ECLI:NL:RBMAA:2005:AT5294

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1802 WWB
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijstand en waardebepaling van onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 2 mei 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [A], en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Brunssum. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) was toegekend, maar waarbij de waardebepaling van haar woning ter discussie stond. Eiseres stelde dat de overwaarde van haar woning onjuist was vastgesteld op basis van een taxatierapport van makelaar Winkens, en dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de feiten en de procedure rondom de aanvraag en de bezwaren van eiseres zorgvuldig onderzocht. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres tegen de niet-ontvankelijkheid van een deel van de bezwaren terecht was, en dat verweerder een nieuw besluit moest nemen over de woonkostentoeslag. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de waardebepaling van de woning door verweerder op zorgvuldige wijze was vastgesteld, en dat de verplichting voor eiseres om een overeenkomst van geldlening te ondertekenen rechtmatig was. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan eiseres vergoed, en het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 04 / 1802 WWB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[A],
wonende te Brunssum, eiseres,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Brunssum,
gevestigd te Brunssum, verweerder.
Datum bestreden besluit: 12 oktober 2004
Kenmerk: ABZ/JZ nr. 04/5563, 7050 en 7768
Behandeling ter zitting: 21 februari 2005
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 12 oktober 2004 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 28 mei 2004 tegen een door verweerder genomen besluit van 24 mei 2004 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 15 oktober 2004 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Bij brief van 7 december 2004 heeft de gemachtigde van eiseres op voormeld verweerschrift gereageerd.
Bij brief van 14 december 2004 heeft verweerder een nieuwe beslissing genomen met betrekking tot de waardebepaling van de woning. Bij brief van 20 december 2004 geeft de gemachtigde van eiseres aan dat met de inhoud van dit nieuwe besluit niet geheel aan de bezwaren van eiseres is tegemoet gekomen. Conform het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb betrekt de rechtbank dit besluit bij haar beoordeling.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 21 februari 2005, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar mr. Brauer voornoemd.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. R.L.M. Meijers.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De feiten
Eiseres ontving tot 1 oktober 2003 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet. Vanaf die datum vervulde zij werkzaamheden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Eiseres heeft op 5 januari 2004 bij verweerder een aanvraag ingediend strekkende tot toekenning van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Bij brief van 8 maart 2004 heeft verweerder eiseres een hersteltermijn geboden ten einde alsnog bepaalde gegevens te verstrekken ten behoeve van de behandeling van deze aanvraag.
Bij brief van 9 april is namens eiseres bezwaar gemaakt tegen deze brief. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in deze brief een besluit is vervat, te weten de vaststelling van de overwaarde van de door eiseres bewoonde eigendomswoning op basis van een door de makelaar Winkens opgemaakt taxatierapport. De vrije verkoopwaarde van de woning is hierbij bepaald op € 120.000,00 en de executiewaarde op € 105.000,00.
Bij brief van 11 mei 2004 is namens eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een besluit op de door eiseres ingediende aanvraag.
Bij besluit van 24 mei 2004 heeft verweerder eiseres een uitkering toegekend bestaande uit algemene bijstand met ingang van 1 januari 2004 alsmede bijzondere bijstand in de kosten van de taxatie van de door eiseres bewoonde eigendomswoning. In dit besluit zijn de navolgende, in casus relevante deelbesluiten vervat:
a. het vermogen in de woning van eiseres wordt vastgesteld op € 62.823,69;
b. het overige vermogen wordt voorlopig vastgesteld op € 4.756,49;
c. het vrij te laten vermogen wordt voorlopig vastgesteld op nihil;
d. op grond van artikel 50 van de WWB worden zowel de algemene bijstand als de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening, waarbij het maximum voorlopig wordt vastgesteld op € 14.750,18;
e. aan de bijstand wordt de verplichting verbonden de bij de beschikking gevoegde overeenkomst van geldlening te ondertekenen;
f. aan de bijstand wordt verder ex artikel 55 van de WWB de verplichting verbonden volledig mee te werken aan een nader bepaald activeringstraject;
g. eiseres wordt - in afwachting van genoemd activeringstraject - op grond van artikel 107, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) vrijgesteld van de verplichtingen ex artikel 113, eerste lid, van die wet.
Bij brief van 28 mei 2004 is namens eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar richt zich tegen de deelbesluiten onder a, b, d, e en f. Daarnaast richt het bezwaar zich tegen de toekenning en verrekening van bijzondere bijstand in de taxatiekosten van de woning alsmede tegen het uitblijven van een besluit op de door eiseres aangevraagde bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag.
Eiseres en haar gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld om op 28 juni 2004 op het bezwaar te worden gehoord.
Het besluit
In het thans bestreden besluit heeft verweerder:
? het bezwaar van 9 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard;
? het bezwaar van 11 mei 2004 gegrond verklaard en
? het bezwaar van 28 mei 2004:
? niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dit betreft de voorlopige vaststelling van het vermogen en het niet toekennen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag, en
? ongegrond verklaard, voor zover dit ziet op de waardebepaling van de woning, de verlening van bijzondere bijstand in de taxatiekosten en het ondertekenen van de overeenkomst van geldlening. Wel gaat verweerder ten aanzien van de waarde van de woning niet langer uit van de taxatie door Winkens voornoemd, maar sluit aan bij de (recente) taxatie op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) en gaat uit van een waarde ad € 118.660,00. De kosten van rechtsbijstand worden door verweerder vergoed.
Voor de motivering van dit besluit verwijst verweerder naar het bij het besluit gevoegde ambtelijk advies van 1 oktober 2004.
Dit besluit is door verweerder gewijzigd bij besluit van 14 december 2004, waarbij de waardebepaling van de woning is herzien en (lager) vastgesteld op € 114.000,00.
Het beroep
Eiseres kan zich met voormeld (gewijzigd) besluit niet verenigen. Zij voert daartoe - kort samengevat - de navolgende gronden van het beroep aan:
? eiseres persisteert bij hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd;
? eiseres stelt zich op het standpunt, gelet op de korte onderbreking van haar aanspraak op bijstand, dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot waardebepaling van de woning;
? weliswaar heeft verweerder het taxatierapport van Winkens vervangen door een nieuwe waardebepaling, en daarbij het bedrag iets lager vastgesteld, doch deze nieuwe waardebepaling gebaseerd op een voor eiseres niet kenbare rapportage dan wel bekendgemaakte WOZ-beschikking; eiseres kan derhalve niet controleren of op een genoegzame wijze rekening is gehouden met de door haar genoemde gebreken aan de woning;
? verweerder ten onrechte het overige vermogen voorlopige vaststelt op € 4.756,49, nu het banksaldo van eiseres geoormerkte gelden betreft, en daarbij overweegt dat dit deel van het besluit (nog) geen rechtsgevolg impliceert;
? in verband met de eerstgenoemde bezwaargrond is eiseres eveneens van mening dat verweerder ten onrechte de bijstand in de vorm van een geldlening toekent;
? eiseres persisteert bij haar standpunt dat zij eveneens recht heeft op bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag, ter zake waarvan verweerder thans nog steeds geen besluit heeft genomen.
De beoordeling
De rechtbank dient thans te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Gelet op de aangevoerde beroepsgronden spitst deze vraag zich primair toe op de vraag, of verweerder op goede gronden het vermogen in de woning opnieuw heeft vastgesteld. Verder dient de vraag te worden beantwoord of verweerder op goede gronden aan de bijstand de verplichting heeft kunnen verbinden dat eiseres ter zake een overeenkomst van geldlening tekent.
I. Kwesties van openbare orde
Alvorens daartoe over te gaan dient de rechtbank echter in de eerste plaats vragen te beantwoorden die de openbare orde raken. Deze vragen betreffen de niet-ontvankelijkverklaring van een deel van de bezwaren alsmede de ontvankelijkheid van eiseres in beroep.
a. Niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift tegen de brief van 8 maart 2004
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat in deze brief geen besluit is vervat als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De omstandigheid dat verweerder - kennelijk - een taxatierapport aan de vraagstelling in deze brief ten grondslag heeft gelegd, maakt dit niet anders.
b. Niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift tegen besluit van 24 mei 2004
In het thans bestreden besluit is het namens eiseres ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dit betreft de voorlopige vaststelling van het vermogen en het niet toekennen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag.
Voorlopige vaststelling vermogen
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bezwaarschrift, voor zover dit betreft de voorlopige vaststelling van het vermogen, terecht niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien de definitieve besluitvorming hieromtrent nog dient plaats te vinden.
Woonkostentoeslag
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit betreffende de aangevraagde bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Het bezwaar richtte zich op dit punt tegen de omstandigheid dat in het primaire besluit ter zake geen besluit is genomen en moet daarmee worden gekwalificeerd als een bezwaar tegen een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Nu niet betwist is dat eiseres in haar aanvraag ook om deze (vorm van) bijstand heeft verzocht, kon verweerder niet tot de conclusie komen dat dit bezwaar niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
Het bestreden besluit kan op dit punt geen stand houden. Verweerder zal alsnog een besluit op het ter zake ingediende bezwaar dienen te nemen.
c. Ongegrondheid bezwaarschrift tegen besluit van 24 mei 2004
Anders dan in het onderliggende juridisch advies heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard voor zover dit ziet op de waardebepaling van de woning, de verlening van bijzondere bijstand in de taxatiekosten en het ondertekenen van de overeenkomst van geldlening. Op basis van de formulering van de besluitvorming en de toelichting ter zitting stelt de rechtbank vast dat het hier een schrijffout van de zijde van verweerder betreft. Verweerder heeft bedoeld het bezwaar op deze punten, overeenkomstig het juridisch advies gegrond te verklaren.
Nu eiseres door deze schrijffout op zich genomen niet in haar belangen is geschaad, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het besluit om deze reden in stand te laten.
d. Activeringstraject
In het thans bestreden besluit heeft verweerder geen besluit genomen ten aanzien van het bezwaar van eiseres tegen de verplichting deel te nemen aan een activeringstraject.
De rechtbank stelt vast dat dit aspect wel onderdeel is van het onderliggende ambtelijke advies. Voorgesteld wordt het bezwaar ter zake ongegrond te verklaren, omdat de namens eiseres gestelde psychische belemmeringen niet zijn onderbouwd. Dit onderliggende advies steunt naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke motivering. De rechtbank stelt dan ook vast dat in dit geval sprake is van een omissie van de zijde van verweerder.
Omdat ook de rechtbank noch uit de op het geding betrekking hebbende stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken van een onderbouwde invulling van de gestelde psychische klachten ziet zij reden om te bepalen het besluit ook op dit punt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het besluit in stand te laten.
e. Ontvankelijkheid van eiseres in beroep
Voor zover eiseres persisteert bij hetgeen in bezwaar is aangevoerd en dit ziet op de bijzondere bijstand in de taxatiekosten, dient zij wegens het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard in beroep.
Hoewel het bezwaar ter zake ongegrond is verklaard (zie boven), blijkt uit de onderliggende motivering genoegzaam dat het besluit tot toekenning wordt ingetrokken en verweerder deze kosten voor eigen rekening neemt. Als gevolg hiervan treedt het rechtsgevolg van een ten laste van eiseres komende schuld uit een geldlening niet langer in.
II. Geschil ten principale
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder op goede gronden het vermogen in de woning opnieuw en juist heeft vastgesteld. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De door eiseres ingenomen stelling houdt in dat nu zij slechts korte tijd geen aanspraak op bijstand heeft gehad en gedurende die tijd slechts een inkomen op het niveau van de voordien ontvangen uitkering heeft genoten, had verweerder moeten afzien van een hertaxatie en de bijstand moeten toekennen onder dezelfde condities als voordien. Eiseres bepleit hiermee een herleving van het recht op bijstand en geen toekenning van een nieuw recht op bijstand.
De rechtbank is het niet met eiseres eens en merkt daartoe als volgt op.
Eiseres beroept zich kennelijk op het Besluit krediethypotheek bijstand, welk besluit haar eerdere recht op bijstand nader bepaalde. Artikel 7 van dit Besluit bepaalde dat indien binnen een periode van twee jaren na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, deze wordt verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.
Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand in werking getreden. Ter zake van voor de inwerkingtreding van genoemde wet gevestigde krediethypotheken bepaalt artikel 12, eerste lid, van de Invoeringswet WWB, dat artikel 20 van de Abw van toepassing blijft op bijstand die op 31 december 2003 werd verleend met toepassing van de Abw.
Van een situatie als hier bedoeld is in het onderhavige geval geen sprake. Eiseres maakte eerst op 5 januari 2004 weer aanspraak op bijstand. Haar aanspraak op bijstand wordt thans beheerst door artikel 50 van de WWB. Op grond van dat artikel wordt de bijstand niet langer van rechtswege onder hypothecair verband verleend, maar slechts in de vorm van een geldlening. De wetgever heeft het aan verweerder overgelaten ter zake maatregelen ter zekerheid te treffen. Artikel 48, derde lid, van de WWB bevat daartoe de bevoegdheden.
De rechtbank merkt op dat verweerder de waarde van de woning enkele malen gewijzigd heeft. Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat er geen rekening is gehouden met achterstallig onderhoud. Namens verweerder is ter zitting aangegeven dat er een lopende procedure is waarin de nieuwe WOZ-waarde zal worden vastgesteld, waarvan de uitkomst gauw bekend zal zijn.
Gezien de verschillende taxatierapporten, onder andere het rapport van makelaar H.M.H. Winkens, waarin rekening is gehouden met de onderhoudstoestand van de woning, is de rechtbank van oordeel dat verweerder (uiteindelijk) op een zorgvuldige wijze tot het bestreden besluit is gekomen ten aanzien van de vaststelling van de waarde van de woning. Ter aanvulling constateert de rechtbank dat soortgelijke woningen (gedingstuk A8) geen grote afwijking in waarde vertonen ten opzichte van de woning van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is er namens eiseres niet uit eigen beweging een taxatie overlegd die aantoont dat de waarde van de woning beduidend lager zou moeten zijn. Enkel het overleggen van de WOZ-waarde uit 1999 kan de rechtbank niet van het tegendeel overtuigen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de WOZ-waarde die op 8 oktober 2004 (gedingstuk A20) is vastgesteld ten gunste van eiseres is uitgevallen en dat verweerder ook daarmee tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres ten opzichte van de vaststelling van de waarde van de woning.
Eiseres verzet zich verder tegen de verplichting ter zake de bijstand een overeenkomst van geldlening te moeten tekenen. Ook op dit punt kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar betoog en wel om dezelfde reden als voormeld ter zake artikel 48, derde lid, van de WWB.
III. Proceskosten
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij-stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie-ning van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver-goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit zich richt tegen de bijzondere bijstand in de taxatiekosten;
2. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betreft het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit ten aanzien van de woonkostentoeslag;
3. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
4. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres ten aanzien van de woonkostentoeslag;
5. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door de Gemeente Brunssum;
6. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de Gemeente Brunssum aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Hoof als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2005 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J.H. van Hoof w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 2 mei 2005
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.