ECLI:NL:RBMAA:2005:AT5382

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
185357 CV EXPL 05-1192
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.A.J. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de CAO en de gevolgen van het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 4 mei 2005, staat de uitleg van de CAO en de gevolgen van het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.F.A. Bronneberg, heeft een vordering ingesteld tegen de vennootschap onder firma [naam] en twee vennoten, [naam] en [naam]. Eiser stelt dat hij op 20 december 2003 in dienst is getreden voor een salaris van € 8,42 bruto per uur, met een vermoedelijke arbeidsovereenkomst van 32 uur per maand, conform de CAO voor het horeca- en aanverwante bedrijf 2003/2004. Vanaf 17 november 2004 werd eiser niet meer tot zijn werk toegelaten en ontving hij geen loon, ondanks zijn verzoeken om betaling.

Eiser vordert hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag, en stelt dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt, omdat er geen schriftelijke overeenkomst is opgesteld. Gedaagde voert aan dat er een contract voor bepaalde tijd is aangeboden, maar dat dit nooit door eiser is getekend. Gedaagde is bereid om een deel van het salaris te betalen, maar wijst de overige vorderingen af.

De kantonrechter overweegt dat de bepalingen van de CAO bepalend zijn voor de uitleg van de arbeidsovereenkomst. Aangezien gedaagde geen schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft opgesteld, wordt aangenomen dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. De rechter oordeelt dat gedaagde verplicht is om het salaris van eiser door te betalen na 19 december 2004. De vordering van eiser wordt toegewezen, met een beperking van de wettelijke verhoging tot 15% in verband met de omstandigheden van het geval. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 368,60 worden begroot.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr. 185357 CV EXPL 05-1192
Vonnis van de kantonrechter d.d. 4 mei 2005
Inzake
[naam eiser],
wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres],
eiser,
gemachtigde mr. H.F.A. Bronneberg te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen
1. DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [naam],
gevestigd en kantoorhoudende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres],
2. [naam], vennoot van gedaagde sub 1,
wonende en kantoorhoudende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres],
3. [naam], vennoot van gedaagde sub 1,
wonende en kantoorhoudende te [postcode] [woonplaats], aan de [adres],
gedaagden
gemachtigde H.J.J. Naus te Neeritter.
VERDER PROCESVERLOOP:
Er heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan procesverbaal is opgemaakt.
De inhoud daarvan geldt als hier herhaald.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
MOTIVERING:
1. De feiten.
[eiser] is met ingang van 20 december 2003 tegen een salaris van € 8,42 bruto per uur in dienst van [gedaagde sub 1] getreden. De bedongen arbeid wordt op de voet van artikel 7:610b BW vermoed een omvang van 32 uur per maand te hebben. Op de arbeidsovereenkomst zijn de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO voor het horeca- en aanverwante bedrijf 2003/2004 van toepassing.
In artikel 1 lid 10 CAO is bepaald:
Het dienstverband:
a. Bepaalde tijd: de begin- en einddatum van het dienstverband is in de arbeidsovereen-
komst vastgelegd.
b. (....)
in artikel 3 CAO is vermeld:
a. De werkgever is verplicht met een werknemer een schriftelijke arbeidsovereenkomst te
sluiten.
b. Indien de werkgever met de werknemer geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is
aangegaan, bestaat met deze werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd zonder proeftijd.
c. (....)
en in artikel 5 lid 3 is bepaald:
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd:
De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor ze is aangegaan, zonder dat enige opzegging is vereist.
Vanaf 17 november 2004 wordt [eiser] door [gedaagde sub 1] niet meer tot zijn werk toegelaten en ontvangt hij geen loon meer, ofschoon hij aan haar heeft aangeboden zijn werkzaamheden te verrichten en om betaling van zijn loon heeft verzocht.
2. De vordering.
[eiser] stelt kort samengevat dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt, omdat [gedaagde sub 1] geen schriftelijke arbeidsovereenkomst met hem is aangegaan.
Hij vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van
a. € 867,26 bruto salaris tot 1 februari 2005 (naar wordt begrepen: t/m februari 2005)
b. € 269,44 (naar wordt begrepen: bruto) per maand vanaf 1 maart 2005 tot de dag dat de
arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd
c. 8% vakantietoeslag over a en b
d. de wettelijke verhoging over a, b en c.
3. Het verweer.
[gedaagde sub 1] voert aan dat aan [eiser] bij het in dienst nemen een contract voor een jaar is aangeboden, dat dit door hem nooit is getekend. Omdat er in de loop van het jaar problemen zijn gerezen, heeft zij hem laten weten het contract niet te willen verlengen.
Zij is bereid aan hem alsnog zijn salaris over de periode 17 november t/m 19 december 2004 te voldoen doch wijst de vordering voor het overige van de hand.
4. De beoordeling.
Als uitgangspunt geldt dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld (onder meer HR JAR 2004/113).
In de literatuur wordt voorts aangenomen dat de rechtsgevolgen van schending van een CAO-bepaling die een vormvoorschrift inhoudt, moeten worden vastgesteld naar gelang de ratio van dat voorschrift en gelet op de concrete omstandigheden van het geval (AG Bakels bij HR NJ 2001/56 onder verwijzing naar losbladige arbeidsovereenkomst aantekening 5 bij artikel 12 Wet CAO en annotator Stein bij HR NJ 1981/505).
Blijkens de artikelen 1 lid 10 en 5 lid 3 CAO is het overeenkomen van een bepaalde duur van de arbeidsovereenkomst mogelijk. In beginsel kan een dergelijke duur daarom niet worden aangemerkt als een met de CAO strijdig en deswege nietig beding als bedoeld in artikel 12 lid 1 Wet CAO.
In artikel 3 lid 1 CAO wordt op de werkgever de verplichting gelegd om een arbeidsovereen-komst schriftelijk met een werknemer aan te gaan. Indien het een dienstverband voor be-paalde tijd betreft, dienen de begin- en einddatum hiervan conform artikel 1 lid 10 CAO in het arbeidscontract te worden vastgelegd. [gedaagde sub 1] heeft hieraan geen uitvoering gege-ven. In artikel 3 lid 2 CAO is bepaald dat bij gebreke van een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder proeftijd bestaat.
Aldus kan in het midden worden gelaten of tussen partijen mondeling een bepaalde duur van het dienstverband is overeengekomen. Gezien de strekking van artikel 3 lid 2 CAO zou dat immers in de gegeven omstandigheden een met de CAO strijdig en deswege nietig beding zijn als hierboven omschreven in plaats waarvan krachtens artikel 12 lid 1 Wet CAO de bepalingen van de CAO gelden. Aan het over en weer gedane bewijsaanbod kan derhalve worden voorbijgegaan.
Bovenstaand leidt tot de slotsom dat tussen partijen de arbeidsovereenkomst voor onbe-paalde duur tot stand is gekomen die na 19 december 2004 voortduurt, zodat [gedaagde sub 1] jegens [eiser] gehouden is ook zijn salaris na deze datum door te betalen.
De vordering is mitsdien toewijsbaar met beperking van de wettelijke verhoging naar billijkheid tot 15 % met het oog op de omstandigheden van het geval.
[gedaagde sub 1] dient als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
BESLISSING:
Veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander is bevrijd, om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
a. € 867,26 bruto salaris t/m februari 2005
b. € 269,44 bruto per maand vanaf 1 maart 2005 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst
rechtsgeldig is beëindigd
c. 8% vakantietoeslag over a en b
d. 15% wettelijke verhoging over a, b en c, indien deze bedragen niet uiterlijk zijn betaald op
de dag waarop ingevolge de artikelen 7:623 en 624 lid 1 BW de voldoening had moeten
geschieden;
Veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in de aan de zijde van [eiser] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 368,60, waarvan € 180,- salaris gemachtigde;
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. B.A.J. Broekman, kantonrechter en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.
typ.: ML
coll.: