op het besluit genoteerd. De enveloppe is niet meer aanwezig, maar zou ook geen uitsluitsel geven, omdat er geen sprake was van een poststempel of ander bewijs van ontvangst.
Namens opposante wordt voorts verwezen naar CRvB 9 juli 2004, LJN: AQ1018.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft opposant bij verzetschrift noch ter zitting omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest bij het indienen van het beroepschrift.
De rechtbank is van oordeel dat niet ter zake doet wanneer eiser het besluit van 27 juli 2004 daadwerkelijk heeft ontvangen. Het gaat immers om de datum van toezenden. De originele enveloppe waarin het besluit is toegezonden had opposant alleen kunnen helpen het verzuim te helen indien deze is voorzien van een leesbare poststempel.
Door verweerder is bij twee faxbrieven van 5 januari 2005 antwoord gegeven op telefonische vragen van de rechtbank ter zake van de procedure betreffende toezending van beslissingen op bezwaar.
Verweerder heeft het volgende medegedeeld:
1ste fax: “De reguliere post wordt bezorgd door medewerkers van het Licom. De postbezorging dient binnen 24 uur te gebeuren; in uitzonderlijke gevallen is een uitloop naar 48 uur mogelijk. De dagen van bezorging zijn maandag t/m vrijdag. Uitgaande post van maandag, op maandagochtend aangeleverd, wordt op maandag middag of dinsdag (in de loop van de dag) bezorgd; deze systematiek geldt de hele week, behalve post op vrijdag: deze wordt op vrijdagmorgen of maandag bezorgd.
Stukken die niet kunnen worden bezorgd door onze eigen bodes (Licom) […] word{en} en dezelfde dag aangeboden bij TPG post. […]”
2de fax: “De beslissing wordt na ondertekening door de ondertekeningsbevoegde direct voorzien van een dagtekening (stempel).
Daaropvolgende wordt de envelop met de originele beslissing in onze “postbak uit” gedeponeerd, waarna deze postbak tweemaal daags (een keer om 09.00 uur, een keer om 13.00 uur) door een medewerker van de postkamer wordt geleegd.
Nadat de envelop met de originele beslissing in onze postbak is gedeponeerd registreert ons secretariaat de datum van verzending in ons intern systeem van registratie afhandeling bezwaarschriften (het zogeheten AAA-systeem).
[…]
Op de postkamer wordt de te verzenden (originele) beslissing in de envelop onderworpen aan het in mijn eerdere fax beschreven bezorgsysteem.
Kort samengevat gebeurt de registratie van de verzending van de originele beslissing op bezwaar derhalve in ons interne administratieve systeem (het AAA-systeem).”
De rechtbank stelt vast dat uit het vorenstaande blijkt dat verweerder niet over een post-registratiesysteem als zodanig beschikt, maar slechts over een intern registratiesysteem afhandeling bezwaarschriften (vgl LJN: AQ1018)
Uit de beschreven werkwijze volgt voorts niet onomstotelijk dat de bestreden beslissing daadwerkelijk op vrijdag 30 juli 2004 is verzonden, aangezien de laatste “postbak uit” om 13.00 uur wordt geleegd. Niet is gebleken dat na genoemd tijdstip tot aan de lichting van de “postbak uit” van maandagochtend 09.00 uur geen beslissingen meer worden afgestempeld op de datum van die vrijdag.
De rechtbank stelt vast dat slechts post die door de Licommedewerker op maandagochtend wordt bezorgd, kan worden geacht op vrijdag voor 13.00 uur te zijn verwerkt en verzonden door de afdeling bezwaar en beroep van verweerder.
Nu niet meer kan worden achterhaald op welk moment de licommedewerker de beslissing van 27 juli 2004 daadwerkelijk heeft aangeboden aan opposantes gemachtigde, is de recht-bank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het bestreden besluit ook daadwerkelijk op vrijdag 30 juli 2004 is verzonden.
Nu niet met zekerheid is vast te stellen op welke datum de beroepstermijn is aangevangen, mag deze onzekerheid niet ten nadele van opposante uitwerken in die zin dat het beroep wegens termijn overschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Dat opposantes gemachtigde niet heeft gereageerd op de gelegenheid het verzuim te herstellen dan wel toe te lichten en eerst in verzet daartoe is overgegaan, doet aan de voorgaande conclusie niet af.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval geen sprake van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep. Het verzet zal daarom voor gegrond moeten worden gehouden. De rechtbank zal bepalen dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Hiermee komt op grond van het bepaalde in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb voormelde uitspraak van 8 oktober 2004 te vervallen.
Op grond van artikel 8:55 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het verzet gegrond;
2. bepaalt dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Aldus gedaan door mr. H.J.O. Martens in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2005
door mr. Martens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. van Binnebeke w.g. Martens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open