RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 1524 WW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam],
wonende te Brunssum, eiser,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Heerlen),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 4 juli 2005
Kenmerk: 242355961
Behandeling ter zitting: 31 januari 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 4 juli 2005heeft verweerder een namens eiser ingediend bezwaarschrift tegen een door verweerder genomen besluit van 22 oktober 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 4 augustus 2005 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiser beroep ingesteld door zijn gemachtigde mr. G.A.M.F. Spera, advocaat te Heerlen. Bij brief van 30 augus-tus 2005 zijn de nadere gronden waarop het beroep berust bij de rechtbank ingediend.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 31 januari 2006, waar eiser in per-soon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Spera. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de heer A.M.C. Crombach.
Bij besluit van 22 oktober 2004 is eiser medegedeeld dat hij geen recht op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet heeft, omdat er sprake is van verwijtbare werkloosheid. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen.
Namens eiser wordt op 1 december 2004 door mr. D.S.G. Lie, advocaat te Heerlen per faxbericht pro forma bezwaar ingediend. De brief is gericht aan “UWV Heerlen, Afd. Bezwaar en Beroep, Postbus 2620, 6401 MB Heerlen” en gezonden aan telefaxnummer [nummer A]. Het bestreden besluit wordt eveneens meegezonden.
Namens eiser worden op 30 december 2004 door mr. D.S.G. Lie per faxbericht de gronden van het bezwaar ingediend. Geadresseerde en faxnummer zijn gelijk aan die van het pro forma bezwaar.
Bij faxbericht van 28 april 2005 wordt het bovengenoemde bezwaar nogmaals, ditmaal door eiser zelf, toegezonden aan verweerder. Deze brief is gericht aan de Afdeling Bezwaar en Beroep en gezonden naar faxnummer [nummer B]. Ook op 7 juni 2005 worden de stukken nog eens verzonden.
Bij brief van 16 juni 2005 wordt aan eiser de ontvangst op 7 juni 2005 bevestigd van het bezwaarschrift van 1 december 2004.
Bij brief van 27 juni 2005 wordt gemachtigde van eiser – inmiddels mr. Spera, advocaat te Heerlen – gevraagd naar de redenen voor het overschrijden van de bezwaartermijn.
Bij brief van 28 juni 2005 wordt hierop gereageerd. Kort samengevat wordt gesteld dat mr. Lie het bezwaarschrift weliswaar aan het onjuiste faxnummer heeft gericht, maar dat de betreffende stukken bij verweerder in ongerede zijn geraakt. Stukken zouden zoek zijn geraakt door een interne verhuizing. Eiser legt de twee relevante fax-verzendjournaals over.
Bij het thans bestreden besluit wordt met een beroep op jurisprudentie het standpunt ingenomen dat niet alleen verzending moet vaststaan, maar ook de aanbieding op het juiste adres. Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Centraal staat de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de bezwaartermijn ter zake van het besluit van 22 okto-ber 2004 afloopt op vrijdag 3 december 2004.
De rechtbank stelt tevens voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep het niet ontvangen van het niet per aangetekende post verzonden van stukken in beginsel voor rekening van de verzender komt. In het verlengde daarvan dient volgens vaste jurisprudentie van de Raad de geadresseerde geloofwaardig te ontkennen dat stukken niet zijn ontvangen.
De rechtbank merkt voorts op dat de geldende maatschappelijke opvatting over communicatie per fax in de jurisprudentie van de Raad niet wordt gedeeld: een faxnummer heeft niet de functie van een (post)adres overgenomen en kan hiermee niet gelijk gesteld worden (vgl. USZ 2001 / 221). Het zenden van stukken heeft derhalve in beginsel een aanvullende rol ten opzichte van verzending per post.
Op grond van jurisprudentie van de Raad (vgl. AB 2003/216) vormt de status “ok” op een verzendjournaal nog geen sluitende bewijs voor de ontvangst van het gefaxte stuk, het is slechts een indicatie voor de ontvangst. Op grond van jurisprudentie van de Raad (vgl. RSV 2004/279) is verweerder voorts niet verplicht om registratie te houden van fax(ontvangst)-berichten en is er evenmin een bewaarplicht ter zake van bezwaarschriften en dergelijke. Uit deze jurisprudentie komt evenwel ook naar voren dat als er van zowel de verzender als van de ontvanger een journaal aanwezig is, dan meer dan een vermoeden van verzending kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat mr. Lie op woensdag 1 december 2004, en dus voor het einde van de bezwaartermijn, een pro forma bezwaarschrift heeft gezonden aan verweerders organisatie. De verzending van dit stuk, dat drie pagina’s omvat, blijkt uit het verzendjournaal.
De rechtbank stelt vast dat mr. Lie op donderdag 30 december 2004 de gronden van het bezwaar heeft gezonden aan verweerders organisatie. De verzending van dit stuk, dat twee pagina’s omvat, blijkt uit het verzendjournaal.
Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat in verweerders organisatie fax-ontvangstjournaals slechts enkele dagen bewaard worden. Gevraagd naar de reden voor die beperkte bewaartermijn, kon gemachtigde die niet geven. Evenmin kon een verklaring worden gegeven voor het feit dat tot tweemaal toe binnen een maand stukken, die voorzien zijn van een duidelijke adressering, zoek raken.
Vast staat dat door verweerder weliswaar geen verplichting uit de wet SUWI voortvloeit om journaals te bewaren en ontvangst van faxen te registreren ter zake van bezwaarschriften en dergelijke, maar vast staat eveneens dat verweerder het niet ontvangen hebben van stukken geloofwaardig dient te maken.
De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder de ontvangst geloofwaardig ontkent.
De rechtbank komt het onwaarschijnlijk voor dat tot tweemaal toe stukken niet ontvangen worden. De stukken zijn immers op reguliere werkdagen gedurende de normale kantooruren verzonden, zonder dat er een aanwijzing is voor het feit dat het telefoon- en faxverkeer op die momenten gestoord zou zijn.
Ook komt het de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat stukken, waarvan een indicatie bestaat dat zij wel degelijk ontvangen zijn, zoek raken, terwijl er geen sprake is van calamiteiten of andere onregelmatigheden.
Voorts komt het de rechtbank onbegrijpelijk voor dat stukken die voorzien zijn van een dui-delijke adressering door de ontvangende (verkeerde) afdeling niet volgens een vaste procedure worden afgehandeld en doorgezonden naar de juiste (geadresseerde) afdeling.
De rechtbank is van oordeel dat de aangeschreven afdeling van verweerder zorgvuldig onderzoek dient te doen naar de ontvangst van toegezonden stukken. Dit onderzoek dient te omvatten de vraag of stukken wellicht (tijdig) door de verkeerde afdeling zijn ontvangen.
Op grond van het dossier en hetgeen door verweerders gemachtigde ter zitting daaromtrent is verklaard, is het de rechtbank gebleken dat er überhaupt geen zorgvuldig onderzoek gedaan kán worden, omdat verweerder faxjournaals slechts enkele dagen bewaart.
De ontkenning van de ontvangst van het bezwaarschrift van 1 december 2004 en de ontvangst van de gronden op 30 december 2004 komt de rechtbank daarom niet alleen onbegrijpelijk, maar ook onzorgvuldig, en daarmee ongeloofwaardig voor.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaarschrift wegens onverschoonbare termijn overschrijding.
Het beroep moet derhalve voor gegrond worden gehouden en het bestreden besluit zal door de rechtbank worden vernietigd.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij-stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub a Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,= toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,= x 1 = € 644,=.
Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2006 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. van Binnebeke w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.