ECLI:NL:RBMAA:2006:AV3360

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
107951 - KG ZA 06-38
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F.B. Bergmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatiebeding en concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, hebben eisers, de besloten vennootschappen Paint’r B.V. en [naam eiseres sub 2], gedaagde, [naam gedaagde], gedagvaard in kort geding. De eisers vorderden dat gedaagde zou worden verboden om binnen twee jaar na beëindiging van zijn dienstverband met Paint’r contact op te nemen met afnemers, leveranciers en andere betrokkenen, op straffe van een dwangsom. De zaak draait om de vraag of gedaagde gebonden is aan een relatiebeding dat in het arbeidsreglement van Paint’r is opgenomen. Gedaagde, die eerder als directeur bij Paint’r werkzaam was, heeft zijn dienstverband per 1 februari 2006 beëindigd en is voornemens een concurrerende onderneming te starten.

Eisers stellen dat gedaagde aan het relatiebeding is gebonden, terwijl gedaagde betwist dat het relatiebeding op hem van toepassing is. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde zich schriftelijk heeft verbonden aan het arbeidsreglement waarin het relatiebeding is opgenomen. De voorzieningenrechter wijst erop dat gedaagde enkel akkoord is gegaan met het bedrijfsreglement, dat volgens hem niet hetzelfde is als het arbeidsreglement. Dit leidt tot de conclusie dat er geen relatiebeding van toepassing is, waardoor gedaagde in beginsel vrij is om concurrentie aan te gaan.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eisers af, omdat er geen sprake is van een overtreding van het relatiebeding. Tevens wordt opgemerkt dat de vordering van de aandeelhouder, [Eiseres sub 2], ook niet kan worden toegewezen, omdat er geen specifieke zorgvuldigheidsnorm is geschonden. De eisers worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 24 februari 2006.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 24 februari 2006
Zaaknummer : 107951 / KG ZA 06-38
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PAINT’R B.V.,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, kantoor houdende te Echt,
gemeente Echt-Susteren,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.,
gevestigd te Sassenheim, gemeente Teylingen,
eisers in kort geding,
advocaat mr. J.J. Sturm, kantoor houdende te Leiden,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels;
tegen:
[Naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in kort geding,
procureur mr. B.M. Sadza.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres sub 1, hierna te noemen “Paint’r”, en eiseres sub 2, [naam eiseres sub 2], hebben gedaagde, [naam gedaagde], gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 20 februari 2006, hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader hebben doen toelichten.
[Gedaagde] heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd.
Vervolgens is het geding voor enige tijd geschorst, teneinde (de raadsman van) eisers in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de verklaringen die de raadsman van [Gedaagde] in zijn pleitnota heeft voorgedragen.
Na de hervatting van het geding hebben partijen op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben eisers om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corval B.V. heeft twee dochtermaatschappijen: Verfindustrie [naam] B.V. en Paint’r. [Eiseres sub 2] is aandeelhouder van Corval B.V..
Paint’r houdt zich bezig met de handel in verfwaren, chemicaliën, vernissen, oliën en aanverwante artikelen.
Per 4 januari 1988 trad [Gedaagde] in dienst bij Verfindustrie [naam] B.V. als buitendienstmedewerker en later als accountmanager. Vanaf 1 juli 1999 trad [Gedaagde] als directeur in dienst bij Verfgroothandel Limburg B.V. (sedert 7 november 2002 genaamd “Paint’r”).
Sedert 1 januari 2003 is [Gedaagde] statutair directeur van Paint’r waar hij laatstelijk de functie vervulde van manager/directeur.
Bij Verfgroothandel Limburg B.V. en (zijnde thans) Paint’r, was [Gedaagde] steeds krachtens mondelinge arbeidsovereenkomst werkzaam.
2.2 Bij zijn benoeming tot manager/directeur heeft [Gedaagde] op 1 juli 2004 een “Functieomschrijving manager/Directeur” ondertekend waarin aan het slot de volgende passage is opgenomen:
“(...) De werknemer is gehouden tot naleving van het bedrijfsreglement en alle bestaande procedures, instructies en eventueel gemaakte afspraken.
Getekend voor akkoord (...)”.
In het thans geldende Arbeidsreglement van Paint’r is in artikel 4.7 het volgende relatiebeding opgenomen:
“Het is de werknemer niet toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de werkgever binnen twee jaar na de beëindiging van het dienstverband direct of indirect contact op te nemen met afnemers, leveranciers en/of andere bij de werkgever betrokken personen.”
[Gedaagde] heeft zijn arbeidsovereenkomst met Paint’r eind december 2005 opgezegd. Het dienstverband is geëindigd per 1 februari 2006.
In zijn opzeggingsbrieven heeft [Gedaagde] vermeld dat hij voornemens is om een verfgroothandel te gaan exploiteren.
2.3 Eisers stellen –kort samengevat en voor zover thans van belang- het volgende.
2.3.1 Het bedrijfsreglement is het arbeidsreglement. Beiden zijn één en hetzelfde. In de functie-omschrijving wordt met bedrijfsreglement, arbeidsreglement bedoeld. Blijkens de hiervoor geciteerde passage uit de functieomschrijving is [Gedaagde] (dan ook) gebonden aan het in het arbeidsreglement opgenomen relatiebeding. Een relatiebeding is geen concurrentiebeding. De strikte regels van een concurrentiebeding zijn dan ook niet op een relatiebeding van toepassing. Zo kan een relatiebeding eventueel ook mondeling zijn gesloten.
Ook in het Wetsvoorstel nieuwe regeling concurrentiebeding is bepaald dat een relatiebeding niet onder de werking van artikel 7:653 (concurrentiebeding) van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt. Doch zelfs indien daarover anders geoordeeld zou worden, is aan de vereisten van voormeld artikel voldaan, en is [Gedaagde] aan het beding gebonden. Een concurrentiebeding hoeft niet in een arbeidsovereenkomst te zijn opgenomen om gelding te hebben. [Gedaagde] was als directeur zonder meer op de hoogte van (de inhoud van) het arbeidsreglement en het feit dat het daarin opgenomen relatiebeding ook op hem van toepassing is.
2.3.2 [Gedaagde] zal met zijn beoogde activiteiten inbreuk maken op het relatiebeding. En zelfs als geoordeeld zou worden dat [Gedaagde] niet aan het relatiebeding gebonden is, zullen zijn beoogde activiteiten onrechtmatig zijn jegens Paint’r, alsook jegens [Eiseres sub 2] als aandeelhouder.
Jegens Paint’r omdat [Gedaagde] in zeer grote mate –zo niet volledig- gebruik zal maken van de bij Paint’r en haar rechtsvoorgangers opgedane kennis, ervaring en persoonlijke goodwill bij de klanten van Paint’r. [Gedaagde] beschikt door zijn (voormalige) functie als directeur over alle relevante informatie omtrent prijzen, voorkeuren van klanten, inkoopprijzen, marges, etcetera van Paint’r, welke gegevens ongetwijfeld zullen worden gebruikt. Daar komt nog bij dat het de lokale markt in Limburg betreft. [Gedaagde] is daar zeer bekend en iedere klant kent hem als het jarenlange “gezicht” van Paint’r. Alle klanten weten dus dat hij zijn prijzen en voorwaarden zal baseren op zijn kennis van de volledige bedrijfsinformatie van Paint’r.
Ten slotte wijst Paint’r er op dat zij samen met zusteronderneming verfindustrie [naam] B.V. en haar moedermaatschappij Corval B.V., medio 2005 is overgenomen door [Eiseres sub 2]. Eisers worden nu geconfronteerd met de situatie dat [Gedaagde], nota bene één van de (statutair) directeuren van de verkochte/gekochte ondernemingen, te kennen geeft zelf een direct concurrerende onderneming te starten. Hiermee wordt “het gekochte” door [Gedaagde] doelbewust uitgehold. [Eiseres sub 2] ziet als aandeelhouder c.q. koper van (onder meer) Paint’r dat het meest waardevolle onderdeel van hetgeen zij heeft gekocht, namelijk de goodwill van Paint’r, haar door [Gedaagde] lijkt te worden ontfutseld. Deze handelwijze van [Gedaagde] is jegens eisers onrechtmatig. Eisers verwijzen hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1997 (JAR 1997/201) waarin in een soortgelijke kwestie werd geoordeeld dat –kort gezegd- een ex-directeur van een verkochte onderneming de koper geen concurrentie mag aandoen. In deze kwestie speelde mede een rol dat de ex-directeur jarenlang “geworteld” was in de plaats waar zijn onderneming was gevestigd en waar hij de concurrerende activiteiten wenste op te starten. Derhalve een op dit punt identieke situatie als de onderhavige.
2.3.3 De raadsman van Paint’r heeft de raadsman van [Gedaagde] verzocht te bevestigen dat [Gedaagde] zich aan het relatiebeding zal houden. Deze bevestiging is niet verkregen. Inmiddels is [Gedaagde] voorbereidingen aan het treffen voor de start van zijn onderneming. Hij benadert afnemers en personeel van Paint’r. Eisers hebben een spoedeisend belang bij na te melden vordering.
2.4 Op grond van het vorenstaande hebben eisers gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut, en op alle dagen en uren, bij wege van voorlopige voorziening,
I. [Gedaagde] verbiedt om binnen twee jaar na beëindiging van zijn dienstverband met Paint’r direct of indirect contact op te nemen met afnemers, leveranciers en/of andere bij Paint’r betrokken personen, behoudens met voorafgaande toestemming van Paint’r;
II. zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per overtreding van het sub 1 bedoelde verbod, alsmede een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat een overtreding van dit verbod door [Gedaagde] voortduurt, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.5 De vordering wordt door [Gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de ter terechtzitting voorgedragen, en vervolgens aan de stukken toegevoegde, pleitnota. Op het verweer wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
3. De beoordeling
3.1 De vordering van Paint’r is voldoende spoedeisend. Nu [Gedaagde] te kennen heeft gegeven een eigen bedrijf te willen starten in Limburg en hij daartoe al voorbereidingen aan het treffen is, heeft Paint’r er belang bij dat aan een eventuele overtreding van het relatiebeding/ onrechtmatig handelen door [Gedaagde] een halt wordt toegeroepen, dan wel een eventuele dreigende overtreding van het relatiebeding/dreigend onrechtmatig handelen door [Gedaagde] wordt voorkomen. Hetzelfde geldt voor [Eiseres sub 2] voor wat betreft het gestelde (dreigend) onrechtmatige handelen van [Gedaagde] jegens haar.
3.2 De vraag die in deze zaak allereerst dient te worden beantwoord, is of het relatiebeding valt onder de werking van artikel 7:653 BW, met andere woorden of het relatiebeding dient te worden aangemerkt als een concurrentiebeding.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Het relatiebeding heeft immers tot gevolg dat [Gedaagde] wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig te anticiperen op het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7:653 BW (Kamerstukken II 2001/02, 28 167, nrs. 1-2) dat inmiddels in behandeling is bij de Eerste Kamer, althans in ieder geval nog geen wet is geworden, ingevolge welk voorstel een relatiebeding niet valt onder de werking van artikel 7:653 BW (lid 8), mede gelet op de uitgebreide kritiek op dit standpunt zoals dat is verwoord in de literatuur en gelet op het feit dat het (logischerwijs) nog onduidelijk is of het wetsvoorstel op enigerlei moment daadwerkelijk wet wordt (op de wijze zoals het er nu ligt).
3.3 De voorzieningenrechter zal thans beoordelen of aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 BW is voldaan. In dat kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat, anders dan [Gedaagde] beweert, een concurrentiebeding niet enkel in een arbeidsovereenkomst hoeft te zijn opgenomen om gelding te hebben, waartoe de voorzieningenrechter verwijst naar het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 4 mei 2004 (JAR 2004, 286). In dat arrest is, voor zover van belang, overwogen:
“(...) Het hof volgt [....] niet in de stelling dat een non-concurrentiebeding alleen geldig is indien het in de tekst van de arbeidsovereenkomst zelf is opgenomen (...)”
Dat tussen partijen een mondelinge arbeidsovereenkomst is gesloten, maakt dus niet dat reeds om die reden niet aan het schriftelijkheidsvereiste kan zijn voldaan.
Dat tussen partijen schriftelijk een relatiebeding is overeengekomen, blijkt volgens eisers uit de door [Gedaagde] op 1 juli 2004 ondertekende “Functieomschrijving manager/Directeur”, alwaar aan het slot, voor zover van belang, is vermeld:
“(...) De werknemer is gehouden tot naleving van het bedrijfsreglement en alle bestaande procedures, instructies en eventueel gemaakte afspraken.
Getekend voor akkoord (...)”.
Eisers stellen dat [Gedaagde] zich hiermee heeft verbonden aan het in het arbeidsreglement opgenomen relatiebeding. Volgens hen was er geen bedrijfsreglement. Met het woord “bedrijfsreglement” in de functie-omschrijving, is “arbeidsreglement” bedoeld. Volgens eisers wist [Gedaagde] dit, en was hij ook op de hoogte van de inhoud van het arbeidsreglement, gelet op het feit dat [Gedaagde] zich in 1999 akkoord heeft verklaard met het arbeidsreglement toen hij nog bij zusterbedrijf Verfindustrie [Naam b.v.] B.V. werkzaam was.
[Gedaagde] stelt zich daarentegen op het standpunt dat het bedrijfsreglement níet hetzelfde is als het arbeidsreglement. Volgens [Gedaagde] is het bedrijfsreglement een kwaliteitshandboek dat als het ware een variant op een ISO-certificaat is. Het regelt volgens [Gedaagde] kwesties als bestellingen, afhandeling klachten en dergelijke. Slechts met dit reglement heeft hij zich akkoord verklaard.
Daarmee staan partijen in hun visies lijnrecht tegenover elkaar.
De door eisers als productie 3 in het geding gebrachte arbeidsovereenkomsten met andere werknemers van Paint’r, bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter steun aan het standpunt van [Gedaagde]. In deze arbeidsovereenkomsten is in artikel 3 of 4 uitdrukkelijk opgenomen dat op de arbeidsovereenkomsten van toepassing is het geldende “arbeidsreglement”, alsmede dat de werknemer verklaart met de inhoud van dit reglement bekend te zijn en akkoord te gaan met de inhoud daarvan. In de door de betreffende werknemers ondertekende functie-omschrijving wordt, net als in het geval van [Gedaagde], verwezen naar het “bedrijfsreglement”. Dit wekt naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter de indruk dat, hoewel volgens eisers sprake is van een verschrijving, er twee reglementen zijn. Een arbeidsreglement en een bedrijfsreglement.
Hiervan uitgaande, heeft [Gedaagde] zich naar de letter van de functie-omschrijving enkel akkoord verklaard met het bedrijfsreglement. In tegenstelling tot andere werknemers van Paint’r, heeft [Gedaagde] heeft zich –met hem bestond “slechts” een mondelinge arbeidsovereenkomst- niet uitdrukkelijk schriftelijk akkoord verklaard met het arbeidsreglement.
Dat een dergelijke akkoordverklaring desalniettemin zou volgen uit de overige tekst van de hiervoor geciteerde passage uit de functie-omschrijving, namelijk “(...) en alle bestaande procedures, instructies en eventueel gemaakte afspraken.” deelt de voorzieningenrechter niet. Deze passage is dermate ruim dat de voorzieningenrechter aannemelijk acht dat [Gedaagde] zich er bij ondertekening van deze passage niet van bewust was dat hij zich daarmee aan het arbeidsreglement verbond, waarmee een dienovereenkomstige wil zou ontbreken.
Dat het arbeidsreglement niet in voormelde zinsnede is begrepen, althans dat dit niet zo is bedoeld, vindt naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter steun in het feit dat enkele werknemers van Paint’r zich naast voormelde zinsnede in hun functie-omschrijving, in hun arbeidsovereenkomst akkoord hebben verklaard met het arbeidsreglement, hetgeen de indruk wekt dat het arbeidsreglement geacht moet worden níet te zijn begrepen in voormelde tekst. Waarom zouden bedoelde werknemers zich anders twee keer akkoord moeten verklaren met hetzelfde?
Om te kunnen bepalen wiens visie juist is terzake het al dan niet hetzelfde zijn van het bedrijfsreglement en het arbeidsreglement, en om vast te kunnen stellen of met bedrijfsreglement in de functie-omschrijving “arbeidsreglement” is bedoeld, is een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden vereist waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is. Een bodemprocedure is de daartoe aangewezen weg.
Onder deze omstandigheden kan voorshands niet gezegd worden dat partijen schriftelijk zijn overeengekomen dat bedoeld relatiebeding op [Gedaagde] van toepassing is. Dat [Gedaagde] zich in 1999 akkoord heeft verklaard met het arbeidsreglement toen hij nog bij zusterbedrijf Verfindustrie [naam] B.V. werkzaam was, doet daar niet aan af.
3.4 Op basis van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat tussen partijen geen relatiebeding/concurrentiebeding geldt. In dat geval staat het [Gedaagde] in beginsel vrij om eisers concurrentie aan te doen. Hierbij geldt dat (geoorloofde) concurrentie nu juist bij uitstek bestaat uit het (op rechtmatige wijze) pogen binnen te dringen in elkaars bedrijfsdebiet en het zich richten op dezelfde klantenkring. Dit op zich maakt concurrentie niet onrechtmatig. Alleen wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden kunnen eventuele concurrerende werkzaamheden van [Gedaagde] onrechtmatig zijn.
Dat van (een dreiging van) dergelijke omstandigheden die maken dat sprake is/zal zijn van onrechtmatig handelen zijdens [Gedaagde], sprake is, is niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat [Gedaagde] voornemens is een eigen zaak in Limburg, zo begrijpt de voorzieningenrechter, te beginnen, acht de voorzieningenrechter daarvoor in ieder geval onvoldoende. Hetzelfde geldt voor het contact hebben met klanten/medewerkers van Paint’r.
3.5 Op grond van het vorenstaande dient het door Paint’r gevorderde te worden afgewezen.
3.6 Hetzelfde geldt voor de vordering van [Eiseres sub 2], mede nu aansprakelijkheid jegens de vennootschap op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad niet tegelijkertijd aansprakelijkheid jegens de aandeelhouder meebrengt en in casu gesteld noch gebleken is welke specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens [Eiseres sub 2] in acht had moeten worden genomen. Met [Gedaagde] is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat het door [Eiseres sub 2] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1997 (JAR 1997/2001) niet afdoet aan het voorgaande, onder meer nu niet kan worden gesproken van een identieke situatie. Zo is in de onderhavige casus niet door [Gedaagde] een onderneming verkocht.
3.7 Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
RECHT DOENDE in kort geding:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt eisers in de kosten van de procedure aan de zijde van [Gedaagde] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 248,- aan vast recht en € 816,- voor salaris procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
F.B.