ECLI:NL:RBMAA:2005:AU4332

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
104137 / KG ZA 05-313
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.M.L.M. Magnée
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijkende tekst met betrekking tot erfdienstbaarheid in aktes ten aanzien van heersend en dienend erf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, hebben de eiseressen, [namen eiseressen], de gedaagden, [namen gedaagden], gedagvaard in kort geding. De eiseressen zijn eigenaressen van woningen die deel uitmaken van een voormalige carréboerderij, terwijl de gedaagden eigenaar zijn van een andere woning binnen dezelfde boerderij. Het geschil draait om de uitleg en toepassing van een erfdienstbaarheid die is vastgelegd in verschillende aktes van overdracht. De eiseressen stellen dat de gedaagden onterecht anderen, zoals pensiongasten, toegang verlenen tot de mandelige binnenplaats, wat in strijd zou zijn met de overeengekomen erfdienstbaarheid. De gedaagden betwisten dit en stellen dat de erfdienstbaarheid hen ook toestaat om anderen toegang te verlenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid zoals overeengekomen in de akte van dading niet correct is vastgelegd in de latere leveringsakten, waardoor er twijfel bestaat over de geldigheid van de erfdienstbaarheid. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiseressen niet kunnen worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de gedaagden de erfdienstbaarheid in strijd met de afspraken hebben gebruikt. Wel is er een verbod opgelegd aan de gedaagden om pensiongasten via de binnenplaats te laten komen, omdat dit een verzwaring van de erfdienstbaarheid zou zijn. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak :10 oktober 2005
Zaaknummer : 104137 / KG ZA 05-313
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[Naam, adres en woonplaats eiseres sub 1],
eiseres sub 1,
procureur mr. R.F.H. Mertens;
[Naam, adres en woonplaats eiseres sub 2],
eiseres sub 2,
procureur mr. R.F.H. Mertens;
tegen:
[Naam en woonplaats gedaagde sub 1],
gedaagde sub 1,
procureur mr. D.A.J. Roomberg;
[Naam en woonplaats gedaagde sub 2],
gedaagde sub 2,
procureur mr. D.A.J. Roomberg.
1. Het verloop van de procedure
Eiseressen, [namen eiseressen], hebben gedaagden, [namen gedaagden], gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 26 september 2005, hebben [Eiseressen] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader hebben doen toelichten.
[De gedaagde partij] heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Vervolgens is het geding voor enige tijd geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog in der minne te regelen. Na de hervatting is gebleken dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [Eiseres sub 2] is eigenaresse van een tweetal woningen, met huisnummer [x en y], deel uitmakende van een voormalige carréboerderij te [woonplaats]. [Eiseres sub 1] is eveneens eigenaresse van een woning (de zogeheten “[....]”) met huisnummer [zz] die deel uitmaakt van dezelfde voormalige carréboerderij. [De gedaagde partij] is eigenaar van een woning (het zogeheten “[......]”) met huisnummer [ww], eveneens deel uitmakende van dezelfde voormalige carréboerderij.
2.2.1 Oorspronkelijk heeft de gehele carréboerderij in eigendom toebehoord aan [een ander echtpaar]. Bij akte van 21 januari 1982 heeft [een ander echtpaar] het [......], de daarvoor gelegen tuin en de bij het [......] behorende ruimte boven te toegangspoort tot de binnenplaats van de carré-boerderij, in economische eigendom overgedragen aan [Echtpaar B.]. In die akte is onder meer een persoonlijk recht aan [Echtpaar B.] verleend om zolang zij - of één van hen - in economische of juridische zin eigenaren/eigenaar van het verkochte zijn/is de tot bedoelde carré-boerderij behorende binnenplaats en toegang te voet als toegang tot het [......] en als speel-, zit- en loopruimte te gebruiken en door hun gezinsleden te doen gebruiken.
2.2.2 Begin 1988 zijn [het ander echtpaar] en [Echtpaar B. ] in onderhandeling getreden over voormeld persoonlijk recht, daar [Echtpaar B. ] dit wenste om te zetten in een zakelijk recht. Uiteindelijk hebben zij een akte van dading gesloten, welke werd ondertekend op 10, 11 en 12 augustus 1988 en waarin is bepaald:
De verhoogde stoep welke met een breedte van circa 1,50 m op de binnenplaats van de carré-boerderij tegen de verkochte woning van [Echtpaar B. ] ligt, behoort bij dat woonhuis en is met dat woonhuis aan [Echtpaar B. ] verkocht, zoals dat precies zo geldt voor het verlengde van die stoep, over dezelfde breedte, geheel doorlopend langs het resterend deel van het door [Echtpaar B. ] gekochte woonhuis tot aan de toegangspoort, zoals aangegeven op het plaveisel. Dit zal met de woning in eigendom worden overgedragen en daarop rust de verstrekte hypothecaire zekerheid.
[Echtpaar B. ] staan er voor in, dat bij het feitelijk transport van de eigendom van al het door hen gekochte, inclusief voorgezegde stoep met het verlengde daarvan, ten laste van die stoep zal worden gevestigd een erfdienstbaarheid ten gunste van het resterend deel van de boerderij, welke het verbod inhoudt om het zuidelijk gedeelte van die stoep, grenzend aan de glaswand van het resterend woonhuis en vandaar doorlopend tot de dan eerste (en derhalve meest zuidelijke) deur in de gevel van het gekochte woonhuis, te gebruiken voor een ander doel dan opslag van goederen welke de binnenplaats niet ontsieren alsmede incidentele aanwezigheid van personen voor het verrichten van werkzaamheden of anderszins.
Het door partijen overeengekomen zakelijk recht van toegang loopt vanaf [de hoofdstraat] door de poort welke toegang geeft tot de binnenplaats van de carré-boerderij en vandaar allereerst naar de blijkens het vorenstaande overgedragen strook welke in het verlengde ligt van de verhoogde stoep, maar daarenboven rechtstreeks van het punt waar de poort toegang geeft tot de binnenplaats, tot aan de trap welke de afsluiting is van voorzegde verhoogde stoep.
2.3.1 Bij akte d.d. 12 augustus 1988 zijn door [het ander echtpaar] aan [Eiseres sub 2] de twee voornoemde woningen in eigendom overgedragen, alsmede “de onverdeelde helft (mandeligheid) in de binnenplaats (plei) - met uitzondering van een strook grond ter breedte van ongeveer een en een halve meter gelegen voor de rondom de binnenplaats gelegen bebouwing - van de Limburgse carré-boerderij, staande en gelegen aan [adres], uitmakende een ter plaatse behoorlijk aangeduid en afgepaald resterend gedeelte ter grootte van ongeveer vierenveertig centiare van het kadastrale perceel gemeente [M.] sectie [.........] alsmede een ter plaatse behoorlijk aangeduid en afgepaald gedeelte ter grootte van ongeveer een are vijfentwintig centiare van het kadastrale perceel gemeente [M.] [.......] en zoals deze beide perceelsgedeelten op voormelde situatietekening in gele kleur zijn aangegeven”.
2.3.2 In de hiervoor bedoelde akte van 12 augustus 1988 is tevens opgenomen dat [Eiseres sub 2] alle verplichtingen ten aanzien van de - hierboven onder overweging 2.2.1. weergegeven - aan [Echtpaar B. ] bij akte van 21 januari 1982 verleende persoonlijke rechten overneemt.
Tevens zijn bij die akte een viertal erfdienstbaarheden gevestigd, waaronder sub b:
“ten laste van de sub c vermelde binnenplaats als lijdend erf en ten behoeve van dat gedeelte van het aan de verkopers in eigendom blijvende resterende gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [M.] [.......] dat bekend staat als het [......] wordt bij deze gevestigd en aangenomen de erfdienstbaarheid van overpad, inhoudende het recht voor de eigenaren en bewoners van het [......] om te voet over de binnenplaats te komen van en te gaan naar het [......] naar en van de openbare weg, uit te oefenen over twee routes over die binnenplaats, te weten hetzij van de toegangspoort rechtstreeks naar de verhoogde stoep voor het [......] hetzij van de toegangspoort via de kortste route naar het heersend erf”.
2.4 Op 9 september 1988 werd vervolgens bij akte door [het ander echtpaar] aan [de heer en mevrouw], rechtsvoorgangers van [Eiseres sub 1], de woning aan [adres] (“de [....]”) in eigendom overgedragen, alsmede de onverdeelde helft (mandeligheid) in de binnenplaats (plei), met uitzondering van een strook grond ter breedte van ongeveer een en een halve meter gelegen voor de rondom de binnenplaats gelegen bebouwing van de carré-boerderij. In deze akte is eveneens opgenomen dat de kopers alle verplichtingen ten aanzien van de aan [Echtpaar B. ] bij akte van 21 januari 1982 verleende persoonlijke rechten overnemen en zijn dezelfde erfdienstbaarheden gevestigd als opgenomen in de akte tussen [het ander echtpaar] en [Eiseres sub 2].
2.5 Kort hierna, op 19 september 1988, heeft [Echtpaar B.], met volmacht van [het ander echtpaar], het [......], inclusief de tuin en de ruimte boven de toegangspoort, overgedragen aan het echtpaar [.......]. In de betreffende transportakte is onder meer de tussen [het ander echtpaar] en [Echtpaar B. ] gesloten akte van dading uitdrukkelijk van toepassing verklaard, waaronder de erfdienstbaarheid zoals hierboven weergegeven onder overweging 2.2.2. Bij akte d.d. 1 februari 2002 heeft het echtpaar [.......] het [......] met tuin en andere aanhorigheden verkocht en geleverd aan [De gedaagde partij], waarbij de bepalingen uit de akte van dading eveneens zijn opgenomen.
2.6 Tussen partijen in het onderhavige kort geding is een geschil ontstaan over de vraag of [De gedaagde partij] krachtens erfdienstbaarheid bevoegd is om anderen dan eigenaars of bewoners via de aan [Eiseressen] toebehorende mandelige binnenplaats van en naar de openbare weg te laten komen en gaan. [Eiseressen] stellen dat [De gedaagde partij] bijvoorbeeld ook werklieden toelaat via de mandelige binnenplaats, bouwmaterialen stalt op de binnenplaats en een hangslot dat de grote poort tot de binnenplaats afsloot heeft doorgeslepen. Voorts stellen zij dat [De gedaagde partij] sedert begin 2005 een hotel/pension uitbaat en dat zij vrezen dat [De gedaagde partij] voornemens is toekomstig ook hotel/pensiongasten via de aan [Eiseressen] toebehorende binnenplaats te laten komen en gaan van het [......] van en naar de openbare weg. Volgens [Eiseressen] ontbreekt voor de opstelling van [De gedaagde partij] iedere redelijke grond, nu zij via hun eigen tuin, die aan de openbare weg grenst, de mogelijkheid hebben om derden via maar liefst twee toegangsdeuren tot hun woning toe te laten. Deze toegangsdeuren komen in dezelfde gangen uit als waartoe de deuren op de binnenplaats toegang geven. Alle eerdere eigenaars en bewoners hebben volgens [Eiseressen] voornamelijk van deze toegangsdeuren via de tuin gebruik gemaakt.
2.7 [Eiseressen] stellen er een spoedeisend belang bij te hebben dat er op korte termijn een einde aan de bestaande situatie komt, daar ondanks herhaalde pogingen het geschil in der minne te regelen, het geschil is geëscaleerd en waardoor er thans sprake is van beschadiging van eigendommen van [Eiseressen] door [De gedaagde partij] (hangslot), scheldkanonnades en beledigende en grievende brieven van [De gedaagde partij], het blokkeren van een deel van de binnenplaats met bouwmaterialen door [De gedaagde partij] en het voortdurend in strijd met de gevestigde erfdienstbaarheid handelen door [De gedaagde partij] doordat zij anderen dan eigenaars en bewoners over het binnenplein laat komen en gaan.
2.8 [Eiseressen] hebben op grond van het vorenstaande, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [De gedaagde partij] ieder afzonderlijk te verbieden toe te staan en hen te bevelen om te verhinderen dat anderen dan eigenaars of vaste bewoners van hun woning aan [hun adres] (het [......]) te voet over de binnenplaats komen van en gaan naar het [......] naar en van de openbare weg;
2. [De gedaagde partij] ieder afzonderlijk te verbieden om zelf over de binnenplaats te komen van en te gaan naar het [......] naar en van de openbare weg, anders dan te voet en over twee routes over die binnenplaats, te weten hetzij van de toegangspoort rechtstreeks naar de verhoogde stoep vóór het [......], hetzij van de toegangspoort via de kortste route naar het heersend erf;
3. [De gedaagde partij] ieder afzonderlijk te verbieden toe te staan en hen te bevelen om te verhinderen dat vaste bewoners van het [......] te voet over de binnenplaats komen van en gaan naar het [......] naar en van de openbare weg, anders dan over twee routes over die binnenplaats, te weten hetzij van de toegangspoort rechtstreeks naar de verhoogde stoep vóór het [......], hetzij van de toegangspoort via de kortste route naar het heersend erf;
4. [De gedaagde partij] te verbieden om bouw- en andere materialen op de aan [Eiseressen] toebehorende mandelige binnenplaats aan te voeren, aan te laten voeren, op te slaan, op te laten slaan, achter te laten of te laten achterlaten,
zulks op straffe van een hoofdelijk door [De gedaagde partij], des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te verbeuren dwangsom van € 500,- (zeggend vijfhonderd Euro) voor elke overtreding door één hunner na betekening van dit vonnis van een van de hierboven onder de nummers 1. tot en met 4. omschreven verboden;
Subsidiair:
1. [De gedaagde partij] ieder afzonderlijk te verbieden toe te staan en hen te bevelen om te verhinderen dat anderen -zoals pensiongasten, bezoekers en leveranciers- dan eigenaars of vaste bewoners, van hun woning aan [hun adres] (het [......]) te voet over de binnenplaats komen van en gaan naar het [......] naar en van de openbare weg;
2. [De gedaagde partij] ieder afzonderlijk te verbieden om zelf over de binnenplaats te komen van en te gaan naar het [......] naar en van de openbare weg, anders dan te voet en over twee routes over die binnenplaats, te weten hetzij van de toegangspoort rechtstreeks naar de verhoogde stoep vóór het [......], hetzij (toevoeging voorzieningenrechter) van de toegangspoort via de kortste route naar het heersend erf;
3. [De gedaagde partij] ieder afzonderlijk te verbieden toe te staan en hen te bevelen om te verhinderen dat anderen -zoals pensiongasten, bezoekers en leveranciers- dan bewoners van het [......] te voet over de binnenplaats komen van en gaan naar het [......] naar en van de openbare weg, anders dan over twee routes over die binnenplaats, te weten hetzij van de toegangspoort rechtstreeks naar de verhoogde stoep vóór het [......], hetzij van de toegangspoort via de kortste route naar het heersend erf;
4. [De gedaagde partij] te verbieden om bouw- en andere materialen op de aan [Eiseressen] toebehorende mandelige binnenplaats aan te voeren, te laten aanvoeren, op te slaan, te laten opslaan, achter te laten of te laten achterlaten,
zulks op straffe van een hoofdelijk door [De gedaagde partij], des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te verbeuren dwangsom van € 500,- (zeggend vijfhonderd Euro) voor elke overtreding door één hunner na betekening van dit vonnis van een van de hierboven onder de nummers 1. tot en met 4. omschreven verboden;
Meer subsidiair:
Om zodanige voorziening te treffen als de Voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
het een en ander met veroordeling van [De gedaagde partij] in de kosten van de procedure.
De vordering wordt door [De gedaagde partij] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de pleitnota van haar raadsman.
3. De beoordeling
3.1 [Eiseressen] zijn aldus van oordeel dat op grond van de aktes van overdracht aan [Eiseres sub 2] en aan [M.] de geldende erfdienstbaarheid van overpad zich beperkt tot de eigenaren en bewoners van het [......]. Daartoe stellen zij dat in casu van belang is dat volgens de akte van overdracht aan [Eiseres sub 2], waarbij de binnenplaats tot mandelige zaak werd bestemd, beschikkingshandelingen zoals -bijvoorbeeld- het vestigen of verruimen van een erfdienstbaarheid, door de mede-eigenaars gezamenlijk zouden moeten worden verricht. Op het moment van overdracht aan [Eiseres sub 2] was [een ander echtpaar] derhalve niet meer beschikkingsbevoegd om een ruimere erfdienstbaarheid ten gunste van het [......] en ten laste van het mandelige erf te vestigen. Na de overdracht aan [M.], derhalve met ingang van 9 september 1988 behoorde de binnenplaats in mandeligheid toe aan [Eiseres sub 2] en [M.] en was [een ander echtpaar] volledig beschikkingsonbevoegd. Het echtpaar [Echtpaar B. ] kon aldus op 19 september 1988 als vertegenwoordigers van [een ander echtpaar] geen erfdienstbaarheid vestigen op de binnenplaats. De in de akte [het ander echtpaar]-[Echtbaar B. ] geformuleerde erfdienstbaarheid is dan ook nietig, aldus [Eiseressen].
3.2 [De gedaagde partij] heeft zich echter op het standpunt gesteld, dat vanuit het historisch perspectief gezien het duidelijk moet zijn dat het de bedoeling is geweest dat de tekst uit de akte van dading ook opgenomen diende te worden in de leveringsakten betreffende de levering aan [Eiseres sub 2] en [M.] en dat het op een omissie berust dat dit niet is gebeurd. Volgens hen ligt het ook geheel niet voor de hand dat notaris Groutars, de notaris die de betreffende aktes heeft opgesteld, niet bekend was met de akte van dading, zoals deze schriftelijk heeft verklaard in de door [Eiseressen] als productie 12 overgelegde brief. In dat verband wijzen zij er op dat het wel heel toevallig en weinig waarschijnlijk is dat Groutars niet bekend zou zijn geweest met de akte van dading, maar wel exact de omvang van de in de leveringen uitgezonderde verhoogde stoep overneemt in zijn leveringsakten, alsmede hetgeen daarin is overeengekomen omtrent de erfdienstbaarheid ten aanzien van het gebruik van de stoep.
Dat er sprake is van een omissie blijkt volgens hen voorts uit de als productie 9 overgelegde brief van dhr. [het ander echtpaar], waarin deze verklaart dat de akte van dading is besproken met [Eiseres sub 2], [M.] en Groutars en ook aan Groutars ter hand is gesteld, waarna deze laatste de mandeligheid-constructie heeft bedacht waarbij de strook grond van 44 centiare werd uitgezonderd. Volgens [het ander echtpaar] is het de bedoeling van partijen geweest dat die strook grond loopt tot aan de toegangspoort.
3.3 Op grond van het voorgaande heeft [De gedaagde partij] primair aangevoerd dat, in het geval dat acht moet worden geslagen op de leveringsakten, er thans een uitleg moet plaatsvinden van de tekst van de geldende erfdienstbaarheid en het kort geding zich niet leent voor het uitgebreide onderzoek dat daartoe nodig is. Indien de voorzieningenrechter niet tot dit laatste oordeel zou komen, dient deze volgens [De gedaagde partij] aandacht te besteden aan het bepaalde in de tweede volzin van artikel 5:73, lid 1 BW en zich bij de uitleg van de erfdienstbaarheid moeten laten beïnvloeden door de eisen van redelijkheid en billijkheid.
3.4 De voorzieningenrechter stelt op de eerste plaats vast, dat de erfdienstbaarheid zoals overeengekomen in de akte van dading op het moment waarop de notariële akte tussen [het ander echtpaar] en [Eiseres sub 2] respectievelijk [het ander echtpaar] en [M.] werd gepasseerd en ingeschreven, nog niet, zoals vereist, was gevestigd middels een notariële akte en inschrijving in de openbare registers. Als uitgangspunt tussen partijen dient aldus te gelden de tekst van de erfdienstbaarheid zoals opgenomen in de akte d.d. 12 augustus 1988 respectievelijk 9 september 1988. [Eiseressen] hebben terecht opgemerkt dat [het ander echtpaar] op 19 september 1988 niet beschikkingsbevoegd was om een andersluidende erfdienstbaarheid overeen te komen, nu de binnenplaats op die datum niet langer zijn eigendom was.
3.5 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient voorshands te worden vastgesteld dat de inhoud van de erfdienstbaarheid op grond van de in voormelde akte van vestiging opgenomen formulering duidelijk is en dat deze geen twijfel doet rijzen omtrent het feit dat het toegekende recht van overpad zich beperkt tot eigenaren en bewoners van het [......]. Aan een toetsing aan de wijze waarop het recht is uitgeoefend, zoals bedoeld in artikel 5:73, eerste lid, tweede zinsnede BW, komt de voorzieningenrechter in zoverre dus niet toe.
De voorzieningenrechter stelt tevens echter vast dat er in het onderhavige geval sprake is van tal van omstandigheden die een nader onderzoek verlangen en op grond waarvan het niet uitgesloten kan worden geacht dat in een bodemprocedure, naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek, door de rechtbank tot het oordeel wordt gekomen dat er wel degelijk twijfel mogelijk is over de uitleg van de erfdienstbaarheid zoals in de akte opgenomen en deze tot een andere vaststelling van de inhoud van de erfdienstbaarheid komt.
Met deze omstandigheden doelt de voorzieningenrechter op het curieuze feit dat [het ander echtpaar], op vrijwel gelijke data, in de dading met [Echtpaar B. ] en in de akte met [Eiseres sub 2] een erfdienstbaarheid met van elkaar afwijkende inhoud overeenkomt en dat [het ander echtpaar] vervolgens op kort na elkaar gelegen data partij is geweest bij het passeren van een tweetal aktes waarin afwijkende erfdienstbaarheden zijn opgenomen ten aanzien van heersend en dienend erf, alsmede de eerder genoemde verklaring van [het ander echtpaar] waarin hij stelt dat volgens zijn bedoelding in alle aktes de tekst van de dading had dienen te worden opgenomen. Voorts wordt gedoeld op de stelling van [De gedaagde partij], welke zij heeft onderbouwd met verschillende verklaringen van onder andere [het ander echtpaar] en andere voormalige bewoners van het [......], dat voorheen de erfdienstbaarheid ook altijd zonder protest van de tegenpartij is gebruikt door bezoekers van het [......], alsmede de stelling van [De gedaagde partij] dat de toegang tot het [......] via de achterzijde niet altijd even on-problematisch is vanwege de af te leggen afstand, de hoogte van de deuren etcetera. Tevens zal er tussen partijen duidelijkheid dienen te komen over de vraag of de aan [De gedaagde partij] in eigendom behorende strook grond op de binnenplaats, evenwijdig aan de stoep voor het [......], al dan niet doorloopt tot aan [de hoofdstraat].
De kort geding-procedure leent zicht niet voor een nader onderzoek naar deze omstandigheden, nu dit een voor deze procedure te uitgebreid onderzoek vergt, in verband waarmee onder meer bewijs zal dienen te worden geleverd middels het horen van getuigen.
3.6 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat toewijzing van een vordering waarin de erfdienstbaarheid verder wordt beperkt dan de in de akte van dading overeengekomen erfdienstbaarheid thans te ver zou strekken.
Nu [Eiseressen] blijkens hun pleitnota geen noemenswaardige problemen hebben ondervonden ten aanzien van het gebruik van de erfdienstbaarheid door [De gedaagde partij] zelf, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om de tegen hen persoonlijk gerichte vordering toe te wijzen.
Wel zal worden toegewezen een verbod tot het gebruik maken van de erfdienstbaarheid door de gasten van de Bed en Breakfast van [De gedaagde partij], nu naar het oordeel van voorzieningenrechter het gebruik door deze gasten een verzwaring van de erfdienstbaarheid inhoud die met beide versies van de erfdienstbaarheid niet is beoogd. [De gedaagde partij] heeft dit zelf ook met zoveel woorden erkend en gesteld dat om die reden de gasten thans reeds via de achteringang worden geleid en toegezegd dat deze gasten ook in de toekomst via de achteringang zullen worden geleid.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de te verbeuren dwangsommen te maximeren tot een bedrag van € 5.000,-.
3.7 Voorts heeft [De gedaagde partij] ten aanzien van de vordering sub 4. gesteld, dat slechts in het geval dat aanvoer van bouw- en andere materialen niet mogelijk was via de achterkant van het [......], onder andere omdat de deuren daar kleiner zijn dan de voordeur, deze werden aangevoerd via de aan [Eiseressen] toebehorende mandelige binnenplaats en zij heeft betwist dat deze materialen lange tijd dan wel langer dan noodzakelijk op de binnenplaats werden gestald, laat staan dat deze daar werden opgeslagen. Voor de situaties waarvan door [Eiseressen] foto’s zijn overgelegd zijn door [De gedaagde partij] verklaringen gegeven, die door [Eiseressen] niet dan wel niet afdoende zijn bestreden. Zo betrof het bijvoorbeeld volgens [De gedaagde partij] bij de door de tegenpartij overgelegde foto van een op de binnenplaats gestalde kist volgens [De gedaagde partij] een bad, dat hooguit een half uur op de binnenplaats heeft gestaan. Nu de voorzieningenrechter niet is gebleken dat er hierbij geen sprake is geweest van andere situaties dan die welke op basis van de in het Burgelijk Wetboek opgenomen bepalingen ten aanzien van het burenrecht dienen te worden getolereerd, ziet hij hierin geen aanleiding tot toewijzing van het sub 4 gevorderde verbod.
3.8 In de voorgaande overwegingen, alsmede in het feit dat partijen elkaars buren zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om partijen ieder in de eigen kosten te veroordelen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verbiedt [Gedaagden sub 1 en 2], ieder afzonderlijk, toe te staan en beveelt hen om te verhinderen dat pensiongasten van hun woning aan [hun adres] (het [......]) te voet over de binnenplaats komen van en gaan naar het [......] naar en van de openbare weg, zulks op straffe van een hoofdelijk door [Gedaagden sub 1 en 2], des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te verbeuren dwangsom van
€ 500,- (zeggend vijfhonderd Euro) voor elke overtreding door één hunner van dit verbod na betekening van dit vonnis, zulks tot een maximum bedrag van € 5.000,-;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.L.M. Magnée, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdS