ECLI:NL:RBMAA:2005:AU5968

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 / 223 VEROR HEM
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring kapvergunning en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 november 2005 vond een mondelinge uitspraak plaats in de Rechtbank Maastricht, waar Stichting Enci Stop als eiseres optrad tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht als verweerder. De zaak betrof een beroep tegen een kapvergunning die op 21 december 2004 was verleend. De rechtbank oordeelde dat de kapvergunning vervallen was verklaard, waardoor eiseres geen procesbelang meer had. De rechtbank benadrukte dat de wettekst van artikel 8 van de Bomenverordening gemeente Maastricht duidelijk was en niet voor meerdere uitleg vatbaar. De rechtbank verwierp de argumenten van verweerder en vergunninghouder die stelden dat de vergunning nog niet vervallen was omdat deze nog niet onherroepelijk was. De rechtbank stelde dat de bestuurspraktijk van de gemeente niet de wettekst kon negeren, wat zou leiden tot rechtsonzekerheid. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en bepaalde dat de gemeente Maastricht het griffierecht van € 273,- aan eiseres moest vergoeden. De rechter wees erop dat er voor zowel eiseres als verweerder de mogelijkheid bestond om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken na verzending van het proces-verbaal. De uitspraak werd ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 223 VEROR HEM
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer
voor bestuursrechtelijke zaken, in het openbaar gehouden te Maastricht op 3 november 2005,
inzake
Stichting Enci Stop,
gevestigd te Maastricht, eiseres,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht (Publieks- en Bestuursdienst),
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 21 december 2004
Kenmerk: 2004-22680
Behandeling ter zitting: 3 november 2005
Tegenwoordig zijn: mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, en mr. E.W Seylhouwer, griffier.
Eiseres is verschenen bij gemachtigde mevr. J. Smeets, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. A.M. Nijboer, advocate te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigden de heer mr. P. van den Dijck, medewerker van de Publieks- en Bestuursdienst, alsmede de heer R. Wijsen, medewerker van de dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken. Vergunninghouder is verschenen bij gemachtigde dhr. P. Mergelsberg, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Stoop.
De rechter geeft een korte samenvatting van de zaak.
Vervolgens stelt de rechter partijen in de gelegenheid hun visie te geven omtrent de vraag of eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 8 van de Bomenverordening gemeente Maastricht, thans nog een procesbelang heeft.
Desgevraagd verklaart de raadsvrouwe van eiseres dat nog niet met de kap is gestart. Dit wordt bevestigd namens de andere partijen.
De gemachtigde van verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verleende vergunning nog niet is vervallen, omdat wordt gewacht tot het moment dat de vergunning onherroepelijk is geworden. Pas dan begint de termijn van één jaar te lopen. In de praktijk doen Burgemeester en Wethouders dit zo.
De raadsman van vergunninghouder is van mening dat de uitleg van verweerder reëel is. De strekking en bedoeling van artikel 8 van de Bomenverordening gemeente Maastricht wijzen hier ook op.
Tenslotte stelt de gemachtigde van verweerder dat het vaste bestuurspraktijk is dat wordt gewacht totdat de vergunning onherroepelijk is geworden. De rechter merkt dienaangaande op dat deze bestuurspraktijk van Burgemeester en Wethouders de door de gemeenteraad opgestelde wettekst niet zomaar opzij kan zetten. Bovendien leidt een dergelijke praktijk tot rechtsonzekerheid, aangezien dit steeds een andere vervaltermijn met zich brengt.
Het onderzoek wordt door de rechter gesloten.
De rechter doet met toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als volgt mondeling uitspraak.
1. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
2. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273.- wordt vergoed door de gemeente Maastricht.
2. Gronden
De rechtbank is van oordeel dat de toelichting op de wettekst niet beslissend is. De wettekst van artikel 8 van de Bomenverordening gemeente Maastricht is volgens de rechtbank heel duidelijk en maar voor één uitleg vatbaar. De wettekst gaat ook boven de toelichting.
Ten aanzien van een bestaande bestuurspraktijk met betrekking tot de onherroepelijkheid en de daaraan gekoppelde aanvang van de éénjaarstermijn, is de rechtbank van oordeel dat voor zover daar al sprake van zou zijn, dit de wettekst niet opzij kan zetten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 8 van de Bomenverordening gemeente Maastricht, de verleende kapvergunning is vervallen. Dientengevolge is ook het procesbelang van eiseres komen te ontvallen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Gelet op het feit dat de verleende kapvergunning nog niet was vervallen op het moment dat eiseres daartegen beroep heeft ingesteld en er toen nog wel een procesbelang aanwezig was aan de zijde van eiseres, acht de rechtbank verweerder in ieder geval gehouden het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Rechtsmiddel
De rechter wijst partijen erop dat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat het hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van voormelde afdeling bestuursrechtspraak, te verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Waarvan door de griffier is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is ondertekend.
w.g. E. Seylhouwer w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 9 november 2005