ECLI:NL:RBMAA:2005:AT9785

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 / 1130 WET VV
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging termijn beslissing op verzoek om planschadevergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 24 juni 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van planschadevergoeding. Verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van de Gemeente Sittard-Geleen op hun verzoeken om planschadevergoeding, ingediend op 19 februari 2004. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijnen heeft beslist op deze verzoeken, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente de termijn voor het nemen van een besluit niet op de juiste wijze heeft verlengd en dat de gemeente in gebreke is gebleven. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening gegrond verklaard.

De voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen om uiterlijk op 22 september 2005 een inhoudelijk besluit te nemen op de verzoeken om planschadevergoeding. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 80,50, en is het griffierecht van € 138,-- volledig vergoed aan de verzoekers. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers in het kader van planschadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft geen zitting gehouden, aangezien het verzoek kennelijk gegrond was en er geen verdere behandeling nodig was.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verplichtingen van bestuursorganen onder de Awb onderstreept en de noodzaak van tijdige besluitvorming bevestigt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 1130 WET VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op het verzoek
om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
1. [verzoeker 1]
en
2. [verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats], verzoekers,
tegen
de Raad van de Gemeente Sittard-Geleen,
gevestigd te Sittard, verweerder.
Datum bestreden besluit: ---
Kenmerk: besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht
Geen behandeling ter zitting
1. Procesverloop
Bij schrijven van 7 juni 2005 van hun gemachtigde, mr. J.H.M. Verjans van de Stichting Rechtsbijstand te Roermond, hebben verzoekers bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op hun afzonderlijke verzoeken om vergoeding van planschade op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: de WRO).
Bij schrijven van 7 juni 2005 van hun gemachtigde hebben verzoekers zich tevens tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek terzake van het besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb) een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te treffen.
De zijdens verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van verzoekers gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
2. Overwegingen
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich met betrekking tot het onderhavige verzoek een situatie als bedoeld in voormelde bepaling voor, nu het verzoek kennelijk gegrond is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Verzoeker sub 1 heeft verweerder bij schrijven van 12 februari 2004 van zijn -verzoekers- gemachtigde verzocht om op grond van artikel 49 van de WRO over te gaan tot vergoeding van schade die hij -verzoeker- stelt te hebben geleden als gevolg van bepalingen van het, inmiddels onherroepelijk geworden, bestemmingsplan ‘Limbricht’.
Verzoeker sub 2 heeft eenzelfde verzoek gedaan en wel bij schrijven van 18 februari 2004 van zijn gemachtigde.
Bij schrijven van 7 juni 2005 van hun gemachtigde hebben verzoekers bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op hun -afzonderlijke- verzoeken om planschadevergoeding.
Bij schrijven van 7 juni 2005 van hun gemachtigde hebben verzoekers zich tevens tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek terzake van het besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te treffen. Op de daartoe aangevoerde gronden hebben verzoekers de voorzieningenrechter primair verzocht verweerder op te dragen om alsnog in de raadsvergadering van deze maand (juni 2005) een inhoudelijk besluit te nemen op de namens hen ingediende verzoeken om planschadevergoeding. Secundair hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht verweerder op te dragen in de eerstvolgende raadsvergadering een inhoudelijk besluit te nemen op de namens verzoekers ingediende verzoeken om planschadevergoeding. In dit kader hebben verzoekers opgemerkt dat de eerstvolgende raadsvergadering, volgens een mededeling zijdens verweerder, de raadsvergadering van september 2005 is. Ingeval deze mededeling niet juist is en er toch in juli of augustus 2005 een raadsvergadering plaatsvindt, hebben verzoekers verzocht hiermee rekening te houden.
In dit geding heeft de voorzieningenrechter te beoordelen of verweerder, zoals verzoekers stellen, niet tijdig een beslissing heeft genomen op hun -afzonderlijk- verzoeken om planschadevergoeding.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.
Blijkens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
Artikel 6:12, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep, indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn gebonden is.
Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
In artikel 4:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mededeelt en het daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Verweerder heeft op 10 mei 2001 de Procedureverordening Planschadevergoeding 2001 (hierna te noemen: de Verordening) vastgesteld. Deze verordening is, blijkens het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Verordening, op 11 mei 2001 in werking getreden. In de Verordening is de termijn bepaald binnen welke verweerder dient te beslissen op een verzoek om planschadevergoeding.
Blijkens het bepaalde in artikel 1 van de Verordening wordt voor de toepassing van die verordening onder -voor zover thans van belang- ‘commissie’ verstaan: de schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening kan de gemeenteraad binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag schadevergoeding weigeren zonder toepassing te geven aan artikel 4 en volgende.
De in het voorgaande lid genoemde termijn kan, blijkens artikel 3, tweede lid, van de Verordening, door de gemeenteraad eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd.
Indien geen toepassing is gegeven aan het eerste lid van artikel 3 geeft verweerder, blijkens artikel 4, eerste lid, van de Verordening, aan de commissie opdracht terzake advies uit te brengen.
De in het voorgaande lid bedoelde opdracht geschiedt, zo is in het tweede lid van artikel 4 van de Verordening bepaald, binnen vier weken na het verstrijken van de -eventueel verlengde- termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 3.
Als schadebeoordelingscommissie treedt op een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen Adviesbureau.
De commissie brengt, blijkens het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Verordening, schriftelijk advies uit aan de gemeenteraad binnen 16 weken na verzending van de opdracht als bedoeld in het eerste lid van artikel 4.
Van een overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn, stelt de commissie, ingevolge het tweede lid van artikel 8 van de Verordening, zowel de gemeenteraad en de aanvrager schriftelijk in kennis.
In artikel 8, derde lid, van de Verordening is bepaald dat een afschrift van het rapport zo spoedig mogelijk doch uiterlijk vier weken voor de beslissing van de gemeenteraad van gemeentewege aan de aanvrager wordt toegezonden.
In het eerste lid van artikel 9 van de Verordening is bepaald dat de gemeenteraad beslist binnen zestien weken nadat de commissie het advies genoemd in het vorige artikel heeft uitgebracht.
De -afzonderlijke- verzoeken om planschadevergoeding van verzoekers zijn, blijkens de daarop geplaatste stempel, op 19 februari 2004 bij verweerder ingekomen. De in artikel 3, eerste lid, van de Verordening genoemde termijn van 13 weken is mitsdien aangevangen op 20 februari 2004. Verweerder had die verzoeken, gelet op voornoemde bepaling, uiterlijk op 20 mei 2004 kunnen weigeren. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in dit geding gesteld noch gebleken is dat verweerder de in artikel 3, eerste lid, van de Verordening genoemde termijn van 13 weken heeft verlengd.
Uit de thans voorhanden zijnde gedingstukken blijkt echter dat verweerder niet heeft besloten om de onderhavige verzoeken om planschadevergoeding te weigeren. Integendeel: uit die stukken blijkt dat verweerder de door hem aangewezen schadebeoordelingscommissie, Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht te Maastricht, opdracht heeft gegeven advies uit te brengen over die verzoeken.
Verweerder had de schadebeoordelingscommissie, gelet op het feit dat de in artikel 3, eerste lid, van de Verordening genoemde termijn is geëindigd op 21 mei 2004 en gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Verordening, uiterlijk op 17 juni 2004 opdracht dienen te geven om over de -afzonderlijke- verzoeken om schadevergoeding advies uit te brengen.
Het vorenstaande heeft, mede gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Verordening tot gevolg dat de schadebeoordelingscommissie uiterlijk op 7 oktober 2004 schriftelijk advies had moeten uitbrengen aan verweerder.
Blijkens het, zich bij de stukken bevindende, schrijven van 14 april 2005 van de schadebeoordelingscommissie is het schriftelijke advies reeds eind september 2004 aan verweerder toegezonden.
Nu uit dat schrijven niet blijkt op welke datum dat advies aan verweerder is toegezonden, gaat de voorzieningenrechter er bij de onderhavige beoordeling voorshands van uit dat zulks -uiterlijk- op 7 oktober 2004 is geschied.
Gelet op die datum, alsmede gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Verordening, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder uiterlijk op 27 januari 2005 had dienen te beslissen op de -afzonderlijke- verzoeken om planschadevergoeding.
Zijdens verweerder is een aantal keren aan de gemachtigde van verzoekers doorgegeven wanneer besluitvorming aangaande de onderhavige verzoeken om planschadevergoeding te verwachten viel. Zo is bij schrijven van 19 februari 2004 (verzonden op 25 februari 2004) zijdens verweerder aan vorenbedoelde gemachtigde te kennen gegeven dat hij -die gemachtigde- uiterlijk op 29 maart 2004 antwoord kon verwachten. Bij schrijven van 10 juni 2004 (verzonden op 14 juni 2004) is de gemachtigde van verzoekers zijdens verweerder bericht dat besluitvorming over de beide planschadeverzoeken in de raadsvergadering van 15 december 2004 is te verwachten en bij schrijven van 1 november 2004 (verzonden op 8 november 2004) heeft verweerder aan meergenoemde gemachtigde bericht dat op korte termijn het advies van de schadebeoordelingscommissie wordt verwacht en dat besluitvorming in de raadsvergadering aangaande dat advies in het eerste kwartaal van 2005 zal plaatsvinden. Vervolgens is, nadat verzoekers bij schrijven van 1 april 2005 van hun gemachtigde bij verweerder hebben geïnformeerd naar de stand van zaken, bij schrijven van 18 april 2005 zijdens verweerder aan de gemachtigde van verzoekers te kennen gegeven dat verweerder ernaar streeft om zo spoedig mogelijk te besluiten op de onderhavige verzoeken om planschadevergoeding. Bij schrijven van 6 juni 2005 (verzonden op 7 juni 2005) heeft verweerder tot slot aan de gemachtigde van verzoekers bericht dat het onmogelijk is om, zoals die gemachtigde had verzocht, meergenoemde verzoeken te agenderen voor de raadsvergadering van 29 juni aanstaande en dat de verzoeken zullen worden aangeboden ten behoeve van de raadsvergadering van 22 september 2005.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder artikel 4:14, eerste lid, van de Awb heeft gebruikt om de in de Verordening bepaalde termijn te verlengen, waartoe die bepaling, blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1998/1999, 26 523, nr. 3, p. 4) behorende bij de Eerste evaluatiewet Awb (Stb. 2002,53), echter niet mag worden gebruikt.
Daarnaast is de voorzieningenrechter op basis van het vorenstaande voorlopig van oordeel dat de door verweerder bij schrijven van 6 juni 2005 genoemde termijn waarbinnen het primaire besluit tegemoet gezien kan worden, vanwege het feit dat verweerder op dat moment reeds tot twee keer toe heeft toegezegd dat tijdens een bepaalde raadsvergadering primaire besluitvorming zou plaatsvinden, niet (meer) is aan te merken als ‘een zo kort mogelijke termijn’ als bedoeld in artikel 4:14, eerste lid, van de Awb.
Op basis van het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de -voorlopige- conclusie dat, nu verweerder nog steeds geen beslissing op de onderhavige verzoeken om planschadevergoeding heeft genomen, in het onderhavige geval sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Het namens verzoekers tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift zal -naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter- dan ook gegrond verklaard dienen te worden. Te meer, nu op grond van de gedingstukken niet kan worden geoordeeld dat dit bezwaarschrift onredelijk laat is ingediend. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening is mitsdien voor toewijzing vatbaar, met inachtneming van het navolgende.
Gelet op de tijd die thans nog resteert tot de eerstvolgende raadsvergadering op 29 juni 2005, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verzoekers primaire vordering in redelijkheid niet voor toewijzing vatbaar is.
De subsidiaire vordering van verzoekers is daarentegen wel voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat de voorzieningenrechter verweerder, krachtens het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, van de Awb juncto artikel 8:72, vijfde lid, van diezelfde wet, opdraagt om op de eerstvolgende raadsvergadering na die van juni 2005 en uiterlijk op die van 22 september 2005 een inhoudelijk besluit te nemen op de onderhavige verzoeken om planschadevergoeding.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten, die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna te noemen: het Bpb). De voorzieningenrechter kent ter zake een punt met een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het verzoekschrift. Het gewicht van de zaak wordt, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, bepaald op zeer licht (wegingsfactor 0,25). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 1 x € 322,-- x 0,25 = € 80,50.
De door verzoekers -afzonderlijk- verzochte vergoeding van door hen gemaakte reiskosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu op het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak wordt gedaan en verzoekers dus geen kosten hebben gemaakt voor het bijwonen van de zitting.
Van andere, ingevolge het Bpb, voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijdens verzoekers is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Gelet op het vorenoverwogene en gelet op het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb dient de gemeente Sittard-Geleen namens verweerder de zijdens verzoekers voor het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht, zijnde € 138,--, volledig te vergoeden.
Op grond van de artikelen 8:75, 8:82, 8:83 en 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe, in dier voege dat verweerder wordt opgedragen om op de eerstvolgende raadsvergadering na die van juni 2005 en uiterlijk op die van 22 september 2005 te beslissen op de -afzonderlijke- verzoeken van verzoekers om planschadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 80,50 (wegens de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Sittard-Geleen aan verzoekers;
- bepaalt dat voornoemde rechtspersoon aan verzoekers het door hen voor de onderhavige procedure gestorte griffierecht ten bedrage van € 138,-- volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2005 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J. Devoi w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden op: 24 juni 2005
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.