ECLI:NL:RBMAA:2006:AV2286

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 81 WRO VV + AWB 06 / 80 WRO + AWB 06 / 163 VV + AWB 06 / 133 WRO
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor dag- en nachtopvang in Heerlen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 3 februari 2006 uitspraak gedaan over de bezwaren van verzoekers tegen de besluiten van verweerder, het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen, inzake de verlening van een bouwvergunning voor de vestiging van een dag- en nachtopvang voor verslaafden in een pand aan de Klompstraat te Heerlen. De besluiten van 2 december 2005 betroffen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen het eerder genomen besluit van 6 september 2005, waarbij de bouwvergunning met vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) werd verleend. Verzoekers, waaronder de Vereniging 'Uit de Klomp' en Stichting Arcus College, stelden dat de locatiekeuze onterecht was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de mogelijke overlast en de nabijheid van een onderwijsinstelling.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Heerlen, na een eerdere afwijzing van de locatie Valkenburgerweg, de Klompstraat als nieuwe locatie heeft gekozen. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving (IVO), dat de Klompstraat als de meest geschikte locatie had aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente in redelijkheid tot deze keuze had kunnen komen, ondanks de bezwaren van verzoekers. De voorzieningenrechter concludeerde dat de maatregelen die in het beheersplan waren opgenomen, voldoende waren om een aanvaardbaar woonklimaat te waarborgen.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de dag- en nachtopvang geen geluidsgevoelige bestemming is en dat de opvang van dak- en thuislozen niet gelijkgesteld kan worden met een woning. De voorzieningenrechter heeft de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de afweging van belangen tussen de maatschappelijke noodzaak van de opvang en de zorgen van omwonenden over overlast.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06 / 81 WRO VV + AWB 06 / 80 WRO + AWB 06 / 163 VV + AWB 06 / 133 WRO
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak op de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van deze wet
inzake
1) Vereniging "Uit de Klomp" en 23 anderen,
gevestigd of wonende te Heerlen,
2) Stichting Arcus College,
gevestigd te Heerlen,
allen verzoekers,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen,
gevestigd te Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluiten: 2 december 2005
Kenmerk: 03.21/20050876-877/MHu + 03.21/2005086970/MHu
Behandeling ter zitting: 27 januari 2006
1. Procesverloop
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten van 2 december 2005 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers tegen zijn besluit van 6 september 2005, waarbij een bouwvergunning met vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is verleend voor het intern verbouwen van een gedeelte van het pand [adres] ten behoeve van de vestiging van een dag- en nachtopvang voor verslaafden en huisvesting voor de gemeentelijke toezichthouders, ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 2 december 2005 is namens verzoekers sub 1 bij telefaxbericht van 10 januari 2006 pro forma beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij telefaxbericht van gelijke datum heeft de gemachtigde van verzoekers sub 1 zich tevens gewend tot de voorzieningen-rechter van de rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te treffen. Aanvulling van de gronden waarop het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening berusten, heeft plaatsgevonden bij telefaxbericht van 17 januari 2006.
Verzoekster sub 2 heeft op 11 januari 2006 pro forma beroep doen instellen tegen het besluit van 2 december 2005. Bij schrijven van 18 januari 2006 zijn de gronden van beroep nader aangevuld. Bij schrijven van 18 januari 2006 heeft de gemachtigde van verzoekster sub 2 eveneens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg in de gelegenheid gesteld als partij aan de gedingen deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigden van verzoekers en GS gezonden.
De gedingstukken uit de zaken met registratienummer AWB 05/1850, AWB 05/1854 en AWB 05/1887 zijn ad informandum aan de onderhavige zaken toegevoegd.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De tijdens de loop van de gedingen aan de dossiers toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 27 januari 2006. Namens verzoekers sub 1 is verschenen mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht. Voorts is van verzoekers sub 1 het bestuur van de vereniging “Uit de Klomp” verschenen en de navolgende personen: [namen]. Verzoekster sub 2 heeft zich op de zitting laten vertegenwoodigen door [namen], bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht. Tevens is verschenen de door verzoekster sub 2 meegenomen deskundige drs. R.J.A. Savelkoul van Cauberg-Huygen. Verweerder is verschenen bij de heer F.A.G. Hol (wethouder), mr. M.A.M.A. Huppertz, de heer W. Buttolo, mr. P.S.P. Vanderheyden, de heer Vervoort (projectleider), mevrouw S. Göttgens en de heer Vervoort (deskundige op het gebied van geluidshinder). Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg is – met bericht van verhindering – niet verschenen.
2. Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De verzoeken als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb zijn gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter is gewezen in de kennisgeving aan partijen van de behandeling van het verzoek ter zitting, alsook ter zitting zelve.
Na kennisneming van de stukken en na de behandeling ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de hoofdzaken niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerst lid, van de Awb verzetten. De voorzieningenrechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaken.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
Op 29 april 2005 heeft de gemeente Heerlen, afdeling Welzijn, (verder te noemen: vergunninghouder) een aanvraag ingediend voor het realiseren van een dag- en nachtopvang aan de Klompstraat te Heerlen, genaamd “de Klomp”. De opvang wordt gerealiseerd in een gedeelte van een voormalig winkelcentrum dat reeds vijf jaar leeg staat met een parkeergarage die wel nog in gebruik is. Het bouwplan omvat een interne verbouwing van het meest oostelijk gedeelte van de begane grond van het leegstaande pand tot een ruimte voor dagopvang en een voorziening voor nachtopvang voor 35 cliënten.
Op het betreffende perceel rusten op grond van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “City-Oost” de bestemmingen “Centrumvoorzieningen + parkeergarage (C + Vb (pg)” en “Centrumvoorzieningen en/of maatschappelijke voorzieningen (C/M)”.
Niet in geschil is dat het plan (gedeeltelijk) in strijd is met voornoemde bestemmingen.
Verweerder heeft, gelet op deze strijdigheid, de aanvraag om bouwvergunning van 29 april 2005 op grond van het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Op voet van het bepaalde in artikel 19a, vierde lid, van de WRO heeft de aanvraag om een bouwvergunning met ingang van 2 juni 2005 vier weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn zienswijzen tegen het bouwplan kenbaar gemaakt.
Bij schrijven van 5 juli 2005 heeft verweerder gereageerd op de ingediende zienswijzen en deze afgewezen, onder vermelding dat de vrijstellingsprocedure wordt voortgezet.
Op 6 september 2005 is door het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het onderhavige bouwplan.
Vervolgens heeft verweerder het besluit van 6 september 2005 genomen, waarbij de gevraagde bouwvergunning en vrijstelling zijn verleend.
Verzoekers hebben zich met dit besluit niet kunnen verenigen en hebben hiertegen (ieder voor zich) een bezwaarschrift ingediend bij verweerder, alsook de voorzieningenrechter verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 10 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken toegewezen, in die zin dat het besluit in primo van 6 september 2005 wordt geschorst tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat aan het besluit van 6 september 2005 een aantal gebreken en onduidelijkheden kleven.
Op 3 november 2005 zijn verzoekers op hun bezwaren gehoord.
Vervolgens heeft verweerder bij de thans bestreden besluiten van 2 december 2005 de namens verzoekers ingediende bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben zich ook met deze besluiten niet kunnen verenigen en hebben hiertegen een beroepschrift doen indienen bij de rechtbank, alsook de voorzieningenrechter doen verzoeken ter zake een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekers hebben – kort gezegd – bezwaren tegen de locatiekeuze voor de dag- en nachtopvang.
Uit de voorhanden zijnde gedingstukken is de voorzieningenrechter gebleken dat in juli 2004 twee SP-wethouders van de gemeente Heerlen hun ontslag hebben ingediend naar aanleiding van het aanwijzen van de Valkenburgerweg als locatie van de dag- en nachtopvang voor verslaafden. Het aanwijzen van deze locatie aan de Valkenburgerweg werd niet gesteund door de CDA-wethouders en de meerderheid in de gemeenteraad.
Vervolgens is door de gemeente Heerlen opdracht gegeven aan het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving (hierna: het IVO) om opnieuw onderzoek te doen naar een geschikte locatie voor de opvang. In december 2004 heeft het IVO een rapport uitgebracht. Het IVO heeft in haar rapport eerst onderzocht of een perifere locatie mogelijk is en komt vervolgens tot de conclusie dat op basis van het criterium bereikbaarheid voor de doelgroep een locatie in de periferie niet wenselijk is. Vervolgens heeft het IVO de drie door de gemeente aangevoerde voorkeurslocaties in het centrum (te weten: Valkenburgerweg, Looierstraat en Uilestraat) onderzocht. Deze locaties zijn tijdens het onderzoek aangevuld met andere locaties, waaronder “de Klomp”. Het IVO komt uiteindelijk tot de conclusie dat voor een gecombineerde dag- en nachtopvang de Valkenburgerweg de meest geschikte locatie is, gevolgd door de Looierstraat. De Uilestraat is volgens het IVO-rapport geen optie en “de Klomp” wordt in de paragraaf, waarin de locaties voor gecombineerde dag- en nachtopvang worden besproken, als derde locatie genoemd.
Vervolgens is in de raadsvergadering van 22 februari 2005 door verweerder voorgesteld om “de Klomp” als opvanglocatie te gaan gebruiken. Gebleken is dat dit voorstel door de gemeenteraad is verworpen. Ook in de raadsvergadering van 6 april 2005 is “de Klomp” opnieuw van de hand gewezen. Verweerder heeft – zo is de voorzieningenrechter gebleken – bij gebrek aan een voorstel van de gemeenteraad, zelf besloten om de opvang in “de Klomp” door te zetten, hetgeen geresulteerd heeft in de onderhavige besluitvorming.
Verweerder heeft bij de locatiekeuze laten meewegen dat “de Klomp” een gelijkvloerse voorziening is en gecombineerd kan worden met de huisvesting van de gemeentelijke toezichthouders, iets dat op de Valkenburgerweg niet mogelijk was. Volgens verweerder is een ander voordeel van “de Klomp” dat de dag- en nachtopvang niet zichtbaar is vanaf de straatzijde en een afzonderlijke entree heeft, afgezonderd van de andere toegangen van “de Klomp”. Verweerder heeft eveneens aansluiting gezocht bij het IVO-rapport van december 2004. Het IVO heeft in haar rapport een groot aantal voordelen bij vestiging in “de Klomp” geconstateerd, zoals:
- de bereikbaarheid van de doelgroep en de politie:
- de ligging binnen het Veiligheidsrisicogebied en het gebied voor de gebiedsontzeggingen op grond van de APV;
- de buitenruimte die al in het cameratoezichtgebied valt;
- de ligging in een stil en overzichtelijk gedeelte van het centrum;
- de nabijheid van het politiebureau;
- een eenvoudig te compartimenteren gebouw.
Ook heeft het IVO de nabijheid van verzoekster sub 2 (een onderwijsinstelling) in zijn beoordeling betrokken en ten aanzien daarvan onder meer overwogen dat de “verlokkingen” die uitgaan van een opvang voor dak- en thuislozen veel geringer zijn dan de verlokking die uitgaat van een coffeeshop. Volgens het IVO is het vooral de openbare orde die moet worden gewaarborgd. Sterk afgeraden moest echter worden dat de scholen en de dag- en nachtopvang van dezelfde ingang gebruik zullen maken. Verweerder heeft in dit verband verder verwezen naar het pakket van maatregelen die hij genomen heeft ter voorkoming en minimalisering van ongewenst en overlastgevend gedrag in de directe omgeving van “de Klomp”; deze maatregelen zijn vastgelegd in het beheersplan van september 2005. Verweerder acht deze maatregelen voldoende. Zo is er volgens verweerder met betrekking tot de studenten overdag voldoende “verdunning” in het straatbeeld om de mogelijke dreiging die van de groep dak- en thuislozen uitgaat te kunnen opvangen. De groep avondstudenten zullen extra aandacht krijgen van met name surveillerende toezichthouders en de toezichthouders die de camerabeelden van de omgeving uitlezen. Een en ander zal een positieve bijdrage leveren aan het gevoel van veiligheid op straat voor de avondstudenten, aldus verweerder.
Verweerder heeft verder nog verwezen naar een brief van het IVO van 7 november 2005, waarin onder meer een reactie wordt gegeven op de uitspraak van de voorzieningenrechter. Het IVO is de mening toegedaan dat “de Klomp” als een serieuze keus voor het vestigen van de dag- en nachtopvang kan worden beschouwd. Volgens het IVO zou “de Klomp” hoge ogen gooien als hij was aangedragen als te onderzoeken locatie binnen de top-5. Het IVO is voorts van oordeel dat “de Klomp” thans zeker hoog in de top 5 zou zijn geëindigd, nu de nadelige aspecten grotendeels zijn voorzien van een adequate oplossing.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat niet gesteld kan worden dat verweerder niet in redelijkheid tot deze locatiekeuze heeft kunnen komen. Hoewel niet uit te sluiten is dat de vestiging van de opvang ter plaatse van invloed zal zijn op het woon- en vestigingsklimaat aldaar, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gesteld kan worden dat dit klimaat op onaanvaardbare wijze zal worden geschaad als gevolg van de realisering van het bouwplan.
De voorzieningenrechter is gebleken dat “de Klomp” in het IVO-rapport van december 2004 niet als eerste is opgenomen in het rijtje van voorkeuren. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de keuze voor de gekozen locatie echter voldoende verantwoord. De omstandigheid dat ook andere locaties wellicht geschikt kunnen worden bevonden doet hieraan niet af. Andere locaties liggen immers in dit geding niet voor.
In het bestreden besluit is voorts voldoende rekening gehouden met de aan-wezig-heid van een onderwijsinstelling. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat moet worden aangenomen dat van de dag- en nachtopvang geen verlokkende werking uitgaat, zoals dit wel het geval is bij een coffeeshop. Daarbij is de voorgestelde gescheiden ingang in het bouwplan opgenomen.
Verweerder heeft zich verder voldoende rekenschap gegeven van het feit dat verzoekers bezwaren hebben in verband met de mogelijkheid van overlast. Niet gezegd kan worden dat de maatregelen die zijn opgenomen in het beheers-plan onvoldoende zijn. Met de maatregelen is wellicht niet alle overlast uit te sluiten doch het beheersplan kan worden aangepast aan veranderde omstandigheden. Al met al zorgen naar het oordeel van de voorzieningenrechter de maatregelen in het beheersplan er voor dat een aanvaardbaar woonklimaat in de omgeving van “de Klomp” blijft bestaan.
Van de zijde van verzoekers sub 1 is aangevoerd dat verweerders besluit van 18 mei 2004, waarin is besloten om de dag- en nachtopvang te vestigen aan de Valkenburgerweg, onherroepelijk is en nooit is ingetrokken. De gemachtigde van verzoekers sub 1 vraagt zich dan ook af of verweerder over hetzelfde onderwerp een nieuw andersluidend besluit kan nemen.
De voorzieningenrechter stelt dienaangaande vast dat verweerder op zoek is gegaan naar een andere locatie, omdat voor de Valkenburgerweg geen meerderheid te vinden was. Wat er verder ook zij van de vraag of het hiervoor genoemde besluit van 18 mei 2004 ooit is ingetrokken, in ieder geval moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden vastgesteld dat er geen dag- en nachtopvang aan de Valkenburgerweg komt, nu dit voornemen door de gang van zaken is achterhaald.
Door de gemachtigden van verzoekers is betoogd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 7:9 van de Awb door verzoekers niet opnieuw in de gelegenheid te stellen te worden gehoord over de na de hoorzitting ingekomen brief van het IVO van 7 november 2005 en het – in de ogen van verzoekers – op 8 november 2005 door verweerder vastgestelde beheersplan.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan de belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
De voorzieningenrechter is gebleken dat verweerder op 8 november 2005 niet het beheersplan heeft vastgesteld, maar er mee heeft ingestemd. Weliswaar heeft deze instemming met de te treffen maatregelen plaatsgevonden na de hoorzitting, niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet leidt tot een schending van artikel 7:9 van de Awb, aangezien het beheersplan dateert van september 2005 en derhalve deze gegevens ten tijde van de hoorzitting in ieder geval bekend waren, dan wel bekend hadden kunnen zijn.
Met betrekking tot de brief van het IVO van 7 november 2005 is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit een korte toelichting betreft naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2005 op het bestaand rapport van het IVO van december 2004. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de conclusie van de brief van 7 november 2005 – te weten: dat de locatie “de Klomp” hoge ogen zou gooien – een waardering is die ook al blijkt uit het rapport van het IVO van december 2004 en de brief van 7 november 2005 dus enkel een bevestiging vormt van een reeds eerder ingenomen standpunt. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden van aanmerkelijk belang.
De voorzieningenrechter is de mening toegedaan – gelijk zijn voorganger in de vorige voorlopige voorzieninguitspraak van 10 oktober 2005 – dat de opvang van verslaafden in overeenstemming is met de bestemming “Maatschappelijke voorzieningen”. Het onderhavige bouwplan is voor zover het bouwplan valt binnen voornoemde bestemming dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan. Gebleken is voorts dat de dag- en nachtopvang met een totale oppervlakte van 1.250 m² makkelijk binnen “de Klomp” zou kunnen worden gerealiseerd, zonder in strijd te komen met de bestemmingsplanvoorschriften. Immers, een groot gedeelte van “de Klomp” (2.500 m²) heeft de bestemming “Maatschappelijke voorziening”. Verweerder heeft echter gekozen voor een betere situering en een optimale inpassing van de dag- en nachtopvang in het gebouw, waardoor er verschillende separate ingangen zijn ontworpen voor de dag- en nachtopvang en de andere voorzieningen in “de Klomp”, waaronder de scholen. De voorzieningenrechter stelt vast dat thans zo’n 40% van de dag- en nachtopvang binnen de bestemming past.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er in casu sprake is van een geringe planologische inbreuk op het geldende planologisch regime. Verweerder baseert zijn standpunt onder meer op het feit dat er slechts gedeeltelijk van de planvoorschriften wordt afgeweken en het feit dat het slechts een interne verbouwing van een bestaand pand betreft. Ook gaat het volgens verweerder om het verschuiven en uitbreiden van de bestemming “Maatschappelijke voorziening” binnen het pand, waarop gedeeltelijk deze bestemming al ligt; daarbij is het volgens verweerder niet relevant, welke doelgroep gebruik zal maken van de maatschappelijke voorziening.
De voorzieningen-rechter kan verweerder in zijn standpunt niet geheel volgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient bij de beoordeling van de planologische inbreuk ook gekeken te worden naar de met de vrijstelling beoogde functiewijziging. Gelet op het feit dat er voorheen winkels en parkeerplaatsen in het betreffende gedeelte van “de Klomp” waren en nu ter plaatse een dag- en nachtopvang wordt gehuisvest, kan niet gezegd worden dat er sprake is van een geringe planologische inbreuk. Wat hier verder ook van zij, de voorzieningenrechter acht de planologische onderbouwing van het bouwplan, zoals opgesteld door Arcadis in zijn rapport van juni 2005, voldoende om de inbreuk van het bouwplan op de bestaande planologische situatie te rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter is verder – anders dan verzoekers – van oordeel dat de bouwvergunning met vrijstelling ook ziet op het realiseren van de kantoorruimten voor de toezichthouders. Deze kantoorruimten vormen een onderdeel van het onderhavige bouwproject en zijn als zodanig opgenomen in de bouwtekeningen en in de ruimtelijke onderbouwing.
Uit de voorhanden zijnde gedingstukken en het verhandelde ter zitting maakt de voorzieningenrechter op dat in de nachtopvang 35 personen worden opgevangen en van de dagopvang maximaal 70 personen gebruik kunnen maken. Dit betekent voor wat betreft de nachtopvang een verkleining in vergelijking met de huidige opvang aan de Rector Driessenweg. Verweerder stelt dat deze verkleining realistisch is omdat zij voornemens was om gelijktijdig een extra woonvoorziening te creëren, te weten Domus II. Gebleken is echter dat deze laatste voorziening niet direct gerealiseerd gaat worden. Dit is volgens verweerder geen probleem, nu een zorgpension in Nuth, geëxploiteerd door RIMO, een vergelijkbare maatschappelijke opvang kan realiseren voor 22 personen. Daarnaast is de voorzieningen-rechter gebleken dat verweerders gemeente bezig is met het reguleren van de in-, door- en uitstroom in de maatschappelijke opvang. Het doel hiervan is om dak- en thuislozen op te vangen en door te sturen naar een voor hun bedoelde zorg. De voorzieningenrechter acht de door verweerder gehanteerde verwachtingen omtrent het gebruik van de dag- en nachtopvang niet zodanig onjuist dat het bestreden besluit om die reden geen stand kan houden. Indien zou blijken dat meer mensen dan verwacht van de opvang gebruik wensen te maken, zal verweerder alsdan naar andere oplossingen uit dienen te zien. Dit kan echter thans niet leiden tot het oordeel dat verweerder had dienen af te zien van de vestiging van de opvang ter plaatse.
Van de zijde van verzoekers is voorts aangevoerd dat de bestreden besluiten van 2 december 2005 in strijd met de Wet geluidhinder zijn genomen, omdat ten onrechte geen hogere grenswaardenprocedure is gevolgd bij het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. Volgens verzoekers is er in casu sprake van een geluidsgevoelige bestemming. De door verzoekster sub 2 ingeschakelde deskundige Cauberg-Huygen wijst vervolgens nog op de consequenties van de interne geluidsoverdracht, die niet inzichtelijk zijn gemaakt.
De voorzieningenrechter is – anders dan verzoekers – van oordeel dat de in geding zijnde dag- en nachtopvang (met de kantoren voor de toezichthouders) geen geluidsgevoelige bestemming is. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de opvang van dak- en thuislozen gelijk kan worden gesteld met bijvoorbeeld een kazerne, een gevangenis of een asielzoekercentrum, en niet met een woning of een van de daarmee in de verschillende AMvB’s gelijkgestelde, limitatief opgesomde gebouwen. De voorzieningenrechter acht daarbij van doorslaggevend belang dat de dak- en thuislozen in de dag- en nachtopvang in “de Klomp” geen permanent verblijf zullen hebben. Zoals hierboven in deze uitspraak reeds vermeld, is het de bedoeling dat de dak- en thuislozen tijdelijk in “de Klomp” zullen verblijven en vervolgens zullen doorstromen naar de verschillende maatschappelijke opvanginstellingen, waar zij, afhankelijk van hun behoeften, de betreffende zorg zullen ontvangen. De voorzieningenrechter merkt nog op dat anders dan verzoekers betogen niet moet worden gekeken naar de hele bestemming “Maatschappelijke voorzieningen” en alle voorzieningen die onder deze bestemming mogelijk zijn, maar uitsluitend naar de uitgelichte bestemming, te weten de dag- en nachtopvang. De voorzieningenrechter komt dan ook, gelet op het vorenstaande, tot de conclusie dat nu er geen sprake is van een geluidsgevoelige bestemming, er niet direct getoetst hoeft te worden aan de geluidsbepalingen in de Wet geluidhinder.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder desondanks een aanvaardbaar leef- en werkklimaat gecreëerd voor de cliënten van de dag- en nachtopvang en de toezichthouders. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aspect geluid bij de van de zijde van verweerder uitgevoerde onderzoeken voldoende is onderkend en dat de thans bestreden besluiten van 2 december 2005 op dit punt voldoende zijn gemotiveerd.
Voor wat betreft de externe veiligheid is de voorzieningenrechter gebleken dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor overal langs de spoorzone (dus ook bij “de Klomp”) een toename van het groepsrisico veroorzaakt. Uit een notitie van TNO van 22 augustus 2005 blijkt dat het groepsrisico niet de oriënterende waarde overschrijdt. Wel zal dit in de toekomst als het aantal transporten zal gaan toenemen, leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Ook in de situatie zonder de dag- en de nachtopvang zal hiervan al sprake zijn. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de norm “groepsrisico” een oriënterend karakter heeft waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. In casu is dit ook door verweerder gebeurd. Van de zijde van verweerder zijn in het onderhavige bouwproject maatregelen opgenomen ten aanzien van het verhogen van de zelfredzaamheid en de beheersbaarheid. Het afwijken van de grenswaarde voor het groepsrisico is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door verweerder in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd.
De voorzieningenrechter is verder gebleken dat verweerder het belang van dit project heel hoog acht en daardoor bewust het risico van planschade in zijn belangenafweging heeft betrokken. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat het project financieel voldoende is afgedekt.
Hetgeen verder van de zijde van verzoekers is aangevoerd, kan evenmin tot het oordeel leiden dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten ten behoeve van het onderhavige bouwplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
Nu de strijdigheid tussen het onderhavige bouwplan en het ter plaatse vigerende bestemmingsplan middels de verleende vrijstelling is opgeheven en de voorzieningenrechter niet is gebleken dat zich een van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet genoemde weigeringsgronden voordoet, dient vooralsnog geconcludeerd te worden dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten om een bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen van het pand [adres] ten behoeve van de vestiging van een dag- en nachtopvang voor verslaafden en huisvesting voor de gemeentelijke toezichthouders.
Het beroep van verzoekers moet dan ook voor ongegrond worden gehouden.
Aangezien de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaken bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat de daartoe strekkende verzoeken worden afgewezen.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:84 en 8:86 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
1. verklaart de beroepen ongegrond;
2. wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2006 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. D. Laeven w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 20 februari 2006
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen de uitspraak in de hoofdzaak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.