ECLI:NL:RBMAA:2006:AV3359

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
103318 - HA ZA 05-760
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.M. Bruijnzeels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Royement van verenigingslid en afnameverplichting in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Maastricht op 22 februari 2006 uitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ARNT HOLDING BV (eiseres) en gedaagden, die gezamenlijk zijn aangeduid als '[Gedaagde]'. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging 'De Buitenkans' door [Gedaagde], die tevens oprichter en bestuurslid van de vereniging was. Eiseres heeft gedaagden gedagvaard en vorderde onder andere betaling van een contractuele boete van € 15.000,= wegens het niet afnemen van een bouwkavel, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 3 maart 2003 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, waarin een verplichting tot lidmaatschap van de vereniging was opgenomen voor de aankoop van de bouwkavel. [Gedaagde] heeft zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opgezegd, wat volgens de rechtbank heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst. Eiseres heeft vervolgens aanspraak gemaakt op de boete die in de overeenkomst was opgenomen, terwijl [Gedaagde] verweer voerde op basis van zijn royement en de omstandigheden rondom de beëindiging van het lidmaatschap.

De rechtbank oordeelde dat [Gedaagde] zich in een situatie had gebracht die gelijkgesteld kan worden met het afzien van de verdere ontwikkeling van de woning, waardoor hij in beginsel de boete verschuldigd was. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde gedaagden hoofdelijk tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten aan de zijde van eiseres werden eveneens toegewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 22 februari 2006
Zaaknummer : 103318 / HA ZA 05-760
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ARNT HOLDING BV,
gevestigd te Bunde, gemeente Meerssen,
eiseres,
procureur mr. J.J.M.C. Huppertz;
tegen:
[Namen gedaagden],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen "Arnt", heeft gedaagden, hierna ook gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) te noemen "[Gedaagde]", gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij de dagvaarding zijn producties overgelegd. [Gedaagde] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Bij brief van 13 oktober 2005 zijn door Arnt stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. Dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie partijen hebben gecompareerd wegens een herverdeling van zaken.
2. Het geschil
2.1
Op 3 maart 2003 is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [Gedaagde] bouwkavel nummer 42 in het bouwplan "De Buitenkans" te Almere kon verwerven. Op grond van het bepaalde in artikel 7 van die overeenkomst bestond voor de aankoop van de in dat bouwplan opgenomen kavels de verplichting om lid te zijn van de vereniging "De Buitenkans". Gedaagde sub 1 was oprichter en bestuurslid van die vereniging. Die overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
artikel 9: Partij 1([Gedaagde]) zal in overleg en afstemming met partij 2 (Arnt) via een notariële acte rechtstreeks de grond van kavel 42 afnemen van de gemeente (Almere) in het jaar 2003 tegen een prijs van € 294,=/m2. (.......)
artikel 12: (.......)Indien partij 1 om welke reden en in welke fase van de ontwikkeling van deze kavel dan ook, doch vóór notarieel transport van de grond als bedoeld onder ad 9, besluit af te zien van de verdere ontwikkeling van de onderhavige woning is hij per direct een boete verschuldigd aan partij 2 ter grootte van € 15.000,= (ex BTW) welke niet aan rechterlijke mitigering onderhevig is, ongeacht de werkelijke schade welke partij 2 heeft geleden dan wel zal lijden. (.......)
2.2
Bij brief van 22 april 2004 heeft [Gedaagde] via zijn toenmalige raadsman aan Arnt bericht dat hij zijn lidmaatschap van "De Buitenkans" met onmiddellijke ingang heeft beëindigd wegens een ernstig verschil van mening met het bestuur van die vereniging, waardoor in redelijkheid niet gevergd kan worden dat het lidmaatschap voortduurt. Vanwege die opzegging –in de richting van de vereniging met brief van zijn toenmalige gemachtigde van 11 april 2004– acht [Gedaagde] blijkens die brief het met Arnt gesloten contract "eveneens met onmiddellijke ingang ontbonden". Subsidiair, voor het geval het contract met Arnt om die reden niet rechtsgeldig ontbonden zou kunnen worden, heeft [Gedaagde] Arnt onder verwijzing naar voornoemd artikel 9 gesommeerd de eigendom van kavel 42 binnen een maand aan hem over te dragen, aangezien dat al uiterlijk in december 2003 had moeten zijn geschied.
2.3
In haar reactie op die brief heeft Arnt aan [Gedaagde] medegedeeld dat het beëindigen van het lidmaatschap van "De Buitenkans" impliceert dat er niet meer geleverd kan worden. Arnt heeft vervolgens aanspraak gemaakt op de in voornoemd artikel 12 opgenomen boete. [Gedaagde] is vervolgens met brief van 18 mei 2004 als lid van de vereniging geroyeerd. De in de verenigingsstatuten opgenomen mogelijkheid dit besluit aan te vechten heeft [Gedaagde] niet ingezet.
2.4
Arnt heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zullen worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen:
- een bedrag van € 17.850,=;
- de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 april 2004, althans vanaf een latere datum, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 527,25 wegens buitengerechtelijke incassokosten, dit bedrag eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en wel vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
het een en ander met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.5
[Gedaagde] voert verweer dat - samengevat en voorzover thans van belang - het volgende inhoudt.
2.5.1
[Gedaagde] heeft allereerst betoogd dat hij als bestuurslid en lid van de vereniging "De Buitenhof" die vereniging kritisch gevolgd heeft, hetgeen geleid heeft tot aanvaringen met de voorzitter van het bestuur en met het bestuur. Op enig moment voelde hij zich ook niet welkom in de ledenvergadering. Er was sprake van een zodanig verstoorde relatie dat hij in feite gedwongen was het lidmaatschap te beëindigen. Het is met andere woorden niet aan hem te (ver)wijten dat hij de kavel niet (meer) kon afnemen c.q. dat hij heeft besloten af te zien van de verdere ontwikkeling van de onderhavige woning.
2.5.2
[Gedaagde] heeft verder aangevoerd dat Arnt in gebreke is vanwege het feit dat, anders dan overeengekomen, de kavel niet in 2003 aan hem is geleverd. [Gedaagde] heeft tevens betoogd dat de verhouding tussen partijen bij de totstandkoming van het contract een niet gelijkwaardige was. Voor zover hij al een boete verschuldigd zou zijn, zouden die ongelijkheid en de voornoemde andere omstandigheden moeten leiden tot nihilstelling of matiging van die boete.
2.5.3
Het boetebeding is in de visie van [Gedaagde] bovendien nietig, nu daarin is opgenomen dat de boete niet aan rechterlijke mitigering onderhevig is. Ook is de tekortkoming –indien daarvan sprake zou zijn– uitsluitend aan de orde in de verhouding [Gedaagde] – "De Buitenhof" en niet in de verhouding [Gedaagde] – Arnt en bovendien niet aan hem toe te rekenen.
2.5.4
Tot slot heeft [Gedaagde] de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten betwist.
3. De beoordeling
3.1
[Gedaagde] heeft zijn verweer voor een groot gedeelte opgehangen aan zijn royement als lid van de vereniging "De Buitenhof". [Gedaagde] gaat er daarbij echter aan voorbij dat dit royement gevolgd is op zijn opzegging en in zoverre gezien moet worden als een voorwaardelijk royement. [Gedaagde] gaat er bovendien aan voorbij dat hij het royement, indien hij van mening was dat dit niet terecht was, had kunnen aanvechten.
3.2
[Gedaagde] heeft niet alleen die mogelijkheid onbenut gelaten. Evenmin is door hem gesteld dat hij de andere mogelijkheden die het verenigingsrecht in het algemeen en de statuten van "De Buitenhof" in het bijzonder bieden ter correctie van onwelgevallige bestuursbesluiten heeft aangewend en dat hij daarin is tegengewerkt. Anders gezegd: gesteld noch gebleken is dat is geprobeerd door middel van de algemene ledenvergadering van de vereniging dergelijke besluiten aan te vechten. Nu dit niet is geschied kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gezegd dat die bestuursbesluiten niet door de vereniging worden gedragen.
3.3
[Gedaagde] heeft zich mitsdien zelf in een situatie gebracht die gelijk is te stellen met het in artikel 12 van de in geding zijnde overeenkomst geregelde " besluit af te zien van de verdere ontwikkeling van de onderhavige woning". Daarmee is hij in beginsel de in die bepaling geregelde boete verschuldigd.
3.4
Anders dan [Gedaagde] heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 9 van de overeenkomst genoemde termijn geen fatale termijn is, maar een streefdatum zoals in contracten als de onderhavige met betrekking tot nog te ontwikkelen bouwplannen ook gebruikelijk is. De tekst van die bepaling bevat immers geen termen als "uiterlijk" of andere woorden van gelijke strekking. Ook het in artikel 14 van de overeenkomst bepaalde (een garantie tot levering voor het geval Arnt om welke reden dan ook niet in staat is wordt gesteld te leveren), wijst niet in de richting van een fatale termijn, integendeel.
3.5
Dat Arnt niet heeft voldaan aan de sommatie tot levering in april 2004 kan Arnt evenmin worden verweten. Een sommatie tot levering in combinatie met de opzegging van het lidmaatschap van "De Buitenhof" is immers een onmogelijke combinatie.
3.6.1
Anders dan [Gedaagde] heeft betoogd leidt het in artikel 12 van de overeenkomst opgenomen matigingsverbod niet tot nietigverklaring van het boetebeding in zijn geheel.
3.6.2
Termen voor matiging worden niet aanwezig geacht.
Buiten de hiervoor reeds beoordeelde argumenten van [Gedaagde] (termijnoverschrijding en verenigingsperikelen) heeft [Gedaagde] geen concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd die aanleiding tot matiging zouden moeten geven. De wel nog door [Gedaagde] genoemde ongelijkwaardigheid van partijen en zijn inzet ten behoeve van de vereniging acht de rechtbank van onvoldoende gewicht respectievelijk niet aanwezig.
3.7
De vordering tot betaling van de contractuele boete ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Wel wordt een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de gevorderde BTW. De rechtbank zal dat gedeelte van de vordering toewijzen indien en voor zover over die boete daadwerkelijk BTW verschuldigd zou blijken te zijn. De rente zal worden toegewezen vanaf de eerste door Arnt genoemde datum, te weten 22 april 2004. De boete is immers onmiddellijk opeisbaar.
De rechtbank tekent hierbij aan dat dan eigenlijk uitgegaan zou moeten worden van een eerdere datum, namelijk de datum van de opzegging van het lidmaatschap bij de vereniging, te weten 11 april 2004, maar dat heeft Arnt niet gevorderd.
3.8
De door Arnt gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar. Er is van voldoende op buitengerechtelijke incasso gerichte activiteiten gebleken. Ook het gevorderde bedrag kan de hier geldende toets doorstaan.
3.9
Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden toegewezen en dat [Gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding dient te dragen. Hetgeen [Gedaagde] overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen :
- € 15.000,=, indien en voor zover vereist te vermeerderen met BTW, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 april 2004 tot de dag der algehele voldoening;
- € 527,25 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (11 juli 2005) tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden in de aan de zijde van eiser gerezen proceskosten, deze tot aan dit vonnis begroot op € 904,= wegens salaris procureur en op € 405,= wegens vast recht en € 71,93 kosten deurwaarder;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Bruijnzeels, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.