RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 05 / 1009 BESLU V + AWB 05 / 1010 BESLU VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van deze wet
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht,
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 24 mei 2005
Kenmerk: JG/Ev 05.10.0261 AWB 05.014
Behandeling ter zitting: 2 juni 2005
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 24 mei 2005 heeft verweerder beslist op het namens verzoeker ingediende bezwaarschrift van 12 mei 2005 gericht tegen verweerders -afzonderlijke- besluiten van 9 en 10 mei 2005.
Verzoeker heeft bij schrijven van 31 mei 2005 van zijn gemachtigden bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 24 mei 2005.
Bij -afzonderlijk- schrijven van 31 mei 2005 van zijn gemachtigden heeft verzoeker zich tevens tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek terzake van verweerders besluit van 24 mei 2005 een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb), te treffen.
De voorzieningenrechter heeft [derde] aangemerkt als belanghebbende, in welk kader voornoemde [derde] -per e-mail- in de gelegenheid is gesteld om op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als partij aan het geding deel te nemen.
[derde] heeft de voorzieningenrechter op 1 juni 2005 -per telefoon- bericht dat hij van vorenomschreven gelegenheid gebruik maakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan een van de gemachtigden van verzoeker verstrekt.
De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 2 juni 2005, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Hij werd bijgestaan door zijn gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2].
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. J.M.A.M. Gerards en dr. J.I.H. Janssen.
[derde] is ter zitting in persoon verschenen.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is -voor zover thans van belang- bepaald dat indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het verzoek, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is in casu gedaan terwijl bij de rechtbank beroep is ingesteld. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter is gewezen in de kennisgeving aan partijen van de behandeling van het verzoek ter zitting en ter zitting zelve.
Na kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting, is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. In dat licht merkt de voorzieningenrechter op dat de ontbrekende processtukken (het verslag van de hoorzitting alsmede het verweerschrift) -naar partijen ter zitting hebben medegedeeld- geen nieuwe informatie zullen bevatten. De voorzieningenrechter zal dan ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verzoeker is als student ingeschreven aan de Universiteit Maastricht. Hij is -tevens- [bestuursfunctie] van de vereniging Deskundige Ongebonden Pragmatische Eenheid (kortweg: DOPE).
DOPE stelt zich, blijkens artikel 3 van haar statuten, ten doel het behartigen van de belangen van studenten in de universitaire gemeenschap, het behartigen van de belangen van de studentenverenigingen, het bevorderen van deelname in het universitaire bestuur door studenten en het behartigen of doen behartigen van deze belangen op landelijk niveau.
Elk jaar worden aan de Universiteit Maastricht verkiezingen gehouden voor de medezeggenschapsraden van die universiteit. In 2005 zijn er verkiezingen voor alle geledingen (personeel en studenten) van de Universiteitsraad en alle faculteitsraden, plus voor de UCM student council.
De Universiteitsraad is het medezeggenschapsorgaan op centraal niveau. De Universiteitsraad bestaat uit zes vertegenwoordigers van de geleding wetenschappelijk personeel, drie van de geleding ondersteunend en beheerspersoneel en negen uit de geleding studenten. Medewerkers worden voor twee jaar in de raad gekozen; studenten voor één jaar.
De verkiezingen worden -voor de vijfde keer op rij- op elektronische wijze georganiseerd.
De verkiezingen voor de Universiteitsraad van de Universiteit Maastricht worden dit jaar gehouden van 6 tot en met 24 juni 2005. Ten behoeve van die verkiezingen heeft het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht bepaald dat de kandidatenlijsten elektronisch (via internet) kunnen worden ingediend van maandag 18 april 2005 (9.00 uur) tot en met maandag 25 april 2005 (16.00 uur).
Op 23 april 2005 heeft verzoeker de kandidatenlijst voor de verkiezing van de Universiteitsraad, geleding studenten, elektronisch (via internet) bij het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht ingediend. De lijst draagt de naam ‘Studentenfractie DOPE’.
Op de eerste plaats op die lijst staat dhr. [naam] (e-mailadres: [naam]@student.unimaas.nl) vermeld; verzoeker staat op die lijst op de derde plaats vermeld.
Op 27 april 2005 heeft het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht verzoeker bericht dat zij, tijdens een op die datum gehouden vergadering over de lijsten, bij de door verzoeker ingediende lijst een verzuim heeft vastgesteld. Dat verzuim bestaat, zo heeft het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht verzoeker laten weten, uit het ontbreken van de elektronische verklaring van de instemming van de kandidatuur van -voor zover thans van belang- [naam]. Het herstel van dit verzuim dient, aldus het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht, door betrokkene zelf te gebeuren en dient te geschieden tussen 28 april 2005 en 3 mei 2005 (16.00 uur).
Op 3 mei 2005 heeft [gemachtigde 1] het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht bericht dat er een fout is gemaakt bij het indienen van de kandidatenlijst van de Studentenfractie DOPE voor de Universiteitsraad, geleding studenten. Die fout is, aldus voornoemde [gemachtigde 1], gelegen in het feit dat op de eerste plaats op die lijst [derde] (met het e-mail adres: [derde]@student.unimaas.nl) had moeten staan en niet, zoals thans het geval is, een student met het e-mail adres -naar de voorzienignenrechter begrijpt- [naam]@student.unimaas.nl. [gemachtigde 1] heeft het Centraal Stemburau van de Universiteit Maastricht daarop verzocht DOPE toe te staan deze wijziging in de lijst door te laten voeren, zodat het voor DOPE toch nog mogelijk wordt om met de beoogde lijsttrekker aan de verkiezingen te beginnen.
In navolging op het bericht van dhr. [gemachtigde 1] heeft dhr. [derde] zijn instemming voor een plek op de kandidaatlijst op 3 mei 2005 aan het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht doen toekomen.
Bij het aan [gemachtigde 1] gerichte besluit van 9 mei 2005 heeft het Centraal Stembureau van de Universiteit Maastricht aan dhr. [gemachtigde 1] bericht dat het verzoek van 3 mei 2005 wordt afgewezen, omdat zij van mening is dat de door [gemachtigde 1] genoemde vergissing niet is veroorzaakt door het te hanteren programma E-verkiezingen, maar door een onvoldoende mate van zorgvuldigheid bij de indiener.
Vervolgens heeft verweerder bij het aan verzoeker gerichte besluit van 10 mei 2005 aan verzoeker bericht dat -voor zover thans van belang- [naam] vanwege het ontbreken van de verklaring van instemming, van de lijst van DOPE wordt geschrapt.
Bij schrijven van 12 mei 2005 van zijn gemachtigde heeft verzoeker -tijdig- bij verweerder bezwaar gemaakt tegen voornoemde besluiten van verweerder.
Verzoeker is op 18 mei 2005 in de gelegenheid gesteld op zijn bezwaar te worden gehoord, van welke gelegenheid verzoeker gebruik heeft gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit van 24 mei 2005 heeft verweerder de bezwaren van verzoeker ontvankelijk, doch ongegrond verklaard.
Aangezien verzoeker zich met dat besluit niet heeft kunnen verenigen, heeft hij bij schrijven van 31 mei 2005 van zijn gemachtigden -tijdig- bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 24 mei 2005.
Bij -afzonderlijk- schrijven van 31 mei 2005 van zijn gemachtigden heeft verzoeker zich tevens tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek terzake van verweerders besluit van 24 mei 2005 een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen.
De voorzieningenrechter zal in dit geding eerst -ambtshalve- beoordelen of verweerder verzoeker terecht en op goede gronden heeft ontvangen in het namens hem -verzoeker- gemaakte bezwaar tegen verweerders besluit van 9 mei 2005.
In artikel 8:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Onder ‘belanghebbende’ wordt, blijkens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat hij als belanghebbende in opgemelde zin aangemerkt dient te worden, omdat hij voorzitter van DOPE is.
Voor zover verzoeker door verweerders besluit van 9 mei 2005 al in zijn hoedanigheid van functionaris van voornoemde vereniging in zijn belangen wordt getroffen, is dat belang -naar het oordeel van de voorzieningenrechter- niet aan te merken als een verzoeker persoonlijk aangaand belang.
Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat hij als belanghebbende, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aangemerkt dient te worden, omdat hij in persoon ook als kandidaat op de lijst van DOPE staat vermeld.
Het gevolg dat direct voortvloeit uit verweerders besluit van 9 mei 2005 is dat [derde] niet als kandidaat op die lijst wordt geplaatst. Dit gevolg leidt er op zijn beurt weer toe dat alle kandidaten op de lijst van DOPE -en dus ook verzoeker- een plaats naar boven opschuiven.
Voor zover verzoeker al een persoonlijk belang zou hebben bij verweerders besluit van 9 mei 2005, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit belang een afgeleid belang is, omdat dat belang, zoals uit het vorenstaande blijkt, niet rechtstreeks is betrokken bij dat besluit. Bovendien onderscheidt dat -eventuele persoonlijke- belang verzoeker in onvoldoende mate van de andere kandidaten op de lijst van DOPE.
Gelet op hetgeen hij hiervoor heeft overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet is aan te merken als belanghebbende bij verweerders besluit van 9 mei 2005. Verweerder heeft verzoeker mitsdien ten onrechte ontvankelijk verklaard in het namens hem ingediende bezwaar tegen dat besluit. Het thans bestreden besluit van 24 mei 2005 kan op dit onderdeel dan ook om deze reden in rechte geen stand houden. Het namens verzoeker ingestelde beroep tegen dat besluit dient dan ook in zoverre gegrond verklaard te worden en op dat onderdeel te worden vernietigd.
Aangezien een nieuwe beslissing van verweerder op het bezwaarschrift van verzoeker voor zover gericht tegen het besluit van 9 mei 2005 niet anders zal kunnen inhouden dan dat verweerder verzoeker alsnog op dat punt niet-ontvankelijk verklaart, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
Voor zover het beroep betrekking heeft op het besluit van 10 mei 2005 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Dit besluit is aan verzoeker gericht in zijn hoedanigheid van indiener van de kandidatenlijst. Nu het rechtsgevolg van dit besluit is dat de door verzoeker ingediende kandidatenlijst wordt gewijzigd en verzoeker ter zake daarvan verantwoording moet afleggen aan de op die lijst geplaatste kandidaten, acht de voorzieningenrechter ten aanzien van dit besluit wel een voldoende rechtsreeks en persoonlijk belang bij verzoeker aanwezig.
Ten aanzien van dit deel van het thans bestreden besluit is de voorzieningenrechter van oordeel dat vanwege het gesloten karakter van het Kiesreglement van de Universiteit Maastricht en het gebonden karakter van de in het kader van dat reglement door en namens verweerder te nemen besluiten, verweerder niet de bevoegdheid toekomt een belangenafweging te maken als door verzoeker beoogt.
In dit verband wijst de voorzieningenrechter met name op artikel 24, aanhef en onder c, van genoemd reglement, welke bepaling luidt: ‘Het stembureau schrapt van de kandidatenlijst de kandidaat van wie de verklaring van instemming ontbreekt.’ Het beroep kan op dit punt dan ook niet slagen.
Nu onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan en het thans bestreden besluit van 24 mei 2005 daardoor niet langer onderwerp vormt van een door de rechtbank te beslissen geschil, bestaat er, gelet op de aard van dit besluit, thans geen aanleiding (meer) voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek van verzoeker zal dan ook worden afgewezen.
Van enige op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijdens verzoeker, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Op grond van het vorenoverwogene wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74, 8:75, 8:82, 8:84 en 8:86 van de Awb, beslist als hieronder nader is aangegeven.
Ten overvloede en uitsluitend ter voorlichting van betrokkenen overweegt de voorzieningenrechter nog dat -naar zijn oordeel- ten aanzien van het besluit van 9 mei 2005 alleen de vereniging DOPE en [derde] zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, nu zij een hun persoonlijk aangaand belang hebben bij dat besluit. Echter, noch door noch namens een van deze betrokkenen is in de loop van de onderhavige procedure een rechtsmiddel aangewend.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het thans bestreden besluit van 24 mei 2005, voor zover betrekking hebbend op het bezwaar gericht tegen het besluit van 9 mei 2005;
- doet hetgeen verweerder had behoren te doen en verklaart verzoeker in het namens hem ingediende bezwaarschrift van 12 mei 2005 voor zover gericht tegen verweerders besluit van 9 mei 2005 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de Universiteit Maastricht namens verweerder aan verzoeker het door hem voor de onderhavige procedures gestorte griffierecht ten bedrage van -in totaal- € 276,-- (2 x € 138,--) volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2005 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J. Devoi w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op: 3 juni 2005
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.