ECLI:NL:RBMAA:2006:AU9972

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
198954 CV EXPL 05-2365
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.M. Bruijnzeels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot loonbetaling na ziekte en ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde de eiseres, die van 1 januari 2001 tot 1 juni 2005 in dienst was bij de gedaagde partij als verkoopster, loon en vakantiebijslag over de periode van 15 april 2005 tot 1 juni 2005. De arbeidsovereenkomst was ontbonden door de kantonrechter te Heerlen op 29 april 2005, na een periode van ziekte. De eiseres was op 14 april 2005 door de Arbo-arts hersteld verklaard, maar de gedaagde partij had geen loon of vakantiebijslag uitbetaald, omdat eiseres zich na de hersteldverklaring niet voor arbeid had gemeld. Eiseres stelde dat zij niet hoefde te werken omdat er overleg was over de beëindiging van het dienstverband en zij niet was opgeroepen door de gedaagde partij.

Tijdens de comparitie op 20 december 2005 werd duidelijk dat de gedaagde partij de brief van de Arbo-arts pas op 2 mei 2005 had ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij had moeten zorgen voor een oproep aan eiseres om haar arbeid te hervatten, gezien de omstandigheden van de zaak. De kantonrechter concludeerde dat eiseres geen arbeid had verricht door een oorzaak die voor rekening van de gedaagde partij kwam.

De kantonrechter oordeelde verder dat de vordering van eiseres voor toewijzing gereed lag, en dat de hoogte van het uurloon door eiseres voldoende was onderbouwd. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van € 2.401,70 bruto aan loon en vakantiebijslag, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de kosten van het geding, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaakno: 198954 CV EXPL 05-2365
typ: PB
coll:
Vonnis d.d. 18 januari 2006
inzake:
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
eisende partij, nader ook [eiseres] te noemen,
gemachtigde: mr. drs. P. Wijntje te Roermond,
tegen:
1. [de vennootschap onder firma],
gevestigd te [woonplaats] aan de [adres],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats], Duitsland en
5. [gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
gedaagde partijen, hierna gezamenlijk ook als [gedaagde partij] aan te duiden,
gemachtigde: mr. J.K.M. Hensels te Vaals.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Allereerst wordt verwezen naar het op 7 december 2005 in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis, bij de inhoud waarvan de kantonrechter volledig volhardt. Met dat vonnis is een comparitie van partijen gelast, die op 20 december 2005 heeft plaatsgevonden. Partijen hebben ter comparitie verklaringen afgelegd als opgenomen in het daarvan opgemaakte proces-verbaal, dat hier als ingelast wordt beschouwd. Partijen zijn niet tot een schikking gekomen en hebben vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
De inhoud van alle genoemde stukken geldt als hier ingelast.
2. MOTIVERING VAN DE BESLISSING:
2.1
[eiseres] is van 1 januari 2001 tot 1 juni 2005 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [gedaagde partij] in dienst geweest als verkoopster. Op het dienstverband was de CAO voor het Bakkersbedrijf (winkelpersoneel) van toepassing. De arbeidsovereenkomst is met beschikking van 29 april 2005 ontbonden door de kantonrechter te Heerlen. [eiseres] is na een periode van (bijna een jaar) ziekte met ingang van 14 april 2005 door de Arbo-arts hersteld verklaard. De Arbo-arts heeft dit met brief van 31 maart 2005 aan [gedaagde partij] en [eiseres] medegedeeld. Partijen hebben in de periode tussen de datum van hersteldverklaring tot kort voor de datum van de ontbindingsbeschikking overleg gevoerd over de beëindiging van het dienstverband. Over de periode van 15 april 2005 tot 1 juni 2005 heeft [gedaagde partij] [eiseres] geen loon en vakantiebijslag uitbetaald. [gedaagde partij] heeft dit niet gedaan omdat [eiseres] zich na de hersteld-verklaring niet voor arbeid heeft gemeld. [eiseres] heeft zich ook niet voor arbeid gemeld; zij heeft aangenomen niet te hoeven werken omdat partijen in overleg waren over de beëindiging van het dienstverband en [gedaagde partij] haar ook niet heeft opgeroepen. Ter gelegenheid van de op 20 december 2005 gehouden comparitie van partijen heeft de gemachtigde van [eiseres] medegedeeld dat [gedaagde partij] tijdens een op 18 april 2005 gevoerd telefoongesprek met als onderwerp de beëindiging van het dienstverband heeft aangegeven voornoemde brief ontvangen te hebben; de gemachtigde van [gedaagde partij] heeft in dat verband aangegeven van zijn cliënten begrepen te hebben dat zij die brief eerst op 2 mei 2005 hebben ontvangen.
2.2
Op grond van het bovenstaande vordert [eiseres] loon en vakantiebijslag over de periode van 15 april 2005 tot 1 juni 2005. Ter comparitie heeft zij haar vordering, nadat zij deze al eerder had verminderd met de door [gedaagde partij] uitbetaalde vakantiebijslag tot 15 april 2005, nog verminderd met de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
Hierover wordt het volgende overwogen.
2.3
Uitgangspunt is dat van bereidheid tot het verrichten van de bedongen arbeid slechts sprake is, indien de werknemer doet blijken de bedongen arbeid daadwerkelijk te zullen hervatten, zodra de werkgever hiertoe de gelegenheid biedt. Het ontbreken van (de daadwerkelijke) bereidheid daartoe kan slechts worden aangenomen op grond van door de werkgever te stellen en te bewijzen duidelijke aanwijzingen dat die bereidheid in werkelijkheid ontbrak. Zodanige aanwijzingen zullen bijvoorbeeld bestaan, wanneer de werknemer op een bericht van de werkgever dat hij weer op zijn werk wordt verwacht, zich daar niet meldt.
2.4
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het onderhavige geval niet worden gezegd dat [eiseres] niet tot het verrichten van de bedongen arbeid bereid is geweest. Gelet op de brief van de Arbo-arts, waarvan in ieder geval moet worden aangenomen dat de werkgever die op 2 mei 2005 in zijn bezit had, de langdurige periode van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan de hersteldmelding en de kort na de datum van hersteldmelding gestarte en beëindigde onderhandelingen over het doen ontbinden van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, brengen met zich mee dat van [gedaagde partij] verwacht had mogen worden dat hij [eiseres] voor het verrichten van arbeid had opgeroepen. Nu [gedaagde partij] dat niet heeft gedaan, moet worden gezegd dat [eiseres] geen arbeid heeft door een oorzaak die voor rekening van [gedaagde partij] komt. Met betrekking tot de periode vanaf de datum van het intreden van arbeidsgeschiktheid tot 2 mei 2005 komt daarbij dat ook het mogelijk niet ontvangen van de brief van de Arbo-arts door [gedaagde partij] voor diens risico dient te komen. Van de werkgever mag worden verwacht dat die ook eigener beweging contact houdt met zijn Arbodienst. De vordering van [eiseres] ligt dan ook voor toewijzing gereed.
2.5
Met betrekking tot de hoogte van het uurloon (volgens [gedaagde partij] € 9,01 en volgens [eiseres] € 9,27) is de kantonrechter van oordeel dat het door [eiseres] daarover aangevoerde met betrekking tot haar functie en het aantal in aanmerking te nemen functiejaren door [gedaagde partij] onvoldoende gemotiveerd is weersproken. Raadpleging van de door [eiseres] genoemde CAO levert het door haar genoemde uurloon op.
2.6
De rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen tot 15%. Omstandigheden die tot een eerdere datum of tot een hoger percentage zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.
2.7
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde partij] tot slot in de kosten van het geding worden veroordeeld.
BESLISSING:
Veroordeelt gedaagde partijen hoofdelijk, en wel zo dat als de een heeft betaald de anderen dat niet (meer) hoeven te doen, om aan eisende partij tegen kwijting te betalen de somma van € 2.401,70 bruto aan loon en vakantiebijslag over de periode van 15 april 2005 tot 1 juni 2005, het netto equivalent van dit bedrag te verminderen met een bedrag van € 531,69 netto, en het dan resterende bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 15% en met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2005 tot de dag van voldoening.
Veroordeelt gedaagde partij in de kosten van het geding, deze aan de zijde van eisende partij tot deze uitspraak in totaal begroot op € 802,60, waarin begrepen € 525,= wegens salaris van de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door Mr. P.J.M. Bruijnzeels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 18 januari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.