ECLI:NL:RBMAA:2006:3671
Rechtbank Maastricht
- Voorlopige voorziening
- J.F.W. Huinen
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake indicatie voor Tijdelijk Verblijf en Huishoudelijke Verzorging
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 15 november 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker, die verblijft te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centrum Indicatieinstelling Zorg (CIZ) van 19 juli 2006, waarin hem geen recht werd toegekend op een uitbreiding van zorg in de vorm van Tijdelijk Verblijf. Verzoeker had eerder een indicatie voor Tijdelijk Verblijf gekregen, maar deze was verlopen en het CIZ oordeelde dat hij niet meer in aanmerking kwam voor verlenging, omdat hij in staat was zelfstandig te wonen met zorg thuis. Verzoeker stelde dat hij lijdt aan ernstige gezondheidsproblemen, waaronder overgewicht en inklemmingsverschijnselen van een littekenbreuk, waardoor hij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat opname in een verzorgingstehuis noodzakelijk was.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op zittingen op 10 oktober en 7 november 2006, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.C. Ingelse. Tijdens de zittingen zijn ook medische adviseurs van het CIZ en de huisarts van verzoeker gehoord. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen acute noodzaak was voor opname in een verzorgingstehuis en dat de zorg die verzoeker nodig had, in de thuissituatie kon worden geboden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de indicatie voor Huishoudelijke Verzorging, die verzoeker had gekregen, voldoende was en dat er geen reden was om het bestreden besluit te herzien.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet was gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid of op een onjuiste grondslag berustte. De voorzieningenrechter benadrukte dat de zorg die verzoeker nodig had, niet onder de AWBZ viel, maar onder de ziektekostenverzekering, en dat er geen noodzaak was voor een beschermende woonomgeving of permanent toezicht. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. Huinen, in aanwezigheid van de griffier, mr. C.A.M. Kavelaars.