RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703153-05
Datum uitspraak: 18 januari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].]
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 december 2004 te Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1900, in elk geval een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
een of meer onbekend(e), althans niet (nader) opgespoorde perso(o)n(en), tezamen en in vereniging met elkaar, althans met een of meer ander(en), althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 december 2004 te Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk heeft/hebben geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1900, in elk geval een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 december 2004 te Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door toen en daar aan die onbekend gebleven persoon/personen opzettelijk een loods, althans bedrijfspand, ter beschikking te stellen en/of te verhuren;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 december 2004 te Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Essent Netwerk Limburg B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 16 december 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 december 2004 te Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een (ondertekend exemplaar van een) voorlopige huurovereenkomst, betreffende een opslagruimte/loods, tussen [naam verdachte] en [naam huurder2] enerzijds en [naam verhuurder] anderzijds, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft hij, verdachte, valselijk de (oorspronkelijke) datering 5-1-2004 van die voorlopige huurovereenkomst veranderd in 5-9-2004, althans die overeenkomst op 5-9-2004 gedateerd, terwijl er op die laatstvermelde datum geen voorlopige overeenkomst is ondertekend, althans tot stand is gekomen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair en 2. is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
onbekende personen, tezamen en in vereniging met elkaar, in de periode van 1 april 2004 tot en met 16 december 2004 te Geleen opzettelijk hebben geteeld een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf hij in de periode van 1 april 2004 tot en met 16 december 2004 te Geleen opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door toen en daar aan die onbekend gebleven personen opzettelijk een loods, ter beschikking te stellen en/of te verhuren;
3.
hij op 16 december 2004 te Geleen een exemplaar van een voorlopige huurovereenkomst, betreffende een opslagruimte/loods, tussen [naam verdachte] en [naam huurder2] enerzijds en [naam verhuurder] anderzijds, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft vervalst, immers heeft hij valselijk de oorspronkelijke datering 5-1-2004 van die voorlopige huurovereenkomst veranderd in 5-9-2004, terwijl er op die laatstvermelde datum geen voorlopige overeenkomst is ondertekend, althans tot stand is gekomen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
valsheid in geschrift.
De strafbaarheid van de verdachte
Van de zijde van verdachte is in verband met diens strafbaarheid een beroep gedaan op psychische overmacht voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en is, op die grond, geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat cliënt door de onbekend gebleven personen die de loods hadden gehuurd, is bedreigd en onder druk is gezet.
De rechtbank is van oordeel dat dit beroep niet opgaat en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij niet wist hoe hij van die mannen af moest komen en dat hij bang was voor die mannen. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande geen dwang oplevert waartegen weerstand redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Ook overigens heeft de rechtbank in het voorliggende feitencomplex, noch op basis van het onderliggende dossier, noch gelet op het verhandelde ter zitting dwang vastgesteld waartegen weerstand redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Dit beroep van verdachte verwerpt de rechtbank derhalve.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1. subsidiair en 3 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van één jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft een beroep gedaan op psychische overmacht voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en, op die grond, geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de raadsman gepleit voor een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor het hierna te noemen aantal uren opleggen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
Naast een onvoorwaardelijke taakstraf acht de rechtbank het passend een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur op te leggen.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn die tot het begaan van het onder 1. subsidiair bewezenverklaarde misdrijf zijn vervaardigd of bestemd. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
De rechtbank heeft bij haar beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 48, 49, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. subsidiair en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE MAANDEN;
- beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van één jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 120 UREN;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 DAGEN zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten:
1 1900 hennepplanten, waarvan 50 planten dubbel in pot stonden
2 1850 bloempotten
3 120 assimilatielampen, incl. kap 600 Watt
4 6 assimilatielampen, assimilatielampen los
5 120 transformatoren
6 7 koolstoffilters
7 3 afzuiginstallaties
8 electra, aanzuiginstallatie
9 3 ventilatoren
10 2 hygrometers, hygro/thermo meters
11 toerentalregelaar, temperatuur afhankelijke
12 stroomverdeelkast, met 24 groepen en tijdklok
13 3 waterbakken
14 5 stuks groeimiddel (flacon), 10 liter terra flores canna (leeg)
15 5 stuks groeimiddel (flacon), 0.5 liter bloeistimulator, (leeg)
16 4 verwarmingen (element), Primac 3 KW
17 electra, schakelkast voor temperatuur regeling
18 3 dompelpompen, Gude GS 40000
19 3 stuks tuingereedschap, waterbroes, voor aansluiting op tuinslang
20 tuinslang, dik div. tientallen meters
21 luchtslang, div. meters
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. W.A.P. Hillen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2006.